Beeldvorming in de Spaanse Successieoorlog

January 14, 2018 | Author: Anonymous | Category: Geschiedenis, Wereldgeschiedenis
Share Embed Donate


Short Description

Download Beeldvorming in de Spaanse Successieoorlog...

Description

Beeldvorming in de Spaanse Successieoorlog De Nederlanden over Groot-Brittannië

Door: Pieter Jaspers 29 augustus 2012 Wereldoorlog 0.1 Dr. David Onnekink Aantal woorden: 11.134

Inhoudsopgave Inleiding

3

Hoofdstuk 1 Rond de Fluwelen Revolutie Hoofdstuk 2 Na de overwinning bij Ramillies Hoofdstuk 3 Na de Preliminaria van Londen Conclusie

6

Literatuurlijst

22

13 17 20

2

Inleiding Bondgenootschappen in oorlogen zijn in tijden van tegenslag vaak zeer instabiel. De Oorlog in Afghanistan en de Irakoorlog (en de nasleep van deze twee oorlogen) zijn twee voorbeelden uit de recente geschiedenis waarin bondgenootschappen langzaam uit elkaar vallen, door het moeizame verloop ervan en kritiek van de één op de andere bondgenoot, mede door publieke opinie. Zo bleek ook het bondgenootschap tussen de Republiek en Groot Brittannië uiteindelijk niet volledig stand te kunnen houden tijdens de Spaanse Successieoorlog. Maar in het geval van de Republiek en de Britten was er geen sprake van tegenslag. Integendeel: ze boekten grote overwinningen alvorens Groot Brittannië geen heil meer bleek te zien in het bestrijden van de Fransen en de Spanjaarden. Ze verlieten de oorlog via de achterdeur. Het beeld wat inwoners van de Republiek over bondgenoot Groot Brittannië hadden, zal hierdoor wellicht heel wat te verduren hebben gehad. Zou het kunnen dat (net als een aantal jaar geleden in de oorlog tegen het terrorisme) de media van de tijd er iets mee van doen hadden? Nu ligt het meer voor de hand om beeldvorming te onderzoeken vanuit een land over zijn vijand, puur omdat dit vaak veel explicieter in beeld werd gebracht, onder andere door oorlogspropaganda. Maar gezien het feit dat hier al boekenkasten vol over zijn geschreven, is het een stuk interessanter om de relatie tussen twee bondgenoten te analyseren. Dit maakt het onderzoek tegelijkertijd wel een stuk moeilijker, onder andere door het feit dat beide partijen, en vooral hun leiders, niet wilden dat het bondgenootschap geschaad werd door negatieve berichtgeving van de één over de ander.1 Om het onderzoek binnen de perken te houden zal er verder slechts gekeken worden naar de beeldvorming vanuit de Nederlanden over Engeland en zijn inwoners. Over drie hoofdstukken verdeeld zal er bekeken worden hoe dit beeld al dan niet veranderde gedurende de oorlog. Via bronnenonderzoek rondom drie ijkpunten van populaire opinie over de Britten zal het duidelijk worden of het verloop van de oorlog invloed had op dit beeld. Hoofdstuk één zal extensief ingaan op het bestaande beeld over de Britten van vóór de oorlog. Zou het beeld wat uit pamfletten naar voren komt, grenzen aan de negatieve stereotypes zoals Marijke Meijer Drees ze omschreef in Andere Landen, Andere Mensen?2 Hoofdstuk twee behandelt het beeld ten tijde van overwinningen van de bondgenoten, vooral na de zege bij Ramillies, op 23 mei 1706. Zou de Republiek nu lyrisch zijn over haar bondgenoot? Het lijkt logisch om te zeggen dat na een aantal overwinningen de band tussen twee landen versterkt zou worden door gezamenlijk succes, en dus gepaard gaat met een nog positievere berichtgeving over elkaar. Het laatste hoofdstuk neemt het laatste ijkpunt tegen het einde van de oorlog, nadat de Britten uit de oorlog stapten in 1711. Zien we nu ineens een bijzonder negatief beeld opkomen? Nadat we deze drie ijkpunten naast elkaar hebben bekeken kan het al dan niet veranderende beeld gedurende de oorlog in de conclusie uiteen worden gezet. Het voornamelijke doel van dit onderzoek is dan ook om te kijken of en hoe het beeld vanuit de Republiek over de Britten veranderde gedurende de Spaanse Successieoorlog. Natuurlijk ben ik niet de eerste die over een soortgelijk onderwerp schrijft. In The Conduct of the Dutch beschreef Douglas Coombs reeds in 1958 de Britse visie over het bondgenootschap tussen Groot Brittannië en de Republiek.3 Het is een uitdaging om de andere kant van het verhaal ook te belichten. Marijke Meijer Drees schreef in Andere Landen, Andere Mensen over stereotypes rond het jaar 1650

1

D. Haks, ‘War, government and the news: the Dutch republic and the war of the Spanish succession, 1702-1713’, in: J.W. Koopmans (ed.) News and politics in early modern Europe (15001800) (Leuven 2005) 172-173. 2 M. Meijer Drees, Andere Landen, Andere Mensen (Den Haag 1997) 132. 3 D. Coombs, The Conduct of the Dutch. British opinion and the Dutch alliance during the war of the Spanish Succession (Den Haag 1958) 1-384.

3

die Nederlanders onderhielden over hun Europese medemensen.4 Wanneer het gaat om de Engelsen, schreef ze vooral de Engelse kijk op de Nederlanders; betreffende de Nederlandse kijk op de Engelsen bleef ze beperkt tot een zevental pagina’s. De niet zo omvangrijke belichting van de Nederlandse kant schreef ze toe aan het summiere aantal studies over deze kant van het verhaal. Ik geloof echter dat er uit bronmateriaal een hoop te leren valt. Dit poog ik dan ook te bewijzen door dit onderzoek. De vraag is in ieder geval wanneer het gaat om Meijer Drees’ beschreven beeldvorming: zou het bondgenootschap van begin 18e eeuw een positieve invloed op de beeldvorming van de Nederlanders over de Engelsen hebben gehad? Verder is er natuurlijk al erg veel geschreven over pamfletten, het soort bronnen die ik voornamelijk wil gebruiken. In recente jaren alleen al zijn er tal van boeken verschenen over het belang van pamfletten in het maatschappelijk leven en de politiek van Europa en de Nederlanden. Craig E. Harline schreef in 1987 Pamphlets, printing and political culture in the early Dutch republic, wat door Marijke Meijer Drees als een erkend nieuwe studie wordt genoemd: ‘Hij onderzocht het pamflet als zelfstandig historisch verschijnsel, dus niet weer, zoals onder Nederlandse historici gebruikelijk was, als bron van andere verschijnselen.’5 Hoewel dit zeker een goede ontwikkeling in gang heeft gezet, kan het pamflet als bron van andere verschijnselen niet worden onderschat. Ik zal ze dan ook gebruiken als een uiting en een bron van beeldvorming. Meer recent was het News and politics in early modern Europe, onder redactie van Joop W. Koopmans, verschenen in 2005, waarin Donald Haks de periode van de Spaanse Successieoorlog op zich nam. Hierin haalt hij verschillende andere schrijvers aan om aan te tonen dat er weinig sprake was van censuur en dat er genoeg mogelijkheden waren voor publiek debat, zonder taboes.6 Toch blijkt het gros van de pamfletten in oorlogstijd van een beschrijvende aard te zijn; een verschijnsel waar Haks een verklaring voor geeft, waar ik in een later hoofdstuk op terug zal komen. Wel merkt hij op dat de prijs van de pamfletten slechts een paar cent bedroeg, en dat zij, gezien hun geringe omvang, bedoeld waren om voorgelezen te worden in dorpen en steden, zodat een groot aantal mensen er notie van kon nemen.7 Een jaar na News and politics verscheen Het lange leven van het pamflet onder redactie van José de Kruif, de eerder genoemde Marijke Meijer Drees en Jeroen Salman, wat het Nederlands pamflet van 1600 tot 1900 behandeld, op zowel literair als politiek terrein. Paul J. Smith bespreekt in dit werk onder andere een klein gedeelte van Nederlandse beeldvorming over de Engelsman en begint ‘waar de studie van Marijke Meijer Drees, Andere landen, andere mensen (1997) ophoudt.’8, maar bespreekt slechts de herkomst van het woord staartman met betrekking tot de Engelsen en verder niet hoe de Nederlanders dachten over de Engelsen in de periode na de periode die beschreven werd door Marijke Meijer Drees. Zoals in het voorwoord beschreven, wordt het pamflet in dit boek ook meer als een op zichzelf staand fenomeen: ‘Fungeert het elders meestal als een van de mogelijke bronnen die de historicus ter beschikking staan om zicht te krijgen op bepaalde gebeurtenissen, in dit boek is het vooral een fenomeen dat op zichzelf intrigeert en als zodanig de bestudering krijgt die het nooit eerder heeft gekregen vanuit de hier samengebrachte 4

Andere Landen, Andere Mensen, 131-137. M. Meijer Drees, ‘Pamfletten: een inleiding’, in: J. De Kruijf, M. Meijer Drees en J. Salman (red.), Het lange leven van het pamflet. Boekhistorische, iconografische, literaire en politieke aspecten van pamfletten 1600-1900 (Hilversum 2006) 19. 6 D. Haks, ‘War, government and the news: the Dutch republic and the war of the Spanish succession, 1702-1713’, in: J.W. Koopmans (ed.), News and politics in early modern Europa (15001800) (Leuven 2005) 168. 7 Idem, 171. 8 P.J. Smith, ‘De Gestaarte Engelsman en de Beulingen van Rabelais’, in: J. De Kruijf, M. Meijer Drees en J. Salman (red.), Het lange leven van het pamflet, 159. 5

