bestand

January 8, 2018 | Author: Anonymous | Category: Arts & Humanities, Schrijven, Grammatica
Share Embed Donate


Short Description

Download bestand...

Description

Naam: …………………….

Herhaling

taalmap

Werkwoordschema

Regelmatige werkwoorden infintief ik zal

ik

hij/zij /iets iemand(t.t.)

v.t. (enk.)

v.t. (meervoud)

stam (t.t.)

voltooid deelwoord

stam + t antwoorden

antwoord

antwoordt

antwoordde

antwoordden

beantwoord

bellen

bel

belt

belde

belden

gebeld

beloven

beloof

belooft

beloofde

beloofden

beloofd

beoordelen

beoordeel

beoordeelt

beoordeelde

beoordeelden

beoordeeld

bereiden

bereid

bereidt

bereidde

bereidden

bereid

beven

beef

beeft

beefde

beefden

gebeefd

bewaren

bewaar

bewaart

bewaarde

bewaarden

bewaard

Naam: …………………….

Herhaling

taalmap

branden

brand

brandt

brandde

brandden

gebrand

dansen

dans

danst

danste

dansten

gedanst

fluisteren

fluister

fluistert

fluisterde

fluisterden

gefluisterd

gehoorzamen

gehoorzaam

gehoorzaamt

gehoorzaamde

gehoorzaamden

gehoorzaamd

knutselen

knutsel

knutselt

knutselde

knutselden

geknutseld

Uitzonderingen infintief meervoud

ik

hij/zij /iets iemand(t.t.)

v.t. (enk.)

v.t. (meervoud)

stam (t.t.)

voltooid deelwoord

stam + t boffen

bof

boft

bofte

boften

geboft

juichen

juich

juicht

juichte

juichten

gejuicht

dubben

dub

dubt

dubde

dubden

gedubd

streven

streef

streeft

streefde

streefden

gestreefd

verbazen

verbaas

verbaast

verbaasde

verbaasden

verbaasd

Naam: …………………….

Herhaling

taalmap

Voltooid deelwoord

Onregelmatige werkwoorden : klankverandering infintief

stam (t.t.)

hij/zij /iets iemand(t.t.)

v.t. (enk.)

v.t. (meervoud)

ik zal

voltooid deelwoord

stam + t bederven

bederf

bederft

bedierf

bedierven

bedorven

bedriegen

bedrieg

bedriegt

bedroog

bedrogen

bedrogen

beginnen

begin

begint

begon

begonnen

begonnen

(op)bergen

berg…op

bergt…op

borg …op

borgen…op

(op)geborgen

bevelen

beveel

beveelt

beval

bevalen

bevolen

bezwijken

bezwijk

bezwijkt

bezweek

bezweken

bezweken

bidden

bid

bidt

bad

baden

gebeden

bieden

bied

biedt

bood

boden

geboden

bijten

bijt

bijt

beet

beten

gebeten

Naam: …………………….

Herhaling

taalmap

binden

bind

bindt

bond

bonden

gebonden

blazen

blaas

blaast

blies

bliezen

geblazen

blijken

blijk

blijkt

bleek

bleken

gebleken

blijven

blijf

blijft

bleef

bleven

gebleven

blinken

blink

blinkt

blonk

blonken

geblonken

breken

breek

breekt

brak

braken

gebroken

brengen

breng

brengt

bracht

brachten

gebracht

buigen

buig

buigt

boog

bogen

gebogen

denken

denk

denkt

dacht

dachten

gedacht

doen

doe

doet

deed

deden

gedaan

dragen

draag

draagt

droeg

droegen

gedragen

drijven

drijf

drijft

dreef

dreven

gedreven

dringen

dring

dringt

drong

drongen

gedrongen

drinken

drink

drinkt

dronk

dronken

gedronken

druipen

druip

druipt

droop

dropen

gedropen

duiken

duik

duikt

dook

doken

gedoken

dwingen

dwing

dwingt

dwong

dwongen

gedwongen

eten

eet

eet

at

aten

gegeten

fluiten

fluit

fluit

floot

floten

gefloten

gaan

ga

gaat

ging

gingen

gegaan

gelden

geld

geldt

gold

golden

gegolden

genezen

genees

geneest

genas

genazen

genezen

Naam: …………………….

