Ethische en juridische aspecten bij wetenschappelijk

January 10, 2018 | Author: Anonymous | Category: Math, Statistics And Probability, Statistiek
Share Embed Donate


Short Description

Download Ethische en juridische aspecten bij wetenschappelijk...

Description

1

Principes van Evidence Based Practice Wat is wetenschappelijk onderzoek? Onderzoeken die gebeurd zijn en neergeschreven zijn Evidence-based practice: benadering waarbij clinicus op basis van de beste info en in overleg met de patiënt de behandeling kiest die de patiënt de beste zorgen bied Evidence-based nursing: zorgvuldig gebruik van wetenschappelijke kennis in de zorg voor de individuele patiënt Proces waarin verpleegkundigen hun klinische besluiten nemen op grond van:  De beste onderzoeksresultaten  Hun klinische ervaring  De voorkeur van de patiënt  En de beschikbare hulpmiddelen Evidence-based verplegen: verpleegkundige beslist of de info relevant is voor deze specifieke patiënt Relevante informatie:  Bewijs uit wetenschappelijk onderzoek  Bewijs op basis van professionele en algemene ervaring  Informatie afkomstig van niet-wetenschappelijke theorieën  Informatie van patiënten en verpleegkundig personeel  Informatie van deskundigen  Informatie op basis van richtlijnen Bronnen van kennis:  Traditie: veel tradities werden nooit onderzocht op effctiviteit en validiteit vb. Allerlei middeltjes voor decubitus bleken na jaren gebruik geen of zelfs schadelijk effect te hebben/ pasgeborene altijd ’s morgens wassen  Trial and error: uitproberen tot je goede oplossing hebt o Eeuwenoude methode om problemen op te lossen en verklaringen te vinden o Is oplossing bevredigend, kan je in een volgend gelijkaardige situatie terug op dezelfde manier handelen o Uitproberen kan leiden naar oplossingen, maar is vaak inefficiënt  Ervaring en expertise: expertise opdoen uit eigen successen, ervaring en leeftijd o Op basis van ervaringen symptomen herkennen en zelfs voorspellingen doen o Maar, ervaring is niet zaligmakend, vooral voor studenten kan dit vragen oproepen  Logisch redeneren o Inductief redeneren: generalisaties ontwikkelen vanuit specifieke observaties o Deductief redeneren: voorspellingen ontwikkelen vanuit algemene principes  Wetenschappelijk onderzoek: o Doornemen van onderzoeksverslagen: nieuwe inzichten, het in vraag stellen van tradities o Gebruik van deze resultaten: stijging kwaliteit van de zorg

2 o Op verschillenden manieren indelen  Aard van kennis  Doel van onderzoek  Terrein van onderzoek  Aard van gegevens en gegevensverzameling: kwalitatief vs kwantitatief onderzoek Verschillen tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek Kwantitatief kwalitatief  Feiten  Meningen, opvattingen en gevoelens  Grote onderzoekspopulatie  Personen of kleine groepen  Gegevensverzameling: enquête,  Gegevensverzameling: interview, medisch dossier,… observatie, focusgroepen,…  Resultaten: getallen (statistiek)  Resultaten: geen getallen Exacte wetenschappen: men wil de Interpretatieve traditie: men wil de werkelijkheid meten a.d.h.v. objectieve innerlijke beleving van de mens criteria doorgronden en begrijpen of op zoek gaan naar motieven van gedrag Objectief Subjectief Deductieve methode Inductieve methode Men leidt van een abstracte theorie een Vanuit een waarneming uit de praktijk doet concrete conclusie af men kwalitatief onderzoek om uiteindelijk een theorie te vormen Vertrekt vanuit een theorie Theorievormend

Theorie Een verzameling van met elkaar verband houdende uitspraken die verschijnselen op een systematische manier beschrijft of verklaart Ontwikkeling van theorieën: een theorie kan helpen om op een systematische manier gegevens te verzamelen, nieuwe vragen te stellen, een hypothese te formuleren en deze hypothese te testen. 