4

disciplines en perspectieven.’9 Onder redactie van Femke Deen, David Onnekink en Michel Reinders verscheen in 2011 Pamphlets and politics in the Dutch Republic, die naar eigen zeggen de relatie van politiek en drukwerk onderzoekt.10 Niet allemaal komen de genoemde wetenschappers tot de zelfde conclusie, maar voor mij is van belang dat al deze boeken het belang van het pamflet en de wijdverspreidheid ervan onderstrepen. Verder zal dit onderzoek juist niet doen wat er in ‘Het lange leven van het pamflet’ en ‘Pamphlets, printing and political culture in the early Dutch republic’ wel gedaan werd. Het pamflet wordt dus niet op zich bestudeerd, maar juist gebruikt om te kijken wat zij ons kunnen vertellen over beeldvorming van Nederlanders over Engelsen, zoals Deen, Onnekink en Reinders dit in Pamphlets and politics in the Dutch republic deden met betrekking tot de politiek. Alvorens ik overga op het op waarde schatten en bespreken van een aantal Nederlandse pamfletten die zich uitlaten over Engeland ten tijde van de Spaanse Successieoorlog, is het belangrijk om een beeld te krijgen over de rol van pamfletten in de maatschappij rond 1700. Waarom zou ik pamfletten gaan analyseren wanneer ik de publieke opinie over een land wil bestuderen? Ten eerste werden pamfletten in de Republiek dus wijd verspreid, en gezien ze ook vaak werden doorgegeven of voorgelezen, zullen veel mensen er dan ook door zijn beïnvloed. De Republiek stond in de 17e eeuw voorop in Europa als het ging om het drukken van pamfletten.11 Ten tweede waren de onderwerpen van de pamfletten vaak, zo niet altijd, politiek opiniërend van aard. Ze kozen duidelijk een zijde van het verhaal en probeerden mensen te beïnvloeden om deze zijde ook te kiezen. Nieuwsverhalen en kranten hadden een wat minder gekleurde vorm van vertellen en waren er meer op uit om mensen te informeren dan ze voor hun zaak te winnen. Ten derde zijn de stukken praktisch in gebruik: de relatief korte lengte van de stukken is ideaal om een kort onderzoek op te baseren, en ze zijn tegenwoordig handig te bekijken via overzichtelijke online databases. In de Knuttelcatalogus kun je zowel op jaartal als op onderwerp zoeken; dit is dan ook de verzameling van pamfletten waar ik bronnen uit gebruikt heb. Er bestaan echter geen contemporaine pamfletten die rechtstreeks ingaan op beeldvorming vanuit de Nederlanden over de Engelsen, en de beeldvorming moet dus worden afgeleid uit andere stukken: in lofredes, betogen over vrede, dialogen en hekeldichten worden de Engelsen soms genoemd en bewust of onbewust op waarde geschat. Dan is er ten slotte nog de kwestie van bronnen die vanuit het Engels (of Frans) in het Nederlands zijn vertaald. Ik gebruik deze zo min mogelijk, omdat deze nu eenmaal niet van Nederlandse hand komen. Maar, soms zijn ze buitengewoon veelzeggend en het feit dat er Nederlandse drukkers zijn geweest die het de moeite waard vonden om het in vertaling te drukken, wil ook zeggen dat mensen in de Nederlanden het gelezen of gehoord hebben en erdoor beïnvloed kunnen zijn. Wanneer ik deze vertalingen gebruik, zal ik dit aangeven en beargumenteren. Ik zal verder niet te lang uitweiden over de oorzaken of het verloop van de oorlog zelf, waardoor er ongetwijfeld belangrijke details en motivaties worden weggelaten. Slechts een aantal zaken zijn echter van belang als achtergrondinformatie, om de rest van dit onderzoek te begrijpen. De Spaanse Successieoorlog was een oorlog die uitbrak door strubbelingen op het Europees toneel na het overlijden van de Spaanse koning Karel II. Verschillende landen in Europa hadden om verschillende reden andere troonpretendenten voor het Spaanse Rijk. Uiteindelijk werd er een kleinzoon van de Franse koning de nieuwe vorst van Spanje. Hierop brak er een oorlog uit tussen aan de ene kant Frankrijk en Spanje, en aan de andere kant Groot-Brittannië, het Hapsburgse Rijk en de Verenigde Nederlanden, die vanaf nu als de 9

Het lange leven van het pamflet 7. F. Deen, D. Onnekink en M. Reinders (ed.), Pamphlets and Politics in the Dutch Republic. Library of the Written Word 12. The Handpress World 7. (Leiden 2011) 5. 11 Pamphlets and Politics in the Dutch Republic, 3-4. 10

5

geallieerden zullen worden aangeduid. De geallieerden boekten gedurende de oorlog verschillende overwinningen, waaronder die van Ramillies in 1706. Een algemene vrede werd gedurende vele jaren opgezocht, maar werd uiteindelijk pas gesloten met de vrede van Utrecht in 1713. Groot-Brittannië had echter reeds in 1711 een verdrag gesloten met Frankrijk over het staken van vijandigheden. Dit onderzoek zal verder gaan over wat de hier genoemde gebeurtenissen deden met het beeld vanuit de Nederlanden over de Engelsen, om te beginnen met de stand van zaken ruim een decennium voor de oorlog. Hoofdstuk 1. Rond de Fluwelen Revolutie Voordat Nederland en Engeland zich verenigden in een bondgenootschap met het Hapsburgse Rijk, was het toch al vrij logisch dat Nederland en Engeland zich aan dezelfde zijde van de oorlog zouden scharen. Dit was zo, vooral gezien het feit dat Willem III, stadhouder van Holland, Zeeland, Utrecht, Gelre en Overijssel, sinds 1689 tevens het staatshoofd was van Groot-Brittannië. Het zou immers nogal vreemd zijn wanneer een staatshoofd met zichzelf in oorlog zou zijn. Maar hoe werd tegen dit dubbele leiderschap aangekeken? Was het een probleem voor de Nederlanders dat hun stadhouder tevens koning was? Het spreekt voor zich dat ik in dit hoofdstuk niet zomaar lukraak willekeurige pamfletten uit Nederland over Engeland kan en wil gaan bespreken uit de vijftig jaar voor de Spaanse Successieoorlog. Ik zal mij in dit hoofdstuk daarom toespitsen op de tijd rond één jaartal, 1689, toen Willem III de macht in Engeland overnam van Jacobus II. Dit doe ik om een tweetal redenen: ten eerste om te kijken hoe men over de Engelsen schreef toen Jacobus II nog op de troon zat, en om te toetsen of er, zelfs nadat de twee landen onder één leider opereerden, nog steeds zoveel negatieve vooroordelen naar voren kwamen in pamfletten uit de Republiek, zoals Marijke Meijer Drees uiteenzette in haar boek Andere Landen, Andere Mensen. In de zeventiende eeuw vochten de twee landen drie oorlogen uit, in de jaren ’50, ’60 en ’70. Hierbij hoort natuurlijk de wederzijdse smaad die inherent is aan oorlogspropaganda. Meijer Drees stelde echter dat er zelfs voordat deze propagandamachine in werking werd gesteld, er al negatieve voorstellingen over de Engelsen de ronde deden.12 Om de tekortkomingen van de Engelsen kort op te sommen, omschreef ze het idee over Engelsen als: een ‘slapte of weekheid die met zuidelijke beschavingen of ‘hoofse’ zeden geassocieerd werd’13, die schijnbaar ook inherent was aan de cultuur van een eilandsamenleving. Luiheid en modezucht werden ook genoemd.14 Zelfs de vrouwen moesten het qua luiheid ontgelden. Zo werd het land meerdere keren als ‘het Paradijs van getrouwde vrouwen’ omschreven.15 In de hardere oorlogspropaganda werden de Engelsen honden, doggen en staartmannen (duivels) genoemd.16 Gezien deze vooroordelen en de vreemde positie waarin stadhouder en koning Willem III zich in bevond, verwacht ik in pamfletten een negatief beeld naar voren te zien komen. Toch was het niet alleen maar negativiteit volgens Meijer Drees: de Engelsen werden geprezen voor hun ‘noordelijke robuustheid en strijdlust.’17 Ook zou de adel, in tegenstelling tot het gewone volk, vriendelijk zijn tegenover vreemden.18 In de Nederlandse oorlogspropaganda, tijdens de Nederlands-Engelse zee-oorlogen richte men zich dan ook vaak op de machtshebbers die men de schuld gaf van de oorlogen, en niet het volk zelf. Wanneer het over ‘de Engelsen’ ging werd er vooral geklaagd over de verstoorde onderlinge verhoudingen, die juist zo goed waren

12

Andere Landen, Andere Mensen, 115. Ibidem, 131. 14 Ibidem, 132. 15 Idem. 16 Ibidem, 133. 17 Ibidem, 132. 18 Idem. 13

6

geweest tijdens de gezamenlijke oorlog tegen de Spanjaarden.19 De gemixte gevoelens over de Engelsen zoals Meijer Drees ze uiteen zet, worden door Douglas Coombs op een duidelijke wijze verklaard. Coombs begint zijn boek The Conduct of the Dutch met te stellen dat Nederland en Engeland zich in de late 17e eeuw in een overgangsfase bevonden. Niet alleen stelt hij dat ze worstelen met ‘a complex interplay of engrained hostility’, overgehouden van de zee-oorlogen en ‘growing consciousness of common interest’20, wanneer het gaat om handel en buitenlandse politiek, maar ook stelt hij dat de twee landen zich in een bepaald proces bevonden: de Nederlandse Gouden Eeuw kwam langzaam tot een eind, en hiermee ook de grote invloed die het kleine land uitoefende op de Britten. De Britten waren op hun beurt groeiende in het uitoefenen van invloed op de rest van de wereld. Coombs stelt dat dit proces de relatie tussen de twee landen ten goede zou zijn gekomen. Want ‘certainly the period when the Dutch were most emulated is roughly coincidental with the period when they were most disliked.’21 Het is mijns inziens echter ook zeer goed denkbaar dat de Nederlanders leden onder hun krimpende invloedsfeer en zuchtten onder de groeiende invloed van de Engelsen op hun eigen cultuur. Het kon wel zo zijn geweest dat de Engelsen in deze periode positiever naar de Republiek begonnen te kijken, maar gold dit ook zo voor de Nederlanders over de Engelsen? Nu zou het voor de hand liggen dat de Republiek minachting begon te voelen naar alles wat Engels was, doordat ze begonnen te merken dat hun eigen invloed verminderde ten koste van de Engelsen. De bronnen brengen echter geen bewijs naar voren voor deze assumptie. Er wordt totaal niet gesproken over een wisseling van invloedsferen. Wellicht omdat men het niet zozeer merkte in het dagelijks leven, omdat het een zeer langzaam en geleidelijk proces was, of omdat men er niet veel aandacht aan schonk. Voor de Fluwelen Revolutie en de komst van Willem III was er meer sprake van de Engelsman als slachtoffer van de door Jacobus II van bovenaf opgelegde ‘Paapsche godsdienst’. De machthebber moest het ontgelden als boosdoener, en het volk was degene die onder zijn wanbeleid zuchtte. In dit hoofdstuk zullen achtereenvolgens een aantal bronnen besproken die negatieve zaken uiteen zetten over Jacobus II en diens godsdienst, en hoe het Engelse volk hiermee omging, gevolgd door een aantal bronnen die deze beschreven reacties relativeren. Door deze aanpak worden de bronnen niet op thema (hekeldicht, dialoog, lofrede enz.) maar op inhoud gerangschikt. Hierna kijk ik of en hoe het beeld van de Nederlanders veranderde door het bestijgen van de Britse kroon door Willem III. Zoals gezegd begin ik bij de stukken over de laatste katholieke vorst van Groot-Brittannië Jacobus II, en zijn vermeende wandaden. Zo was er Jacobus Spinnewiel in de Engelse Rotteval (rattenval), waarin in het jaar na zijn afzetting de vermeende vroegere haat van de Engelsen naar hun vroegere vorst onder woorden werd bracht: ‘Jacobus sit en spint met al sijn Jesuwijten, En dat om niet, helaes! Het is voor hem te spijte; Want al sijn Spindery is voor sijn volck een walgh, Hij spint hem van sijn Stoel, sijn Paepen aan de galgh.’22 Hierin wordt het al duidelijk dat niet het Engelse volk, maar de vorst en diens Katholieke geloof de boosdoener is. Het volk was slechts slachtoffer en walgde van zijn vorst. Actie werd er echter volgens de schrijver door de Engelsen niet ondernomen. De zogenaamde rattenval die uiteindelijk Jacobus’ ondergang werd, werd door ‘de Geus’, de Nederlanders dus, opgezet en gesloten. Het waren de Nederlanders die als redders van het Engelse volk moesten optreden. Deze elementen zie je terugkomen in het gros van de teksten waarin het Engelse 19