Herhaling

taalmap

genieten

geniet

geniet

genoot

genoten

genoten

geven

geef

geeft

gaf

gaven

gegeven

gieten

giet

giet

goot

goten

gegoten

glijden

glijd

glijdt

gleed

gleden

gegleden

glimmen

glim

glimt

glom

glommen

geglommen

graven

graaf

graaft

groef

groeven

gegraven

grijpen

grijp

grijpt

greep

grepen

gegrepen

hangen

hang

hangt

hing

hingen

gehangen

hebben

heb

heeft

had

hadden

gehad

heffen

hef

heft

hief

hieven

geheven

helpen

help

helpt

hielp

hielpen

geholpen

hijsen

hijs

hijst

hees

hesen

gehesen

houden

hou(d)

houdt

hield

hielden

gehouden

kiezen

kies

kiest

koos

kozen

gekozen

kijken

kijk

kijkt

keek

keken

gekeken

klinken

klink

klinkt

klonk

klonken

geklonken

knijpen

knijp

knijpt

kneep

knepen

geknepen

klimmen

klim

klimt

klom

klommen

geklommen

komen

kom

komt

kwam

kwamen

gekomen

kopen

koop

koopt

kocht

kochten

gekocht

krijgen

krijg

krijgt

kreeg

kregen

gekregen

krimpen

krimp

krimpt

kromp

krompen

gekrompen

Naam: …………………….

Herhaling

taalmap

kruipen

kruip

kruipt

kroop

kropen

gekropen

kunnen

kan

kan

kon

konden

gekund

laten

laat

laat

liet

lieten

gelaten

lezen

lees

leest

las

lazen

gelezen

liegen

lieg

liegt

loog

logen

gelogen

liggen

lig

ligt

lag

lagen

gelegen

lijden

lijd

lijdt

leed

leden

geleden

lijken

lijk

lijkt

leek

leken

geleken

lopen

loop

loopt

liep

liepen

gelopen

(ver)mijden

(ver)mijd

(ver)mijdt

(ver)meed

(ver)meden

gemeden vermeden

moeten

moet

moet

moest

moesten

gemoeten

mogen

mag

mag

mocht

mochten

gemogen

nemen

neem

neemt

nam

namen

genomen

ontbijten

ontbijt

ontbijt

ontbeet

ontbeten

ontbeten

prijzen

prijs

prijst

prees

prezen

geprezen

rijden

rij(d)

rijdt

reed

reden

gereden

rijzen

rijs

rijst

rees

rezen

gerezen

roepen

roep

roept

riep

riepen

geroepen

ruiken

ruik

ruikt

rook

roken

geroken

schelden

scheld

scheldt

schold

scholden

gescholden

schenden

schend

schendt

schond

schonden

geschonden

Naam: …………………….

Herhaling

taalmap

scheppen

schep

schept

schiep

schiepen

geschapen

schenken

schenk

schenkt

schonk

schonken

geschonken

schieten

schiet

schiet

schoot

schoten

geschoten

schijnen

schijn

schijnt

scheen

schenen

geschonden

schrijden

schrijd

schrijdt

schreed

schreden

geschreden

schrijven

schrijf

schrijft

schreef

schreven

geschreven

schrikken

schrik

schrikt

schrok

schrokken

geschrokken

schuiven

schuif

schuift

schoof

schoven

geschoven

slaan

sla

slaat

sloeg

sloegen

geslagen

slapen

slaap

slaapt

sliep

sliepen

geslapen

slijten

slijt

slijt

sleet

sleten

gesleten

verslijten

verslijt

verslijt

versleet

versleten

versleten

sluipen

sluip

sluipt

sloop

slopen

geslopen

sluiten

sluit

sluit

sloot

sloten

gesloten

smelten

smelt

smelt

smolt

smolten

gesmolten

smijten

smijt

smijt

smeet

smeten

gesmeten

snijden

snij(d)

snijdt

sneed

sneden

gesneden

snuiven

snuif

snuift

snoof

snoven

gesnoven

spijten

spijt

spijt

speet

speten

gespeten

spreken

spreek

spreekt

sprak

spraken

gesproken

springen

spring

springt

sprong

sprongen

gesprongen

spuiten

spuit

spuit

spoot

spoten

gespoten

Naam: …………………….

Herhaling

taalmap

staan

sta

staat

stond

stonden

gestaan

steken

steek

steekt

stak

staken

gestoken

stelen

steel

steelt

stal

stalen

gestolen

sterven

sterf

sterft

stierf

stierven

gestorven

stijgen

stijg

stijgt

steeg

stegen

gestegen

stinken

stink

stinkt

stonk

stonken

gestonken

strijden

strijd

strijdt

streed

streden

gestreden

strijken

strijk

strijkt

streek

streken

gestreken

stuiven

stuif

stuift

stoof

stoven

gestoven

treden

treed

treedt

trad

traden

getreden

treffen

tref

treft

trof

troffen

getroffen

trekken

trek

trekt

trok

trokken

getrokken

verzinnen

verzin

verzint

verzon

verzonnen

verzonnen

vallen

val

valt

viel

vielen

gevallen

vangen

vang

vangt

ving

vingen

gevangen

vechten

vecht

vecht

vocht

vochten

gevochten

verbieden

verbied

verbiedt

verbood

verboden

verboden

verbinden

verbind

verbindt

verbond

verbonden

verbonden

verdrinken

verdrink

verdrinkt

verdronk

verdronken

verdronken

verdwijnen

verdwijn

verdwijnt

verdween

verdwenen

verdwenen

vergelijken

vergelijk

vergelijkt

vergeleek

vergeleken

vergeleken

vergeten

vergeet

vergeet

vergat

vergaten

vergeten

Naam: …………………….

