Anatomie / fysiologie Circulatie
Short Description
Download Anatomie / fysiologie Circulatie...
Description
Anatomie / fysiologie Cxx53 3 en 4 Bloed Afweer/immuniteit
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
1
Circulatie • • • • • • • •
Verdeling lichaamsvloeistoffen Bloed algemeen Bloedplasma Rode bloedcellen / erytrocyten Witte bloedcellen / leucocyten Bloedplaatjes / trombocyten Bloedstolling Afweerfuncties
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
2
Verdeling lichaamsvloeistoffen
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
3
3 vocht compartimenten Voedingsstoffen
Afvalstoffen
Water
Water
Zuurstof
Koolzuur
Circulatiesnelheid gem. 5 L/min = 300L/h = 7200L/24 h
PLASMA
3,5 L
INTERCELLULAIR
9,5 L
INTRA CELLULAIR
28 L
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
4
Bloedcirculatiesnelheid • Bloedvolume = 5 – 6 liter • Gemiddeld in rust
5 l/min 300 l/uur 7200 l/dag
• Bij inspanning oplopend tot 20 tot 25 l/min • Bij topsporters 35 tot 40 l/min
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
5
Functie circulatie: homeostase constante samenstelling van het interne milieu 1 venule 2 capillair 3 interstiële ruimte 4 arteriool 5 lymfevat 6 cellen 7 cellen a Afgifte stoffen aan weefselvocht b opname afvalstoffen vanuit cellen via interstitium
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
6
Het bloed algemeen • Hoeveelheid bij mannen 7,5% van het lichaamsgewicht • Bij vrouwen 6,5% van het lichaamsgewicht • Dus mannen 7,5% van 80 kg = circa 6 liter bloed • Vrouwen 6,5% van 60 kg = circa 4 liter bloed • Gemiddeld dus 5 liter bloed FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
7
Het bloed - functies • transport – voeding en afvalstoffen – gassen – hormonen
• warmteregulatie >36,4 en 7,35 en < 7,45) – constant houden osmolariteit
• bescherming tegen – ziektekiemen – bloedverlies
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
8
Het bloed samenstelling bloed Bloedplasma 60%
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Bloedcellen 40%
9
Samenstelling bloedplasma bloedplasma gassen
water eiwitten
stoffen transport
elektrolyten
Plasma of bloedvloeistof • Bloed zonder bloedlichaampjes of bloedcellen • Niet stolbaar dus FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
10
Bloedplasma eiwitten
bloedplasma eiwitten albumine
globuline
fibrinogeen
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
11
Het bloedplasma bloedplasma elektrolyten
kationen Natrium, Kalium, Calcium
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
anionen Chloor, Bicarbonaat
12
Bloedgassen Bloed(plasma)
gassen
Zuurstof (O2)
Koolstofdioxide (CO2)
Stikstof (N2)
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
13
Het bloedplasma bloedplasma stoffen transport voedingsstoffen, afvalstoffen, b.v. glucose b.v. ureum
hormonen
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
14
Erytrocyten (120 dagen) of rode bloedlichaampjes • Zuurstof en koolstofdioxidetransport – gebonden aan het hemoglobine Globine = eiwit Haem = component of onderdeel die ijzer bevat Vitamine B12 = nodig voor bouw van hemoglobine
Oxyhemoglobine = geoxygeneerd hemoglobine (helderrood)
Hemoglobine = zuurstofarm hemoglobine = donkerrood, door de huid kleurt dat paars/blauw
Koolstofdioxidetransport – Voor het merendeel via bicarbonaat (HCO3-) H2CO3 H2O + CO2 H+ + HCO3FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
15
Leukocyten Bloedcellen Leukocyten afweer Granulocyten fagocytose
Monocyten fagocytose celresten
Lymfocyten productie van antistoffen
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
16
Fagocytose = opnemen door insluiting Capillairwand
Leukocyt Bacteriën
Diapedese Leukocyten via diapedese met behulp van fagocytose opruimen bacteriën FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
17
Bloedcellen - trombocyten Bloedcellen
Trombocyten stolling • Worden aangemaakt in het beenmerg • Levensduur 7-11 dagen •Afgebroken in de milt • Spelen centrale rol in bloedstolling •Dekken vaatwand af, indien daar een laesie ontstaat en voorkomen daardoor bloedverlies •Definitieve reparatie vindt plaats met stollingsfactoren FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
18
Bloeding en bloedstelping • Capillaire bloeding – schaafwond, snij wondje weinig, helderrood bloed • stopt spontaan • Veneuze bloeding – donkerrood, stromend bloed • stopt spontaan • Arteriële bloeding – helderrood, pulserend, spuitend bloed • stopt alleen door medisch ingrijpen, shock gevaar! FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
19
Stollingsmechanisme • Complex systeem, waarbij vaatwand, bloedplaatjes en stollingsfactoren betrokken zijn • Trombo’s of bloedplaatjes – adhesie = bloedplaatjes kunnen vastplakken aan een vreemd oppervlak
– aggregatie = bloedplaatjes aan elkaar hechten – samentrekken (als een spier) – stoffen uitscheiden (invloed op vaatwand, stollingsproces en wondgenezing) FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
20
Stollingsmechanisme • Stollingsfactoren zijn in bloed opgeloste eiwitten, met onderling samenhangende functies – eiwitten voor fibrineaanmaak (vezels) – eiwitten die fibrineaanmaak remmen – eiwitten die fibrine oplossen