Ibidem, 133. The Conduct of the Dutch, 1. 21 Ibidem. 22 T. Velsen, Jacobus Spinnewiel in de Engelse Rotteval (Groningen 1689) 1. 20

7

volk en haar vorst het onderwerp zijn. Dit zijn niet alleen hekeldichten, maar ook bijvoorbeeld pamfletten in briefvorm, zoals de volgende twee bronnen die besproken zullen worden. In Addres van een onzijdigh Catholyck, aen zijn Conincklyck Majesteyt van Groot Britanien werd Jacobus II in nette bewoordingen eerst geprezen, om vervolgens juist fel bekritiseerd te worden. In het begin sprak de schrijver nog over een koning die de rust in het rijk zou hebben kunnen laten wederkeren: ‘[…] wij souden eyndelyck tot het bestendige middelpunt van onze rust gekomen zijn. Al de gemoederen van uwe Maj. Onderdanen scheenen door de medegaentheyt van uwe Maj. aengelokt, daer toe te neygen. Men heeft haer die verwoede drift, die haer van te vooren zoo geweldigh beheerschte, en die haer onder de naem van Conformisten en Nonconformisten zoo wredelyck van den anderen scheurden, genoeghsaem sien afleggen.’23 Hier ontstaat behalve het beeld van een bekwame vorst, ook het beeld van een (voormalig) verdeeld en driftig volk, door tweespalt uit elkaar gedreven. Hoewel dit zeer verschillend lijkt van de beeltenis van een volk dat zucht onder de verdrukking van een onrechtvaardige vorst, zoals dat in andere stukken naar voren kwam, is er één grote overeenkomst tussen deze gedachtegangen: het Engelse volk buigt naar de wil van wie er ook aan de macht is. De toon van het pamflet slaat echter gauw om naar kritiek over de vorst. Vanaf de aanhef ‘Maer Sire,’ is het slechts nog doffe ellende die wordt uitgestort aan het adres van Jacobus II. Er wordt geklaagd over het ‘zonder onderscheyt [toelaten] in alle Burgerlyke, Kerkelyke en Krijgs-bedieningen’24 van de Katholieken, en zelfs het voortrekken van deze Katholieken in deze posities. Ook beïnvloeding van het parlement door de koning door ‘beloften en gunstbewijsen, maer oock de bedreygingen en straffingen, gelyck als zijnde berovingh van bedieningen en voorrechten, de geld-boetens, dwang en gevangen-stellingen […]’25 wordt genoemd. De brief leest zich als een aanklacht tegen het absolutisme. Het zou, gezien al deze kritiek, dan ook niet verbazen wanneer hier geen sprake geweest is van een onzijdigh Catholyck als schrijver, maar van een -wel degelijk partijdige- Protestant. Bij deze bron staat nergens aangegeven of hij uit het Engels vertaald is, of dat hij uit de Republiek afkomstig was. Ik zal er daarom vanuit moeten gaan dat hij toch uit Nederlanden afkomstig was, hoewel het stuk geschreven lijkt als onderdaan van de Britse vorst. Mocht het origineel toch van Engelse hand komen, dan spreekt dit de ongewilligheid om iets te doen aan het leed waar het Engelse volk schijnbaar onder zwicht, tegen. Immers, er waren in dat geval toch schrijvers die hun afwijkende mening durfden te geven. Dit zou de titel ook wat meer diepte geven aangezien iedereen in Groot-Brittannië zichzelf Katholiek moest noemen. De ‘onzijdigheid’ zou zich dan kunnen laten uitleggen als een Protestant die zich als Katholiek moet voordoen. Maar indien de bron uit Engeland kwam en het beeld nu waar of niet waar is, is niet van belang, immers: het gaat om het beeld wat er bestond vanuit de Nederlander, niet wat er hiervan waar of niet waar was. Indien het door een Nederlander geschreven is, versterkt dit het beeld van de gelaten Engelsman die zichzelf niet kon weren tegen een wrede vorst, aangezien een Nederlander de grieven van de Engelsen voor hen moest beschrijven en bekendmaken aan de rest van de wereld. Een stuk uit 1688 wat zeker wel vanuit het Engels is vertaald en verspreid, is Droevige tranen en benauwde suchtingen der verdrukte, noodlijdende en recht godsdienstige, Engelsche gereformeerde Protestanten, uitgestort in den boesem van hare mede-broeders en bond-geloofsgenoten, de trouwhertige Nederlanders, lief-hebbers van de ware hervormde Christelijke godsdienst, en vryheyt, tegen alle onderdruckende gewelt en Jesuitische slaverny. 23

Addres van een Onzijdigh Catholyck Aen zyn Conincklyck Majesteyt van Groot Britanien (zp 1688)

2. 24 25

Idem. Ibidem, 3.

8

De lange titel is veelzeggend, en de tekst zal het beeld van de Engelsen als onmachtig tegenover hun onderdrukkers bij de Nederlanders hebben versterkt. Dergelijke stukken kunnen zelfs mede de reden zijn geweest voor het beeld van de onmachtige, hulpbehoevende Engelsman. De vijf pagina’s tellende tekst vertelt over het leed wat de Engelse Protestanten zouden moeten doorstaan, en doet letterlijk een beroep op de Nederlanders: ‘Gaet u dan, trouwhertige Nederlanders, ons verdriet niet aan? En bekommert gy u niet over de verbrekinge Josephs? Hebt gij geen gevoelen over de smerte uwen Ledematen? Is ons Verbont vergeten? Denkt gy niet op onse vorige bystant, met soo grooten genegentheyt aen u bewesen?[…] hebt gy tot noch toe niet altijds genoten de hulpe en bystand van vele onser ingesetenen, de Engelse soldaten, die uyt een liefde tot de godsdienst en u vryheyt, met haer leven, buyten haer vaderlant, sommige van deselve om een stuk broods, u hebben bygestaen?’26 De schrijver wijdde een aanzienlijk aantal woorden aan de vermeende vriendschap tussen de beide landen en wendde werkelijk alles aan om affectie en medelijden af te dwingen van de Nederlandse lezer, tot aan het huwelijk van Maria met Willem III en de steun van de koningin Elizabeth in de 80-jarige oorlog aan toe.27 De schrijver grijpt terug op deze oorlog en laat na om de recentere zee-oorlogen te vermelden alsof hij ze vergeten is. Er wordt zelfs op slinkse wijze gebruik gemaakt van het feit dat de Nederlanden een Republiek waren: ‘Indien gij onsen Koning rechtveerdigde, gy soude uwen afgesworen Koning rechtveerdigen en u selven onrechtveerdigen. Bluscht den brand uyt, op dat de vlamme u niet verteere.’28 Hoewel er in deze bronnen niet veel direct over het Engelse volk gezegd wordt, blijken ze dus toch onmondig, onwillig of onkundig om de wandaden van hun Katholieke vorst tegen te gaan. Het gaat hierin niet zozeer om concrete wandaden, maar om het aanhangen en willen verspreiden van het Katholieke geloof door Jacobus II. En als Jacobus II dan niet direct wordt aangevallen, dan zijn het wel andere ‘Jezuïten’ zoals de biechtvader van Jacobus II, Peters. In Engelsche Bokkum (dier), of Heekkel-Dicht wordt dit direct behandeld: Peters zou samenspannen met biechtvader La Chaise van Lodewijk XIV (die wij kennen van het naar hem vernoemde kerkhof in Parijs) om het protestantisme uit te roeien. Hij wordt zelfs aangevoerd als degene die Jacobus zou kunnen aanzetten tot wat hij maar wilde: ‘En Peeters zei dat hy zijn Konink kon gebiên. Wat hy hem maar verzogt, zou hy hem niet ontzeggen.’29 De snode plannen van Peeters doen de schrijver denken aan de Hertog van Alva, en hij waarschuwt ook voor het gevaar dat Peeters’ plannen voor de Nederlanden zouden kunnen betekenen.30 Maar niet alleen Peeters wordt hier genoemd. De vorst moet het in dit stuk wederom ontgelden. Hij wordt als ‘tyran van Groot Brittanje’ aangeduid en wordt onder andere van meineed, corruptie, moord en zelfs vampirisme beschuldigd.31 Wanneer meteen hierna ook het Britse volk wordt aangesproken, merk je de discrepantie tussen de gedachtes over de vorst en het Britse volk. Dit is wederom een tekenend voorbeeld van een gehaat vorst

26

Droevige Tranen en Benauwde Suchtingen der Verdrukte, Noodlijdende en recht Godsdienstige, Engelsche Gereformeerde Protestanten. Uitgestort In den Boesem van hare Mede-broeders en BondGeloofsgenoten, de trouwhertige Nederlanders, Lief-hebbers van de ware hervormde Christelijke Godsdienst, en Vryheyt, tegen alle onderdruckende gewelt en Jesuitische slaverny (zp 1688) 1-2. 27 Ibidem, 2. 28 Ibidem, 3. 29 Engelsche Bokkum, of Heekkel-dicht. Behelzende: De listige vonden, dewelkke de Jesuïten, zedert eenige tijd herwaards, zo in Vrankrijk als in Engeland in ’t werk gesteld hebben; om de waare hervormde Godsdienst door gantsch Europa uit te roeyen (Londen 1688) 13. 30 Engelsche Bokkum, 13. 31 Ibidem, 32.