Beschrijvende theorieën: richten zich op het weten, ze beschrijven fenomenen die zich voordoen binnen een gebied  Prescriptieve theorieën: schrijven voor hoe er gehandeld moet worden, op basis van klinisch onderzoek Theorieën zijn samengesteld uit concepten en verbanden tussen deze concepten Theorieën ontwikkelen is het voornaamste doel van de wetenschap Visie – theorie Visie: kijk op de omgeving van een individu met sterke persoonlijke invulling Theorie: mist persoonlijke invulling, vnl. gebaseerd op hypothese => visie ontwikkelen gebaseerd op verschillende theorieën

3 Kloof tussen onderzoek en praktijk!  

Merendeel van de resultaten van onderzoek bereikt de praktijk niet Kunst = kennis vanuit onderzoek om zetten naar een voor die bepaalde praktijk bruikbare vorm, zodat vpk er daadwerkelijk iets mee kunnen doen

Oorzaken van de kloof  Omgeving verwacht niet dat vpk lezen en op de hoogte zijn  Hoeveelheid info is te groot  Stof is niet toegankelijk  Tijds- of arbeidsdruk is te hoog  Te weinig toepasbaar  Vpk hebben weerstand tegen veranderingen Maatregelen tot verbetering van kloof  Bijscholingsprogramma’s  Programma’s ter beoordeling van onderzoeksresultaten  Wetenschappelijk onderzoek in curriculum  Betrekken van vroedvrouwen in wetenschappelijke onderzoeken  Ontwikkelen van behandelpakketten en guidelines, gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek  Organiseren van symposia Hoe verbeteren?  Stap 1: eigen handelen in vraag durven stellen  Stap 2: open en positieve houding hebben tegenover bevindingen vanuit onderzoek Belangrijk! Afstemmen van inhoud van wetenschappelijk onderzoek op de praktijk Conclusie Noodzaak van nauwe samenwerking tussen onderzoeker en vroedvrouwen die de nieuwe werkwijzen moeten uittesten => betrokkenheid verhoogt bruikbaarheid en implementatie van onderzoeksresultaten Concept: bouwsteen van theorie, abstractie gebaseerd op observaties van gedrag of kenmerken, verzamelnaam voor reeks van eenheden van verschillende kenmerken Propositie: uitspraak of bewering die het verband tussen concepten aangeeft Hypothese: een uitspraak met een waarschijnlijkheidskarakter

Wat is wetenschap? Objectieve, logische en systematische methode van analyse van verschijnselen met de bedoeling van betrouwbare kennis te verzamelen om meer te weten, beter te organiseren en efficiënter te handelen Kenmerken van wetenschap  Wetenschap moet objectief zijn

4







o Onderzoeker moet onpartijdig en onbevooroordeeld zijn o Onderzoeker mag voorkeuren niet uitspreken en moet neutraal blijven o Onderzoeken moet zich aan de feiten houden Wetenschap handelt volgens een logische methode o Onderzoekers moeten zich laten leiden door de regels van het redeneren, door de logica o Redeneringen zijn onderworpen aan strikte afspraken o Alles moet controleerbaar zijn Wetenschappelijk onderzoeker moet systematisch te werk gaan o Starten met een grondige literatuurstudie o Samenstellen onderzoeksvraag, planning en onderzoeksopzet o Onderzoek voeren volgens strikte methoden o Formuleren van conclusies en aanbevelingen Wetenschappelijk onderzoek moet betrouwbaar zijn o Resultaten moeten betrouwbaar zijn o Onderzoeksopzet moet reproduceerbaar zijn