• Vaatwand – vasoconstrictie (vaatvernauwing) om gat te verkleinen – vasodilatatie (vaatverwijding) van de vaten omgeving wond (wondgenezing) FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
21
Bloedstelping, hemostase • Vaatvernauwing – primair – secundair
• Propvorming – trombocyten hechten aan de wondrand en aan elkaar o.i.v. het anti hemofilie globuline AHG
• Stolling FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
22
Bloedstolling 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Vaatkramp, vasoconstrictie trombocyten kleven vast aan beschadigde bloedvaten bloedplaatjes gaan kapot er ontstaat een stof trombokinase of tromboplastine reageert met protrombine (aanwezig niet actief in bloed) met behulp van Ca+ en AHF wordt trombine gemaakt Trombine reageert met fibrinogeen (aanwezig niet actief in bloed) tot fibrine 9. Fibrine is een vezelstof die de wond dicht Animatie bloedstolling
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
23
Bloedstolling (bloedstelping) 1 wond
2 vaatwand constrictie
4 gaan kapot
3 bloedplaatjes blijven hangen Marcoumar ® remt coumarinederivaat
vitamine K 5 tromboplastine komt vrij
6 pro-trombine Ca+ AHF
AHF = antihemofilie factor
7 trombine heparine remt 8 fibrinogeen FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
9 fibrine draden 24
Bloedstolling • Trombine en Ca++ zorgen voor de omzetting van fibrinogeen (bloedeiwit) in fibrine • Fibrine bestaat uit vezels, die samen met bloedcellen het stolsel vormen • Deze draden trekken samen, waardoor vocht uitgestoten wordt; het stolsel wordt een korst
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
25
Bloedstolling • Stolling treedt op onder andere bij – weefselbeschadiging • operatie
– vaatwandbeschadiging • complicatie dotteren
– vertraging van de bloedstroom • stil liggende patiënt
– verandering in de samenstelling van het bloed • zwangeren
– pathologische afwijkingen circulatie • aneurysma FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
26
Antistolling • Marcoumar ® remt de aanmaak van protrombine in de lever • Heparine Leo ® Heparine remt de omzetting van fibrinogeen in fibrine – korte halfwaarde tijd Detail informatie over geneesmiddelen op: Farmacotherapeutisch kompas Repertorium FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
27
Heparine en bloedstolling • Bijvoorbeeld bij invasieve behandeling zoals een dotter behandeling • Bij dotteren beschadig of verander je de vaatwand en daardoor grote kans stolling • Heparine wordt snel opgenomen dus geeft maar korte tijd ontstolling • Bij open hart operatie volledige ontstolling
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
28
Afweer totale afweer uitwendige afweer -huid en slijmvliezen -productie zuren
inwendige afweer
niet specifieke afweer - granulocyt
specifieke afweer
- monocyten macrofagen humorale immuniteit
- Interferon (virussen)
cellulaire immuniteit
- complementsysteem FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
29
afweermechanismen Afweermechanismen
Niet-specifiek
mechanisch
chemisch
Huid en slijmvliezen
Speeksel Zoutzuur
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
Specifiek
anders
Interferonen Complementsysteem Fagocytose
humoraal
B-lymfocyten Antilichamen
cellulaire immuniteit
T-lymfocyten Uitvoerende cel
30
Specifieke afweer Stamcellen uit beenmerg
Thymus
T-lymfocyten cellulaire immuniteit
MPS in beenmerg
B-lymfocyten humorale immuniteit
Uitvoerende en regulerende cellen
Plasmacellen vormen antistoffen
B-geheugencellen FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
M =mononucleaire P =fagocyten S =systeem
31
MPS = vorming bloedcellen MPS o.a. rode beenmerg lymfeweefsel
Productieplaats van B-lymfocyten
thymus
B-lymfocyt
T-lymfocyt
uitvoerende lymfocyten
plasma cellen
en fagocyterende cellen B-lymfocyten = humorale immuniteit via vorming van antistoffen T-cellen of T-lymfocyten = Cellulaire immuniteit De uitvoerende T-lymfocyten vertonen een directe relatie met het antigeen. RES = reticulo-endotheliaal systeem Nieuwe term = MPS
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
32
Cellulaire immuniteit 1
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
33
Cellulaire immuniteit
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
34
Humorale immuniteit
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
35
Afweer/immuniteit • Bij aanwezigheid van antistoffen die gericht zijn tegen een bepaald antigeen, spreekt men van immuniteit, onvatbaarheid tegen dit bepaalde antigeen • Oftewel niet vatbaar voor de ziekte
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
36
Afweer/immuniteit • Veel antistoffen blijven levenslang in het bloed aanwezig of worden snel aangemaakt bij hernieuwd contact met het antigeen dankzij de geheugencellen • Immuniteit kan actief en passief ontstaan, natuurlijk of kunstmatig zijn FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
37
Immuniteit schema Humorale immuniteit
natuurlijk
Actief Ziekte doormaken
kunstmatig
Passief
Actief
Passief
moedermelk
vaccin
serum
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
38
Nut van vaccinaties • Nationaal vaccinatieprogramma • 90 % wordt preventief ingeënt met verzwakt virus • Keuzevrijheid, ja en nee! – Wettelijk ja en epidemiologisch niet
FHV2009 / Cxx53 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie
39
View more...
Comments