9

en een in essentie broederlijk volk. In het kort wordt het Britse volk opgeroepen om Jacobus II, vernieler van kerk en staat, in de Theems te verdrinken.32 In een fictieve dialoog tussen een Nederlander en Engelsman uit 1688 over ‘de abolitie van den text, ende de wetten van Engelandt’ verdedigt de Engelsman zijn koning en diens beleid met betrekking tot het afschaffen van ‘de tekst en de wetten’33, wat gaat over de Test Act en penale wetten, die in Jacobus’ tijd nog gericht waren tegen Katholieken. De Test Act dicteerde dat overheidsfunctionarissen een eed moesten afleggen waarin zij Katholiek dogma afzweerden. In de penale wetten stond onder andere dat Katholieken niet in het parlement mochten dienen. Jacobus probeerde deze zaken af te schaffen door aan hem gunstig gezinde personen in het parlement te plaatsen. Jacobus’ plannen werden echter gedwarsboomd door de komst van Willem III naar Engeland, voordat ze konden worden uitgevoerd. In de dialoog meent de Engelsman dat de Nederlander zich niet moet bemoeien met Engelse zaken. Je zou zeggen dat de schrijver van dit stuk heel iets anders denkt over de Engelsen dan de schrijver van Droevige tranen en benauwde suchtingen, die wel degelijk om hulp van buitenaf vroeg. Echter, de mening van de Engelsman in het stuk is geenszins de mening van de schrijver, aangezien de Nederlandse gesprekspartner steeds wijst op de naïviteit van de Engelsman in het blijven steunen van zijn absolutistische vorst.34 De Nederlander vraagt zich zelfs openlijk af of dit wel een echte Engelsman is waartegen hij praat, en geen ‘’Suffer die geen verstandt’en heeft’35, wat erop duidt dat de schrijver een duidelijk ander beeld had van een Engelsman dan hoe deze hier werd neergezet. De Engelsman is later in de tekst ook overtuigd van het standpunt van de Nederlander en legt zich erbij neer: ‘Ik moet bekennen dat gy soo pertinent van dese saeke spreeckt, dat ick niet sustisant en ben om uwe redenen verder te weder leggen.’36 Dit zou je kunnen opvatten als een blijk van waardering voor de Nederlandse kennis van zaken, maar eventueel ook als de Engelse onwil om voor zichzelf op te (blijven) komen. Wanneer Willem III en Mary II eenmaal de troon bestijgen in begin 1689, slaat de toon van pamfletten over Engeland logischerwijs om naar vreugde. Een tal aan stukken bezongen de daden van Willem III in Engeland. In veel van deze lofredes op ‘onze’ stadhouder Willem III wordt deze dan ook gehuldigd als degene die de Engelsen te hulp moest komen om Jacobus II te verdrijven en het ware geloof in ere te herstellen. En dat terwijl tijdens de Glorious Revolution het Engelse parlement Jacobus II reeds had afgezet in december 1688. Willem III hoefde hier geen strijd voor te voeren; deze kwam pas in 1690 bij de slag aan de Boyne, toen Jacobus nog een laatste poging waagde om zijn macht te herwinnen, en verloor. De onmacht van de Engelsen om de -in Nederlandse ogen- wrede heerser zelf te verwijderen van de troon, dan wel terecht of onterecht, blijft dus toch nog het overheersende beeld wat naar voren komt in teksten uit de Nederlanden. Tevens blijft het korte maar nabije Katholieke verleden van het land onderwerp van gesprek. Ook in het lofdicht Nederlandt verheerlykt door de verheffinge van Willem de III, tot de kroon van Engeland, Schotland, Vrankrijk en Yerland, en juychende over de triumphante wederkomst van haren vorst wordt er nog even de gelegenheid gegrepen om de nabije, verderfelijk Roomse geschiedenis van de Britten aan te stippen: ‘In ’t Britse Koninkrijk, stond 32

Idem. Engelsche Protestantse Vreugde, Vervattende sekere Rede-kavelinge tusschen een Nederlander en Engelsman, Over ende ter saecke vande Abolitie van den Text; ende de Wetten van Engelandt; Mitsgaders Over het Konniglijk Rappel, en het Staetse refuys van de drie Schotse, ende de drie Engelsche Regimenten (zp 1688) 3. 34 Idem. 35 Ibidem, 5. 36 Ibidem, 9. 33

10

Gods-dienst neer te sinken in d’eyndeloose poel van Paapse godloosheen.’37 Een direct verwijt aan het volk kun je dit niet noemen, en het moet dan ook meer opgevat worden als iets wat het volk van het Britse Koninkrijk moest verduren. Dit stuk laat behalve de kijk op het Katholicisme ook zien dat Nederlanders juist geen probleem hadden met de dubbelrol van hun stadhouder. Vanuit het nu lijkt het misschien vreemd dat een koning tegelijkertijd de stadhouder van een Republiek is, maar in die tijd was men gewend aan verschillende titels in één persoon. Sterker nog: je zou door enkele zinsneden bijna denken dat dit een royalistisch stuk is: ‘Comt vrijgevochte Volk, liefhebbers van Orangie, Kiest al wat geurig is en strelend het gesicht, En laat noch hert noch mont, beswijken in haar plicht nu Uw Vorst U besoekt als Koning van Brittangie.’38 Zelfs in de titel wordt gesproken over ‘… juychende over de triumphante wederkomst van haren vorst,’39 wat nogal opvallend is omdat hij voor de Nederlanders stadhouder was, en geen vorst. Er werd in de door mij gelezen stukken niet minder gesproken over Engelsen omdat hun regeringsvorm anders was. Immers, de manier van regeren verschilde in essentie ook niet geweldig veel, aangezien Willem III ook gehoor moest geven aan zijn parlement. Er wordt dan ook meer geschreven over overeenkomsten tussen de volken dan over de verschillen. Het gezamenlijke staatshoofd, de vriendschappelijkheden in het verleden en de aan elkaar gelieerde godsdienst worden vaak gebruikt om de Britten te poneren als broedervolk. In het 60 pagina’s tellende (en qua inhoud vergelijkbare) De verlossinge van GrootBrittanje door den doorluchtigsten en grootmagtigsten Vorst Willem de III wordt bijvoorbeeld nog eens duidelijk dat Nederlanders Groot Brittannië zagen als een Protestants land, waarin alleen mensen leefden die sympathie hadden voor het Protestantse geloof, wat Jacobus II zou hebben verraden: ‘Maar gy, o Jakob, al te jammerlijk vervoert, Verzaakt uw erfgeloof, dat al uw ryk beroert; Belaagt het, heet van drift, en krenkt het, altyt quader: Al te ongelyk helaas uw’ goedertieren vader’40 Opnieuw moest de koning het dus ontgelden in de hoon van de Nederlander, en was het volk de dupe van de onbekwaamheid van de vorst. Toch waren niet alle Britten slechts slachtoffers van de dwalingen van hun Katholieke koning. In De verlossinge van Groot-Brittanje spreekt de schrijver van verschillende Britten die steun geven aan Willem III zijn zaak, nog voordat hij geland is in Engeland: ‘Ook bieden onversaagt veel Brittenlantsche Groten Hun Dienst. Het eedle hooft der Engelsche oorlogsvloten, De dappre Herbert, die in loflyke oorlogsfaam Geen waterlewen wykt, ten hove onaangenaam, En slecht vergolden om zyn’ yver voor de wetten, Getroost zich alles by de vryheit op te zetten. Hier voegen zich zijn trou- en lotgenoten by, De Graven, nooit in deugt verflaawt, van Schrewsbury, Van wiltshir, Makklesfield, en Mordant, wys en dapper, Makkay, en Sidney, Coote, en Stanley, geensins slapper 37

Nederlandt verheerlykt door de verheffinge van Willem de III, Tot de Kroon van Engeland, Schotland, Vrankryk en Yerland, En juychende over de triumphante wederkomst van haren vorst (zp zj (1691), 1. 38 Ibidem, 2. 39 Ibidem, 1. 40 J. Vollenhove, De Verlossinge van Groot-Brittanje door den doorlugtigsten en grootmagtigsten Vorst Willem de III. Door Gods genade Koning van Engeland, Schotland, Vrankryk en Ierland, Beschermer des Geloofs. enz. (zp 1689) 9.

11

In moedt […]’41 Dit toont aan dat Nederlanders wel degelijk wisten dat niet alle Engelsen berustten in hun vermeende onderdrukking, maar of de genoemde graven nu het typische Engelse volk vertegenwoordigen, is nog maar de vraag. Eén ding wordt in deze bron in ieder geval wederom duidelijk: het gewone volk was volgens de Nederlander dolgelukkig met de komst van Willem III als hun nieuwe vorst: ‘Begroet met veel gejuichs, dat bergen, rots en oever Luidruchtig overklinkt. […] Brittanje, lang bedrogen Door snode streken, kentze, ontwaakt, en krygt weer ogen. Gansch Exon, voort gereet met bly triomfgeschal, Onthaalt ons Bataviers. De straten zyn te smal, Gepropt en overstroomt door eenen vloet van menschen, Die heil, oneindig heil den groten heilant wenschen.’42 Dit en de vermeende onwil om op te treden tegen de onrechtvaardigheden van hun vroegere koning kunnen ook opgevat worden als een bepaalde vorm van onvoorwaardelijke trouw aan de vorst, iets wat niet per se als negatief hoeft worden opgevat, afhankelijk van de kwaliteit vorst waar je trouw aan bent. In sommige andere bronnen vind je ook soortgelijke positievere verhalen over het Engelse volk. Er wordt in ‘Zeegezang, ter eeren van grootmagtigsten en onoverwinnelijken Koning Willem III’ allereerst gesproken over Engeland als het vrije Rijk wat door Jacobus tot Rome’s slaaf wordt gemaakt43: ‘Nu scheen de tijd geboren, om ’t gantsche werk te grayen na zijn zin. De Paapse magt en heerschlust vast te zetten, De Staat en Kerk haar rechten te verpletten.’44 Maar nog geen pagina verder prijst de schrijver de Engelsen als waakzaam en oplettend: ‘[…] ’t Engels volk, dat sterk de streek vermoed, waar door men hun ’s Rijks-Erve wil ontrukken, waakt op en klaagd om zulk stout recht-verdrukken.’45 Ze waren volgens de schrijver blij om Jacobus te zien vertrekken, ‘Daar hij met schand’ zijn Rijk nu moet verlaten, gehaat, gevloekt van meest zijne onderzaten,’46 en wellicht nog blijer om Willem III te zien komen: ‘De Vorst terwijl spoeid zich met dapp’re schreeden Na d’Hoofd-stad van Brittanjes magtig Rijk. Word in zijn tocht begroet en aangebeeden, Van ’t gantsche volk; waar op hij blijdelijk, In Londen, als ’s Rijks Heiland, word ontfangen; Dat hem begroet met eer- en zeege-zangen.’47 Het waren voor deze schrijver dus niet per se de door onoplettendheid getiranniseerde en onmondige Engelsen zoals die in andere stukken naar voren kwamen. Desondanks was het alleen Willem III (Rijks Heiland) die de Engelsen kon redden van het paapse juk. Dit komt naar voren in vrijwel iedere lofrede op Willem III na zijn kroning in Londen en terugkomst naar Nederland in 1691. In ‘Gewenste en blijde inkomste van sijne majesteyt Willem de III. Koning van Groot Brittanje, stadthouder van Holland’ wordt er achtereenvolgens gesproken 41