Herhaling

taalmap

verlaten

verlaat

verlaat

verliet

verlieten

verlaten

verliezen

verlies

verliest

verloor

verloren

verloren

verslinden

verslind

verslindt

verslond

verslonden

verslonden

verzinnen

verzin

verzint

verzon

verzonnen

verzonnen

vinden

vind

vindt

vond

vonden

gevonden

vliegen

vlieg

vliegt

vloog

vlogen

gevlogen

vragen

vraag

vraagt

vroeg

vroegen

gevraagd

vreten

vreet

vreet

vrat

vraten

gevreten

vriezen

vries

vriest

vroor

vroren

gevroren

wegen

weeg

weegt

woog

wogen

gewogen

werpen

werp

werpt

wierp

wierpen

geworpen

weten

weet

weet

wist

wisten

geweten

wijken

wijk

wijkt

week

weken

geweken

wijten

wijt

wijt

weet

weten

geweten

wijzen

wijs

wijst

wees

wezen

gewezen

(op)winden

wind…op

windt…op

wond…op

wonden…op

(op)gewonden

winnen

win

wint

won

wonnen

gewonnen

worden

word

wordt

werd

werden

geworden

wrijven

wrijf

wrijft

wreef

wreven

gewreven

wringen

wring

wringt

wrong

wrongen

gewrongen

zenden

zend

zendt

zond

zonden

gezonden

zien

zie

ziet

zag

zagen

gezien

Naam: …………………….

Herhaling

taalmap

zijn

ben

is

was

waren

geweest

zingen

zing

zingt

zong

zongen

gezongen

zinken

zink

zinkt

zonk

zonken

gezonken

zitten

zit

zit

zat

zaten

gezeten

zoeken

zoek

zoekt

zocht

zochten

gezocht

zuigen

zuig

zuigt

zoog

zogen

gezogen

zwellen

zwel

zwelt

zwol

zwollen

gezwollen

zwemmen

zwem

zwemt

zwom

zwommen

gezwommen

zwerven

zwerf

zwerft

zwierf

zwierven

gezworven

zwijgen

zwijg

zwijgt

zweeg

zwegen

gezwegen

Tegenwoordige tijd 1ste regel om te onthouden! ‘OND. = IK’  NOOIT STAM + T want het vormt de stam. 1. Schrijf de stam van deze werkwoorden. houden ___________

wennen

____________

winnen ____________

dansen ___________

raden

____________

zaaien ____________

denken ___________

vieren

____________

stijgen ____________

Opgepast als jij (je) als onderwerp achter de persoonsvorm staat! Jij ( je ) zingt MAAR zing jij ( je ) ? 2. Vul van het werkwoord voor de zin de persoonsvorm in de t.t. in. Zet het onderwerp tussen ( ). antwoorden Ik _____________________ niet. Knikken

Ik ___________________ tevreden.

Naam: ……………………. praten

Herhaling

taalmap

Ik _______________ met moeder.

3. Vul van het werkwoord voor de zin de persoonsvorm in de t.t. in. Zet het onderwerp tussen ( ). landen _____________________ je met het vliegtuig op het grasveld?. knikken

Altijd ___________________ je tevreden naar de toeristen.

praten

_______________ jij met je moeder?

2de regel om te onthouden! Als jij (je) onderwerp is en achter de persoonsvorm staat  NOOIT STAM + T. 4. Vul van het werkwoord voor de zin de persoonsvorm in de t.t. in.bZet het onderwerp tussen ( ). PAS OP! vinden Hij _______________ je niet meer terug! Vinden

Jij _______________ je boeken niet?

vinden

Je _______________ je fiets niet meer?

vinden

________________ jij je fiets niet meer terug.

3de regel om te onthouden! Bij alle andere onderwerpen  STEEDS STAM + T behalve wanneer het onmogelijk is.  stam heeft al een t: wachten hij wacht  meervoudig ond.: rijden wij rijden.

Naam: …………………….