Ibidem, 17. J. Vollenhove, De Verlossinge van Groot-Brittanje door den doorlugtigsten en grootmagtigsten Vorst Willem de Derden. Door Gods genade Koning van Engeland, Schotland, Vrankryk en Ierland, Beschermer des Geloofs. enz. (Den Haag 1689) 22. 43 Zeege-zang, Ter eeren van den Grootmagtigsten en Onverwinnelijken koning, Willem de III. Door Gods genade, Koning van Groot-Brittanje, Vrankryk en Yerland, Beschermer des Geloofs, etc. etc. etc. etc. Op zijne Majesteits gelukkige overkomst in Neederland. (Utrecht 1691) 11. 44 Zeege-zang, 12. 45 Zeege-Zang, 12. 46 Ibidem, 16. 47 Ibidem, 17. 42

12

over ‘Eng’lands Beede en Ramp’48, vervolgens ‘Englands Redding’49, en in het geval van Willem III: ‘Dus had gy bloedeloos gants Engeland gered’50. De blijdschap van de Engelsen werd als volgt beschreven: ‘En dies, geen wonder dat uwe onderdaan de Straaten met vreugde-tekens cierde, en was als uytgelaaten.’51 Zoals we gezien hebben, is er van minachting tussen de beide landen, zoals die ten tijde van de zee-oorlogen in de vorm van oorlogspropaganda wel aanwezig was geweest, in de bronnen van zo’n tien jaar voor het begin van de Spaanse Successieoorlog, weinig te merken. Nederlanders schrijven niet meer over Engelse staartmannen of doggen, maar over een hulpbehoevend, door hun vorst onderdrukt volk. Medelijden, geen haat of afgunst voert de boventoon. Engeland op zijn beurt – of in ieder geval Engelse Protestanten – vragen om hulp en zijn zielsgelukkig wanneer ze het krijgen in de vorm van Willem III die de troon van Groot-Brittannië bestijgt. Dat is in het kort het beeld van de Nederlander over de Engelsman voordat de Spaanse Successieoorlog uitbreekt. Het bondgenootschap wat gesmeed werd voor de Spaanse Successieoorlog was dus niet alleen een soort verstandshuwelijk, gebaseerd op praktische overwegingen, maar op een oprecht gevoelde broederband tussen twee volken die elkaar te hulp schoten wanneer dit nodig was. Natuurlijk was er voor de twee landen ook vijandigheid jegens Spanje en Frankrijk om eigen redenen, zoals Engeland die gekrenkt was door het niet erkennen van Willem III door Lodewijk XIV en de Nederlanden die zich bedreigd voelden door het schenden van het barrièretractaat, waarin sinds het einde van de Negenjarige oorlog stond dat de Republiek soldaten mocht legeren in een aantal steden in de Spaanse Nederlanden. Maar de alliantie was dus tevens een bondgenootschap uit vriendschap onder één gezamenlijke en geliefde leider, één religie en een geschiedenis van dienst en wederdienst (Engeland hielp de Nederlanders in de Tachtigjarige oorlog en de Nederlanden hielpen Engeland in de kwestie met Jacobus II). In het volgende hoofdstuk bekijk ik hoe dit beeld was na de overwinning van de geallieerden bij Ramillies. Hoofdstuk 2. Na de overwinning bij Ramillies De succesvolle samenwerking van het bondgenootschap mondde uit in enkele overwinningen, waaronder wellicht de bekendste van Ramillies (23 mei 1706). Hier vochten de twee strijdende partijen met nagenoeg gelijke aantallen soldaten een slag die uiteindelijk beslecht werd in het voordeel van de Britten en Nederlanders. Zo’n 11.000 mannen aan Franse kant vonden de dood, bijna 4.000 moesten gewond worden afgevoerd52 en zo’n 7.000 werden gevangen genomen.53 Deze getallen waren aan geallieerde zijde een stuk lager. De overwinning leidde tot de verovering van de Spaanse Nederlanden. Het gevolg in literaire zin was een veelvoud aan positieve berichtgevingen tussen de Nederlanden en Engeland. Pamfletten namen de vorm aan van triomfzangen vanuit de maatschappij over de veldslag bij Ramillies, over Marlbourg, Ouwerkerk en zelfs over het gehele oorlogsjaar 1706. Toch zou het niet vreemd zijn geweest wanneer er niet al te enthousiast zou zijn gereageerd vanuit de Nederlanden. Dit zou dan vooral gelegen hebben aan het feit dat de strijd gevoerd werd in de Zuidelijke Nederlanden. Er zou bijvoorbeeld gehamerd kunnen zijn geworden op de scheve verhoudingen in het geleverde aandeel aan de veldslagen, en de hieraan inherente scheve 48

Gewenste en blijde inkomste van sijne majesteyt Willem de III. Koning van Groot Brittanje, Stadthouder van Holland etc. in ‘s Graavenhage ao. 1691. (Hoorn 1691) 1. 49 Idem. 50 Ibidem, 2. 51 Ibidem, 3. 52 De Gealieerden glorieuse Victorie voorgevallen inde vlachte van Iudoigne op den 23 May 1706 (zp 1706) 1. 53 D.G. Chandler, Marlborough as Military Commander (1973 zp) 178.

13

verhouding in het aantal gesneuvelden. Zelfs de Engelsen zelf gaven toe dat de Nederlanders meer dan hun deel hadden bijgedragen aan de strijd. Coombs beschrijft het als volgt: ‘The Whig writers, in particular, were not slow to note that ‘Poor Master Overkirk and his Dutchmen bore the brunt of the Battel, and Behaved themselves with a deal of Bravery.’54 Dit werd in Nederland echter schijnbaar meer gezien als iets om trots op te zijn dan iets om over te klagen. Toch vergaten zij in vrijwel geen stuk de Britten te vermelden. De roem bleek eerlijk verdeeld te worden. In de rest van dit hoofdstuk worden achtereenvolgens de pamfletten besproken die bericht doen over de overwinning en lofredes op het succes. Hierna wordt er gekeken naar waarom de teksten een dergelijke, eensgezinde vorm en inhoud aannamen. In Triumph-Basuyn, Gesteken ter gedachtenis van de roemrugtige en overgrote victory, door de wapenen van Engelandt en de Vereenigde Nederlanden op de Fransen Bevochten by Judoigne, op den 23. Van Bloeymaent 1706 is het uiteraard Marlborough die de eer in ontvangst mag nemen: ‘Manhafte Marlebourgh, een roem der Britse Volcken? De Faam voert uwen lof tot boven in de Wolcken.’55 De verdere lof die over hem gesproken wordt is van een bijna even zo grote lengte als de lof die de schrijver aan Ouwerkerk geeft. Maar ook het voetvolk, zowel Nederlands als Engels, wordt geprezen: ‘Den Batavier, geschaart met ’t puyck van Britse Helden, Ontslopen ’t Franse Heyr, en Slaan het uyt den Velden.’ Heldhaftigheid en gelijkwaardigheid aan de Nederlandse manschappen zijn de sleutelwoorden in dit stuk, en dit blijft terugkomen in andere lofzangen over de strijd, ook al zouden het de Nederlanders zijn geweest die meer strijd geleverd hebben dan de Engelsen. Toch werden de Nederlanders niet direct beloond voor hun inspanningen. Het feit dat veel steden in de Zuidelijke Nederlanden, waaronder Gent, Brugge, Antwerpen en Brussel trouw zweerden aan Karel VI, de Hapsburgse troonpretendent voor het Spaanse Rijk, in plaats van aan de Republiek, zou kwaad bloed gezet kunnen hebben. In Triomfzang over de heerlyke zege op de Fransche, Spaansche en Beiersche heirlegers, Ontrent Rammailliers, door de Dapperste Veltheeren wordt inderdaad gesproken over het feit dat de veroverde steden trouw zwoeren aan Karel van Oostenrijk. En hoewel de inspanning volledig door Britten en Nederlanders werd gedaan, wordt hier toch bijzonder positief over gesproken: ‘De Loevenaars zien haast de Winnaars voor de poort. Die Stat, hoe rijk van volk, durft geen beleg verwagten; Noch zich verlaaten op Lowijs gesloopte magten; Maar valt eerbiedig voor de Legerhoofden neer, Zweert Flippes af, en noemt Vorst Karel haaren Heer.’56 En: ‘En neemt met Damme, en Aalst, Vilvoorden, Tierlemont Den Oostenrijker aan. Antwerpen, Oudenaarden, En Brugge buigen zig mee voor de veltstandaarden Van ’t overwinnend heir, en zweeren by ’t altaar Den derden Karel trouwe, in vrede en krijgsgevaar.’57

54

The Conduct of the Dutch, 132. Triumph-Basuyn, Gesteken ter gedachtenis van de roemrugtige en overgrote victory, door de wapenen van Engelandt en de Vereenigde Nederlanden op de Fransen Bevochten by Judoigne, op den 23. Van Bloeymaent 1706 (Den Haag 1706) 1. 56 F. Buning, Triomfzang over de heerlyke zege, op de Fransche, Spaansche en Beiersche heirlegers, Ontrent Rammailliers, door de Dapperste Veltheeren, Den Heere Hertog van Marlboroug, […] En den Heere Graave van Nassauw, […], Den 23 van bloeimaant 1706 bevogten. (Groningen 1706) A4. 57 Idem. 55