Herhaling

taalmap

bonzen

Wie _______________ daar op de deur ?

verklappen

Ze _______________ haar geheim niet.

stellen

De politie ________________ een onderzoek in.

besteden

Ik ________________ mijn vrije dag goed.

wekken

Moeder ___________ mij iedere morgen om zeven uur.

bouwen

Mijn oom ________________ een nieuw huis.

luisteren

Gedurende de les ______________ wij aandachtig.

weten

____________ je wie morgen op bezoek komt ?

worden

Wie ______________ de sportman van het jaar ?

vragen

Waarom ______________ je aan je vader een voetbal ?

4de regel om te onthouden! Zoek steeds het onderwerp, anders kun je de eerste drie regels niet juist toepassen natuurlijk!

Verleden tijd 1. Schrijf de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd. Zoek eerst de stam. infinitief (ik zal ……)

botsen besteden liegen sporten nemen kamperen glippen brouwen haten antwoorden

stam (ik …… )

zin

Die auto’s ………………………… deze morgen tegen elkaar. Jullie ………………………… veel tijd aan het groepswerk. Pieter ………………………… tegen zijn vader. Pieter ………………………… veel tijdens de vakantie. De kinderen ………………………… nog een stuk fruit. Lara ………………………… in de tuin. De flessen ………………………… uit mijn handen. Mijn vader ………………………… een lekker aperitief. Wij ………………………… vroeger spelling! De man ………………………… heel onbeleefd tegen de agent.

Naam: …………………….

Herhaling

taalmap

Voltooid deelwoord 1. Vul het voltooid deelwoord in. werken

Mijn moeder heeft vandaag hard …..…………………….. .

botsen

Die auto was …..……………………… tegen de muur.

dalen

Het aantal rokers is de laatste tijd sterk …..…………………….. .

winnen

Hij heeft de eerste prijs …..…………………….. .

luisteren

Heb jij wel goed naar die opdracht …..…………………….. ?

vouwen

De kinderen hebben vogels …..…………………….. met origami.

verstoppen

De boer heeft de hooivork goed …..…………………….. .

lukken

Het is me niet …..…………………….. daarstraks.

omvallen

Door die storm is de boom …..…………………….. .

ophelderen

Die diefstal was snel …..…………………….. .

schoppen

Lars heeft tegen die mooie vaas …..…………………….. .

versieren

Vader heeft de kamer …..………………….. voor mijn verjaardag.

antwoorden

Waarom heb jij niet op die vraag …..…………………….. ?

lachen

Wat hebben we …..…………………….. om die clown!

zeggen

Dat heeft mama nu al zo vaak …..……………………..

Alles door elkaar 1. Onderstreep het onderwerp, vul de persoonsvorm in en geef de tijd aan waarin de zin staat. Voorbeeld: (spurten) De aanvaller ……………………… vlot voorbij de verdediger. De aanvaller spurtte vlot voorbij de verdediger. (T.T./V.T.) (luiden)

Gisteren ………………………….. de klokken niet. (T.T./V.T.)

(lachen)

De kleuter ……………………….. om de fratsen van de clown. (T.T./V.T.)

(openen) (T.T./V.T.)

Toen de juf aankondigde dat er belangrijk nieuws was, ………………… iedereen de oren.

(raden)

Geef je het op of ………….………….. je het nog een keer? (T.T./V.T.)

Naam: ……………………. (wonen)

Herhaling

taalmap

………………….. je oma nog altijd aan zee? (T.T./V.T.)

2. Onderstreep het onderwerp en vul de correcte persoonsvorm in (enkel V.T.). Pas op voor de klankverandering! Voorbeeld: (besluiten) De arts ……………………… het kind te laten overbrengen naar het ziekenhuis. De arts besloot het kind te laten overbrengen naar het ziekenhuis. (verblijven)

Dat jaar ………………………………. mijn broer voor zijn studies i het buitenland.

(zoeken)

Ze ……………………….. naar een goede oplossing.

(heten)

Hij …………….. Robert, maar werd zijn hele leven Rob genoemd.

(wennen)

Hij ………………………….. langzaam aan de nieuwe situatie.

(moeten)

Jullie ………………………. toch beloven dat jullie op het bospad zouden blijven!

3. Vul het voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord in. Voorbeeld: (aanrichten) De ……………………… schade was enorm! De aangerichte schade was enorm! (beloven)

We wachtten en wachtten, maar de …………………. hulp bleef uit.

(vinden)

Wat je zoekt ligt misschien bij de ……………………….. voorwerpen.

(storten)

Het ……………………… bedrag kwam op een verkeerde rekening terecht.

(vermelden)

Twee van de ……………………. nummers vind ik nergens terug!

(inschrijven)

De nu al …………………………..kinderen krijgen voorrang.

View more...

Comments

Copyright � 2017 NANOPDF Inc.
SUPPORT NANOPDF