14

De schrijver lijkt er niet mee te zitten dat het door de Nederlanders en Britten veroverde land naar de Hapsburgers gaat in plaats van naar Nederland. Dit getuigt van een grote hechtheid in het bondgenootschap. Het betekende voor de Nederlanders natuurlijk ook een sterke bufferstaat, wat wellicht nog een betere toekomstige verdediging tegen Frankrijk zou zijn dan wanneer het grondgebied naar de Nederlanden zou gaan. Het is ook veelzeggend wat er eventueel niet wordt genoemd in de bronnen. Wanneer men slechts lyrisch was over eigen succes, terwijl het toch een gezamenlijke overwinning betrof, dan zou je kunnen stellen dat men de andere partij tekort wilde doen. Hiervan lijkt echter geen sprake. In alle lofredes over de veldtocht bij Ramillies worden de Engelsen samen met de Nederlanden genoemd en geroemd.58 Ook Ouwerkerk zelf prijst zijn bondgenoten in een brief de Hoogh Mogende Heren, twee dagen na de strijd: ‘Ick moet U Hoogh Mog. de getuygenisse geven van de wackerheyt ende getrouwigheyt van hare Troupes, ende van hare Generaels ende subalterne Officieren, soo als de selve meriteren: sy hebben waerlijck veel deel aen de bevoghtene Victorie. De Engelsche en Auxiliaire Troupes hebben niet minder haer eer ende wackerheyt betracht.’59 In het 53 pagina’s tellende Redenvoering over den Gelukkigen Krijgstocht dezes jaars, en de Overwinningen zo te Lande als te Water, door de Vrye Nederlanders, en hunne Bondgenoten van 23 november 1706, ging classicus en jurist Pieter Burman nog een stap verder, wanneer hij mogelijke verdere lofuitingen opsomde die hij nog niet had gemaakt over de campagne in de Zuidelijke Nederlanden. Hij stelde: ‘en zo ik roemen zoude den yver en de pogingen der verenigde volkeren van Engeland en Holland, die door een onverbrekelijken band van vriendschap en der gemene zake aan den anderen verknocht zijn, om de vryheid, welke zy alleen genieten, door gansch Europa weder te herstellen.’60 Wanneer er sprake is van verenigde volkeren en een onverbrekelijke band, dan is het meer dan een bondgenootschap uit praktische overwegingen. Even later gaat hij toch een andere richting in, en laat de Engelsen buiten beschouwing: ‘[…] dat de slag by Rammelie voornamelijk een werk is der dappere Batavieren.’61 Het was dus toch mogelijk om eer voor het eigen land op te eisen, maar het was niet gebruikelijk. In een enigszins objectief relaas over de gevoerde strijd wordt er zelfs amper onderscheid gemaakt tussen het Nederlandse en Engelse leger. Er wordt vrijwel alleen gesproken over ‘De Geallieerde Armee’.62 Nu wil dat niet meteen zeggen dat er geen onderscheid werd gemaakt tussen de twee legers, maar het getuigt wel van een vermeende gelijkwaardigheid en saamhorigheid, die zo’n vijftien jaar hiervoor nog niet aanwezig was. Van een behoeftig en meelijwekkend volk zijn de Engelsen veranderd in dappere, gelijkwaardige wapenbroeders. Zo ook in Zegezang, op het doorluchtig jaar 1706, waar het volgende wordt gemeld: ‘Myn zangnymf volgt vol vreugt de ontrolde legervanen Van Brit en Batavier, daar elk vol heldenmoedt Zichzelfs een breden weg tot glori zoekt te banen, En Vrankrijk ’t hooft gaat biên ten koste van zyn bloet.’63 58

Triumph-basuyn, 1. (‘Den Batavier, beschaart met ’t puyck van Britse Helden’); Triomfzang over de heerlyke zege, A2 (‘De Brit, hier door gewekt, slaat, voor ’t gemeene heil, Met Neerlants Staatendom, een wakend oog in ’t zeil’), A3 (‘’t Britsche leger van zijn diamante wagen, En Neerlants Heldendom, alle even onverzet’), A4 (‘En gunt den Batavier en Brit te triomferen’), 59 Auverquercq, Missive geschreven aen haer Hoogh Mog. door den Heer van Auverquercq in het Leger by Leuven den 25. Mey 1706 (Leuven 1706) 1. 60 Redenvoering over den Gelukkigen Krijgstocht dezes jaars, en de Overwinningen zo te Lande als te Water, door de Vrye Nederlanders, en hunne Bondgenoten (Utrecht 1706) 48. 61 Ibidem, 49. 62 Relaas van de glorieuse en bloedige bataillie, voorgevallen den 23 May 1706. tusschen het Geallieerde en Fransche Leger (zp zj (1706)) 1. 63 Zegezang, op het doorluchtig jaar 1706 (Den Haag 1706) 3.

15

En: ‘En schoon den vyand tast met dappre keurelingen, De bloem van Vrankrykshuis, de Bontgenoten aan: Geen Brit nog Batavier zwicht voor die hen bespringen, Maar keren mannelyk deez’ eersten krygsorkaan.’64 Zelfs een toneelstuk werd gemaakt over de strijd, met abstracte begrippen als geweld, tirannie, list, bedrog, vrouw Braband en Vrouw Vlaanderen als sprekers. In De zegepraalende Hartog van Marlbourg en heer van Ouwerkerk, in de Spaanse Nederlanden, of de nederlaag van de gewese keurvorst van Beyeren, en Villeroy, op de vlakte van Judoigne, by Rammillies vermeld Barend Warnaar geen Batavier zonder dat er een Brit aan vooraf gaat: ‘Den Brit, en Batavier, sal ’t krayen van den Haan Verdooven; en in ’t kort, soo ‘k meen, sijn sterkste penne, Sodaanig plukken uyt, dan hy niet meer sel kenne Braveren, als voorheen, tot welstand van Euroop.’65 En: ‘Dewijl, Mevrouw, ik me op de verlossing hoop, Van Brit, en Batavier, die de ongerechtigheeden, Ten dienst van Vrou Gerechtigheyt, kloek tegen treeden.’66 De gedeelde moed van de twee bondgenoten is ook in het toneelstuk onderwerp van gesprek: ‘Den Brit en Batavier, Door dapperheyt vermaard, in veele krijgsgevaaren, Ontsachchelijk van macht, met hunne Oorlogsschaaren, Beswijken nimmermeer; maar als een fiere Leeuw, In ’t Bosch alom beset, met brullende geschreeuw, Op sijnen Vyand stort, met uytgespreyde maanen, Om hem een open weg, door speer en spiets, te baanen.’67 Al deze lofzangen, in wat voor vorm dan ook, kwamen vrij snel na de strijd bij de drukker en waren allen even positief over de inzet van de Engelsen. Donald Haks merkt hierbij aan dat de lofredes behoorlijk veel gemeen hadden met zaken die werden genoemd aan het begin van de oorlog in het manifest waarin de overheid de oorlog verklaarde aan Frankrijk en Spanje. Hierbij ging het ook om het redden van de protestantse kerk en het vaderland.68 Dit zou verschillende oorzaken kunnen hebben. Het zou natuurlijk kunnen dat men werkelijk geloofde in de gezamenlijke strijd voor geloof en vaderland. Motivaties zoals deze lijken voor ons nu middeleeuws en ridderlijk. Toch is het niet ondenkbaar dat men deze zaken als wezenlijk beschouwden en het als groter doel zagen in hun strijd. Het zou ook kunnen dat men zich voegde naar de wensen van de overheid in het schrijven van hun lofzangen. Zoals Haks zegt: ‘The freedom of the press was certainly greater than abroad, but the government had a firm grip on the publication of news.’69 Dit bleek ook uit het feit dat enige onenigheden tussen de geallieerde leiders niet in kranten en pamfletten terechtkwamen. Zo zou Marlborough zichzelf, met steun van de Oostenrijkse keizer, als Gouverneur-generaal hebben willen uitroepen van de Zuidelijke Nederlanden. Dit werd echter uit de pers gehouden en intern

64

Ibidem, 5. B. Warnaar, De Zegepraalende Hartog van Marlbourg, en Heer van Ouwerkerk, in de Spaanse Nederlanden, of de nederlaag van de gewese keurvorst van Beyeren, en Villeroy, op de vlakte van Judoigne, by Rammillies, Voorgevallen op den 23. Mey, 1706 (Haarlem, 1706) 13. 66 Idem. 67 Ibidem, 25. 68 War, Government and the News, 175. 69 Ibidem, 173. 65

16

opgelost.70 Ware dit in dergelijke gevallen niet zo, dan zou het beeld van de Nederlanders er vast en zeker anders uit hebben gezien, over Marlborough en de Engelsen in het algemeen. Je kunt stellen dat de geboekte successen met de alliantie het beeld vanuit de Nederlanden over de Engelsen toch positief hebben beïnvloed. Het was geen taboe om de nodige glorie voor de verdiensten van je eigen land op te eisen, zoals we gezien hebben bij het stuk van Pieter Burman, maar dit was niet gebruikelijk. Ook was er sprake van enige beïnvloeding van de pamfletten en nieuwsitems die naar buiten kwamen, zoals Donald Haks beschrijft in zijn artikel. De mate van beïnvloeding kon de doorsnee Nederlander echter niet inschatten en dit deed weinig af aan de lof die vanuit de Nederlanden aan de overzeese bondgenoten werd toegeschreven. Toch gebeurde er iets tijdens de oorlog wat de banden met (en dus de beelden over) Groot-Brittannië zou hebben kunnen schaden. De Britten stapten in 1711 uit de oorlog, zonder haar bondgenoten van het Hapsburgse Rijk en de Nederlanden. Het volgende hoofdstuk zal gaan over de al dan niet veranderde beeldvorming na het sluiten van deze aparte vrede. Hoofdstuk 3. Na de preliminaria van Londen Het komende hoofdstuk zal zich voornamelijk buigen over de vraag hoe het kon dat literaire negatieve reacties uitbleven over het verlaten van de oorlog door Groot-Brittannië. Het spreekt voor zich dat door dit uitblijven van reacties, er hier ook een stuk minder bronmateriaal zal worden gebruikt. Hoewel de oorlog voor de geallieerden over het algemeen goed verliep als het ging om het behalen van overwinningen, zocht men in vrijwel alle landen al vrij snel in de oorlog naar vrede. Toch bestond er een meningsverschil tussen de Engelse en de Nederlandse machthebbers. De Whigs die in Groot-Brittannië aan de macht waren, moesten aanvankelijk, om aan de macht te blijven, de oorlog voortzetten en snel tot een einde brengen, terwijl de Nederlanders al eerder genoeg hadden van de oorlog.71 Volgens Coombs bleven zij toch meevechten in ruil voor ‘far-reaching promises to the Republic in the shape of the Treaty of Succession and Barrier.’72 Tijdens de verkiezingen in oktober 1710 werd deze lust voor oorlog van de Whigs afgestraft, en de Tories kwamen aan de macht. Zij waren toen hun oorlogsmoede stemmers verschuldigd om een eind aan de oorlog te maken.73 Hoewel het vertrek van Engeland dus enigszins te verwachten viel, zou ik voorafgaand aan dit onderzoek niet verbaasd zijn geweest als dit door Nederlandse schrijvers gezien werd als verraad of in ieder geval het in de steek laten van de Republiek. Een vlaag aan negatieve reacties zouden dan ook te verwachten zijn. Uit de -schaars voorhanden zijnde- bronnen is dit echter niet op te merken. Zoals Donald Haks liet zien in een schema waren er maar vijftien pamfletten over de oorlog in 1710, en slechts drie in 1711.74 Waarom kwamen deze negatieve reacties er dan nauwelijks of niet? Zoals we in het vorige hoofdstuk gezien hebben, kon dit volgens Haks onder andere te wijten zijn geweest aan de ferme grip die de leiders van het land op de media hadden. De Nederlandse bestuurders hadden zeker het belang van het nieuws in de gaten, en zorgden er dan ook voor dat er geen beledigingen over buitenlandse bewindvoerders naar buiten kwamen.75 Het zal ook voor een deel te verklaren zijn door het feit dat het sluiten van een vrede door de Engelsen, op wat voor manier dan ook, te verwachten viel. Er werd al lang over gedebatteerd tussen de Whigs en de Tories, en ook de 70

Ibidem, 176. The Conduct of the Dutch, 233. 72 Idem. 73 Idem. 74 War, government and the news, 184. 75 Idem, 173. 71

17

machtswisseling tussen de twee zal zeker niet onopgemerkt zijn gebleven in de Nederlanden. Bovendien werd er -hoewel er volgens enkele berichten uit de maatschappij slechts vrede zou moeten worden gesloten met ‘altemaal of niet met al’76- door alle landen continu onderhandeld met de Fransen over een mogelijk vrede. De Fransen op hun beurt hadden in 1709 een strenge winter en een hongersnood te verwerken en zagen een vrede met Engeland, ook los van zijn bondgenoot en kleinzoon in Spanje, tevens als een uitkomst.77 Eerdere onderhandelingen van de Franse gezant met de Republiek en de Hapsburgers in Den Haag (1709) en Geertruidenberg (1710) liepen spaak door verregaande en vernederende eisen van de geallieerden, en dus namen de Engelsen in hun eentje het initiatief richting de Engelsen.78 De gesloten vrede van de Engelsen met de Fransen op 8 oktober 1711 stond bekend als de preliminaria van Londen, en hield in feite in dat zij hun wederzijdse vijandigheden staakten tot onderhandelingen tussen alle partijen tot een blijvende vrede zouden leiden. Bovendien erkende de koning van Frankrijk de koningin van Groot-Brittannië, in ruil voor de erkenning van de koning van Spanje door de koningin van Groot-Brittannië.79 De onderhandelingen die tot deze vrede leidden, vonden in het diepste geheim plaats en kwamen pas later aan het licht in de Nederlandse kranten. Hierin werd echter niet de verbazing van de Nederlandse leiders hierover bericht, waardoor voor de lezer alles op een normale manier leek te zijn verlopen.80 Ondertussen werd in Engeland door de Tories een anti-Nederlandse media-aanval opgezet met een pamflet, waarin er werd gesuggereerd dat de Engelsen voor hun eigen (handels)belangen moesten opkomen en niet hun geld moesten verkwanselen aan oorlog in contreien waar zij niets te zoeken hadden. Bovendien zouden de Nederlanden hun plicht niet nakomen en te langzaam aan hun betalingen voldoen.81 Opmerkelijk genoeg werd dit pamflet nauwelijks opgepikt in de Nederlanden, en kwam er dan ook geen literair antwoord vanuit de maatschappij. Pas op 1 april 1712 kwamen de Staten Generaal met een antwoord op de Engelse beschuldigingen in de vorm van een resolutie. Hierin werd vrij zakelijk uitgelegd waarom het Engelse pamflet het bij het foute eind had. Zelfs tabellen met soldij voor soldaten werden toegevoegd om het geheel kracht bij te zetten.82 Zoals gezien stond ook Nederland niet afwijzend tegenover vrede, of dit nu met of zonder hun bondgenoten was. Zelfs na de zege bij Ramillies en uitzicht op het terugwinnen en behouden van de gehele Spaanse Nederlanden zouden zij reeds naar vrede op zoek zijn geweest.83 Vanaf die tijd beginnen er dan ook verschillende stukken te verschijnen die contempleren over een mogelijk vrede. In 1710, voordat Engeland zijn vrede met Frankrijk tekende, was er bijvoorbeeld Consideratien deses tijds, over de Preliminaire pointen, ’t middel om Koninck Carel gewisselijk en spoedigh op de Spaensen Throon te stellen, en om een honorabile profitabile en duerabile Vrede te bekomen. De ‘preliminaire pointen’ die hier genoemd worden, slaan op de eerder genoemde verregaande eisen van de Nederlanders en de Hapsburgers in Geertruidenberg. ‘Koninck Carel’ die in de titel vermeld wordt, is in dit geval de zoon van de in 1705 gestorven keizer Leopold I van het Habsburgse Rijk, die later in 1711 zijn oudere broer Jozef zou opvolgen als keizer van het Habsburgse Rijk. In de tekst pleitte de zelfuitgeroepen ‘Patriot’ voor het opzoeken van de vrede, nu de Republiek vanuit een gunstige uitgangspositie kon onderhandelen: 76

Altemaal of niet met al. (zp 1712) . F. Dhondt, De politieke en juridische genese van het begrip ‘machtsevenwicht’ in het Europese statensysteem (Scriptie Internationaal Publiekrecht, Gent 2006-2007) 24. 78 Ibidem, 25. 79 Idem. 80 War, government and the news, 179. 81 Idem. 82 Resolutie van haer Hoogh Mog. Midtsgaders een memorie en bylagen (Den Haag 1712) 40-41. 83 The Conduct of the Dutch, 134. 77

18

‘Evenwel gelijk men niet al te neerslagtigh en desperaat moet zyn in tegenspoet, soo ook niet trots in voorspoet, nog de Vrede het grootste goet haaten, insonderheyd als men kan bekomen een veylige en voordeelige Vrede, die den Staat na desen mens verterenden en goet uytputtenden Oorlog tot herstellinge noodig heeft, en de wisselvalligheden des Oorlogs variabel zijn, en het beter is Vrede te maaken in tyd van voorspoet als in tegenspoet.’84 Hierin spreekt hij expliciet voor de gehele alliantie (‘aller Bontgenoten’85), en dus niet alleen voor de Republiek. Wel laat hij zijn ongeloof blijken in de oprechtheid van de vijand om vrede te willen sluiten en waarschuwt hij hiervoor: ‘Nu beleven wy een tijdt, dat de trotse Vyant eerst de Vrede aansoeckt, wiens roem pligte te wesen, dat hy aan Europa als uyt Gratie Vrede gaf, maar weynig opregtigheyd en trouwe wort dus lang in zyn handelinge gesien, schoon groot opgeeft van Vrede voor de Werelt, en vleyende woorden geeft, ’t is dog al maar sonder wesentlijcke daaden en preuven te geven, en soo lang geen Steden tot versekeringe overgeeft, sullen wy niet kunnen dencken dat opregtelijk de Vrede soeckt.’86 Gezien de voorkennis van de Nederlanders over het standpunt van de Tories over de oorlog, en de alom aanwezige wil om vrede tegen 1711, is het waarschijnlijk dat de Nederlanders teleurgesteld waren in hun Britse bondgenoten, maar niet veel meer dan dat. Ook het geringe aantal pamfletten wat er geschreven werd over de aparte vrede, zal eraan bijgedragen hebben dat er niet bepaald erge anti-Engelse sentimenten zijn opgekomen (behalve bij de Nederlandse bewindvoerders). Het feit dat er geen pamfletten werden geschreven over het afhaken van de Britten valt onder andere te verklaren door de grip die de Nederlandse leiders hadden over de media en door het feit dat de Engelse leiders hun vredesonderhandelingen met Frankrijk in het geheim hielden. Bovendien, stipt Haks aan, wanneer het gaat om het eerder genoemde antiNederlandse pamflet uit Engeland: ‘The Dutch appear to have considered this conflict to be an internal English affair instead of one that concerned them and which ought to have been the subject of debate.’87 Hierdoor is er nooit een gigantische stroom aan pamfletten tegen de daden van Engeland op gang gekomen. Een tweetal dichters waagden zich er (gedeeltelijk) wel aan. Jakob Zeeus schreef in 1712 Eerkroon voor Brittanje, waar wel degelijk gesproken werd over het breken van een eed: ‘Brittanje, wie zou durven denken Dat gy, door een Sireen bekoort, Lichtvaerdig uw gegeeven woordt En koningklyken eedt zout krenken!’88 Toch wordt dit meteen afgedaan als iets wat de schrijven niet geloven wil: ‘Men denke wat men wil; voor my, Ik kenne u van die ondaadt vry.’89 En als laatste strofe: ‘Naa zo veel zegeryke tochten 84

Consideratien deses tijds, over de Preliminaire pointen, ‘t middle om Koninck Carel gewisselijk en Spoedigh op de Spaensen Throon te stellen, en om de honorabile proffitabile en duerabile Vrede te bekomen. (zp 1710) 1. 85 Ibidem, 2. 86 Consideratien deses tijds, 1. 87 War, government and the news, 181. 88 J. Zeeus, Eerkroon voor Brittanje (Rotterdam 1712) 1. 89 Idem.

19

Verwachten we een gewenschte vree. Nooit kome ’t zwaerdt weer uit de schee. Al roept men, dat gy, moe gevochten, Door Vrankryk u misleiden liet, Brittanje, wy gelooven ’t niet.’90 Dit is nauwelijks een aanval op de voormalige krijgsbroeders te noemen; eerder een steunbetuiging. Een andere schrijver, die slechts met initialen (P.D.B.) zijn stuk ondertekende, ging in antwoord op Zeeus’ stuk harder in de aanval. In Distelbloem aan de Eerekroon voor Brittanje sprak hij Groot-Brittannië rechtstreeks aan: ‘Wie kan, wie durft op u vertrouwen! ’t Bedrog straalt u ten oogen uit; Daar gy, door Paapen opgeruit, De Deugt een Kerker tracht te bouwen; Vergeetende, door valschen waan, ’t Gevaar, noch korts met smert ontgaan.’91 Dit was echter het enige zeer kritische pamflet wat ageerde tegen de daden van de Engelsen. Aangezien het anti-Nederlandse sentiment bij de Tories in Engeland nogal in de luwte bleef, en de Nederlanders niet massaal aan het schrijven gingen over het ‘verraad’ van de Engelsen, zou je kunnen zeggen dat de onderlinge relaties en dus ook de beeldvorming vanuit de Nederlanden over de Engelsen hier weinig onder te lijden heeft gehad. Het kwam een aantal decennia later (1780-1784) nog wel tot een vierde Nederlands-Engelse oorlog, waarbij de rollen grotendeels waren omgedraaid in vergelijking met de eerdere oorlogen tussen de twee landen. Ditmaal waren de Britten ruim in het voordeel qua militaire macht en invloedssfeer. De felle propagandamachine, zoals die tijdens de eerdere zeeoorlogen had gewerkt, kon weer beginnen te werken. Conclusie Gezien de conclusies die uit de drie verschillende hoofdstukken getrokken konden worden, kan ik nu met enige zekerheid uitspraak doen over het veranderende beeld van Nederland over Engeland ten tijde van de Spaanse Successieoorlog. Voor de fluwelen revolutie kwam het beeld van de Nederlander over de Engelsman vooral voort uit medelijden. ‘De Engelsman’ was in de ogen van de Nederlander een Protestant en deze zuchtte immers onder de onrechtvaardige heerschappij van Katholieke vorst Jacobus II. De Engelsman was onmondig en onkundig om voor zichzelf op te komen en de Nederlander moest hem te hulp komen. Het Engelse volk wordt echter niet als onsympathiek gezien maar als broeders van hetzelfde geloof en als bondgenoten. Dit was in zoverre verrassend omdat de twee landen in de afgelopen eeuw drie oorlogen met elkaar uitvochten en elkaar naar het leven stonden, zowel in daad als in woord. Toen Willem III eenmaal de troon van Groot-Brittannië besteeg sloot dit perfect aan bij het beeld wat hiervoor gevormd werd: Willem III werd als redder van het Engelse volk gezien, en de Engelsman was blij met zijn komst. Na het sluiten van de alliantie tussen de twee landen in 1701 en het behalen van enkele overwinningen, met Ramillies als uitgangspunt, viel het te verwachten dat het beeld van Nederland over de Engelsen nog meer de gelijkwaardige kant op zou gaan. In talloze lofredes werd de Engelsman net zoveel geprezen als de Nederlander wanneer het gaat om moed en kracht. Toen Engeland in 1711 besloot om voortijdig de oorlog te verlaten, zou het voor de hand liggen dat Nederland hier bijzonder ontevreden over was. Het verlaten van de oorlog zat er 90 91

Idem. Distelbloem aan de Eerekroon voor Brittanje (zp 1712) 1.

20

echter al langere tijd aan te komen, en ook de Republiek was aan het bekijken hoe er een duurzame vrede zou kunnen worden bewerkstelligd. Verder werd er in de media niet veel aandacht besteed aan het Engelse vertrek en de hierbij behorende negatieve berichtgeving over de oorlogsinspanningen van de Nederlanden. Omdat het geen verrassing was dat er op wat voor een manier dan ook vrede zou komen, werden de Engelsen (met slechts een aantal uitzonderingen) door het Nederlandse volk niet afgerekend op het apart vrede sluiten met de vijand. Om alles samen te vatten: de aanloop naar en het verloop van de Spaanse Successieoorlog heeft een positieve uitwerking gehad op het beeld wat Nederlanders hadden van de Engelsen. Natuurlijk bestaan er enkele belemmeringen die de uitkomsten van dit onderzoek relativeren. Ten eerste is er de grote hoeveelheid aan bronnenmateriaal die ik onmogelijk compleet heb kunnen bekijken. Er zullen dus mogelijk meerdere documenten zijn geweest die mijn beweringen eventueel tegenspreken. Het feit dat ik in tijd belemmerd ben om het complete corpus aan stukken door te nemen, maakt dat ik enigszins in ga tegen de gewenste manier van werken door bijvoorbeeld Deen, Onnekink en Reinders, die liever zien dat men alle pamfletten uit een bepaalde tijd leest en de politieke gebeurtenissen hieromheen bestudeert, om een juiste contextualisering te bewerkstelligen.92 Toch was dit meer dan een steekproef. Ik heb wel degelijk een groot aantal documenten gelezen rondom de jaartallen waar ik de publieke opinie aan wilde linken. De vastgestelde gevoelens over de Engelsen bestonden in de genoemde tijden onder de bevolking van de Republiek, dat staat buiten kijf. In hoeverre deze gevoelens gedeeld werden door een meerderheid is moeilijk te zeggen. De verregaande verspreiding van deze beelden is in ieder geval een feit geweest door de wijdverspreidheid van dergelijke documenten. De conclusies uit de hoofdstukken zijn in ieder geval opmerkelijk gezien de verwachtingen die ik erover had. Andere soorten bronnen zouden wellicht ook andere uitkomsten geven. Wat men dacht zette men soms wellicht niet op papier, ook om bijvoorbeeld de alliantie niet te schaden of eventuele censuur te vermijden. Persoonlijke brieven heb ik met opzet niet gebruikt omdat deze om meningen gaan van eenlingen, en niet beelden behelsden die in grotere kringen waarschijnlijk gedeeld werden. Ook geeft dit onderzoek reden tot verder onderzoek op het gebied van beeldvorming. Bijvoorbeeld over beeldvorming vanuit de Nederlanden over hun andere bondgenoot, de Hapsburgse Oostenrijkers, die tegen het einde van de oorlog wellicht te lijden had onder de groeiende ambities van de nieuwe Hapsburgse keizer Karel VI, die in 1711 door ‘dynastiek toeval’ aanspraak kon maken op het volledige Spaanse grondgebied. Het feit dat hij bij de vrede van Utrecht weigerde te tekenen zal de relatie met de bondgenoten ook geen goed hebben gedaan.93 Dit werk besteed ik uit aan anderen.

92 93

Pamphlets and politics in the Dutch Republic, 6-7. De politieke en juridische genese, 26.

21

Literatuurlijst Chandler, D.G., Marlborough as Military Commander (1973) Coombs, Douglas, The Conduct of the Dutch: British Opinion and the Dutch Alliance During the War of the Spanish Succession (1958) Deen, Femke e.a., Pamphlets and politics in the Dutch Republic (2011) De Kruif, José e.a., Het lange leven van het pamflet (2006) Harline, C.E., Pamphlets, Printing and Policical Culture in the Early Dutch Republic Koopmans, J.W. (ed.), News and Politics in Early Modern Europe (1500-1800) (1987) Meijer, Marijke, Andere Landen, Andere Mensen (1997) Dhondt, Frederik, De politieke en juridische genese van het begrip ‘machtsevenwicht’ in het Europese statensysteem: De Spaanse Successie in de 17e en 18e eeuw (1659-1715) (20062007) Bronnen Hoofdstuk 1 Addres van een onzijdigh Catholyck, aen zijn Conincklyck Majesteyt van Groot Britanien, d.d. 1688, TEMPO, inv. nr. 12962. Den Engelschen, Ontwaeckten droomer, d.d. 1688, TEMPO, inv. nr. 12979. De verlossinge van Groot-Brittanje door den doorlugtigsten en grootmagtigsten vorst Willem de III, d.d. 1689, TEMPO, inv. nr. 13283. Droevige tranen en benauwde suchtingen der verdrukte, noodlijdende en recht godsdienstige, Engelsche gereformeerde protestanten, d.d. 1688, TEMPO, inv. nr. 13008. (Uit het Engels vertaald). Engelsche Protestantse Vreugde, Vervattende sekere Rede-kavelinge tusschen een Nederlander en Engelsman, Over ende ter saecke vande Abolitie van den Text; ende Wetten van Engelandt; Mitsgaders Over het Konniglijk Rappel, en het Staetse refuys van de drie Schotse ende de drie Engelsche Regimenten, d.d. 1688, TEMPO, inv. nr. 12940. Engelsche bokkum, of heekkel-dicht, d.d. 1688, TEMPO, inv. nr. 12667. Extract der Resolutie van de Hoog Mog Heeren Generaal der Vereenigde Provincien in Nederland, d.d. 19 november 1706, TEMPO, inv. nr. 15512. Gewenste en blijde inkomste van sijne majesteyt Willem de III, koning van Groot Brittanje, stadthouder van Holland etc, in ’s Graavenhage, d.d. 1691, TEMPO, inv. nr. 13632. Jacobus spinnewiel in de Engelse rotteval, d.d. 1689, TEMPO, inv. nr. 13220A.

22

Neerlandt verheerlijkt door de verheffinge van Willem III, Tot de Kroon van Engeland, Schotland, Vrankrijk en Yerland, En juychende over de triumphante wederkomst van haren vorst, d.d. 1691, TEMPO, inv. nr. 13624A. Bronnen Hoofdstuk 2 De zegepraalende hartog van Marlbourg, en heer van Ouwerkerk, in de Spaanse Nederlanden, of de nederlaag van de gewese keurvorst van Beyeren, en Villeroy, op de vlakte van Judoigne, by Rammillies: Voorgevallen op den 23. Mey, 1706. Oorlogs-spel. Versierd met verscheyde Vertooningen, Zang, Dans, Konst- en Vlieg-werken. door B. Warnaar, d.d. 1706, TEMPO, inv. nr. 00607. Redenvoering over den Gelukkigen Krijgstocht dezes jaars, en de Overwinningen zo te Lande als te Water, door de Vrye Nederlanders, en hunne Bondgenoten, d.d. 1706, TEMPO, inv. nr. 15516. Relaas van de glorieuse en bloedige bataillie, voorgevallen den 23 May 1706. tusschen het Geallieerde en Fransche Leger, d.d. 1706, TEMPO, inv. nr. 15507. Missive geschreven aan haer hoogh mog. door den Heer van Auverquercq, in het Leger by Leuven den 25. Mey 1706, d.d. 1706, TEMPO, inv. nr. 15503 Triomfzang over de heerlyke zege, op de Fransche, Spaansche en Beiersche heirlegers, ontrent Rammailliers, d.d. 1706, TEMPO, inv. nr. 15519. Triumph-Basuyn, Gesteken ter gedachtenis van de roemrugtige en overgrote victory, door de wapenen van Engelandt en de Vereenigde Nederlanden op de Fransen, bevochten by Judoigne, op den 23. van Bloeymaent 1706, d.d. 1706, TEMPO, inv. nr. 15518. Zegezang, op het doorluchtig jaar 1706, d.d. 1706, TEMPO, inv. nr. 15520. Bronnen Hoofdstuk 3 Altemaal of niet met al, d.d. 1712, TEMPO, inv. nr. 16073. (Uit het Engels vertaald). Distelbloem aan de Eerekroon voor Brittanje, d.d. 1712, inv. nr. 16079. Eerkroon voor Brittanje, d.d. 1712, TEMPO, inv. nr. 16078. Resolutie van haer Hoogh Mog. Midtsgaders een memorie en bylagen, d.d. 1712, TEMPO, inv. nr. 16053. Voorslagh van een algemeene vrede in Vrankrijk publijk gemaakt, d.d. 1711, TEMPO, inv. nr. 15961. (Uit het Frans vertaald). Confideratien deses tijds, over de Preliminaire pointen, ’t middel om Koninck Carel gewisselijk en Spoedigh op de Spaensen Throon te stellen, en om de honorabile proffitabile en duerabile Vrede te bekomen. Door een Patriot, d.d. 1710, TEMPO, inv. nr. 15900.

23

View more...

Comments

Copyright � 2017 NANOPDF Inc.
SUPPORT NANOPDF