Wat is onderzoek? Het verwerven van kennis op een wetenschappelijke en systematische manier Soorten wetenschappelijk onderzoek  De aard van kennis o Fundamenteel onderzoek  In dienst van theorievorming  Uitwerken en/of toetsen van theorieën o Praktijkgericht onderzoek  In dienst van de uitvoerende beroepspraktijk  Het doel van het onderzoek o Beschrijven van werkelijkheid  Beschrijving geven van feiten, fenomenen classificeren, inventariseren  Beschrijvend onderzoek = descriptief onderzoek o Exploratie: relaties ontdekken  Stap verder dan beschrijvend onderzoek  Proberen relaties te ontdekken  Nagaan welke factoren een fenomeen beïnvloeden, er een effect op hebbe, het veroorzaken of eraan gerelateerd zijn  Enkel relatie aantonen, geen oorzakelijk verband  Een bepaald verband aan een eerste exploratie of verkenning onderwerpen (vb. Ontdekking toxic schock syndroom)  Een verband tussen twee fenomenen aantonen (vb. Verband willen ontdekken tussen een handeling en gevolg) o Verklaren  Een verklaring zoeken voor het voorkomen van een fenomeen of de richting van het verband tussen twee fenomenen (vb. Onderzoeken waarom bepaalde handelingen tot minder pijn leidt)  Belangrijk in de opbouw van theorieën o Voorspellen of toetsen

5  

Een voorspelling doen van een bepaald fenomeen Toetsen van een idee of een afgeleide uitspraak uit een bepaalde theorie (vb. Trachten aan te tonen dat het uitvoeren van een bepaalde handeling niet leidt tot minder pijn) Het terrein van het onderzoek De aard van de gegevens en gegevensverzameling

 

Beperkingen van wetenschappelijk onderzoek 1. Tijd en financiële middelen  Beperking van tijd: belangrijke gevolgen voor aanpak  Beperking financiële middelen: minder mogelijkheden 2. Omvang onderzoekspopulatie  Onderzoekspopulatie= aantal mensen dat meedoet aan het onderzoek 3. Ethische en morele beperkingen 4. Complexiteit van de mens  Vnl een beperking bij onderzoek naar menselijk gedrag en attitudes 5. Gedrag van onderzoeker  Vnl beperking in onderzoek naar menselijk gedrag 6. Metingen zelf  Vaak banale oorzaken

Ethische en juridische aspecten bij wetenschappelijk onderzoek 1. 2. 3. 4. 5.

1.

Nood aan ethische richtlijnen Medische ethische commissie Ethische dilemma’s Rol van de vroedkundige in onderzoek Ethische aanvaardbaarheid van een onderzoek

Nood aan ethische richtlijnen

Definitie van ethiek Ethiek is een systematische reflectie op probleemsituaties en de normen die daarin voorhanden zijn of als nieuw worden voorgesteld, de verheldering van het mensbeeld dat in deze normen tot uiting komt en de kritische toetsing van die mensbeeld op zijn humaniteitskarakter Waarom ethiek? Onderzoek in de gezondheidszorg heeft direct of indirect betrekking op de gezondheid en het welzijn van mensen Te stellen vragen bij onderzoek:  Wanneer is een onderzoek waarbij patiënten betrokken zijn wel of niet toegestaan?  Hoeveel last mogen patiënten hebben van een onderzoek?  Welke rol kunnen/willen/mogen vpk spelen in onderzoek? Ontwikkeling van ethische codes en richtlijnen Code van Neurenberg  Deelnemers informeren

6     

2.

Onderzoek gericht op welzijn Zo mogelijk gebaseerd op experimenten met dieren Voorkomen dat deelnemers letsels krijgen Onderzoekers moeten gekwalificeerd zijn Beide partijen moeten te allen tijden kunnen stoppen

Medische ethische commissies

Twee grote soorten  Commissie voor medisch-ethische aangelegenheden o Praktijk bespreken vanuit een ethisch perspectief o Concrete casuïstiek o Advies geven  Toetsingscommissie o Beperken zicht tot 1 aspect, nl wetenschappelijk onderzoek waaraan wordt deelgenomen door proefpersonen of patiënten o Nationaal raadgevend comité voor bio-ethiek  Functioneert op politiek niveau  Geeft adviezen aan ministeries van justitie, sociale zaken, volksgezondheid en wetenschapsbeleid Waar? Elk ziekenhuis, psychiatrisch centrum en zorginstelling heeft een medisch-ethische commissie Wie?  Vertegenwoordigers uit elke discipline  Mensen met diverse achtergronden  Mensen met diverse opleidingsniveaus  Taak van ethische commissie  Geven van advies over onderzoeken die mogelijk gaan plaatsvinden in de instelling  Elk onderzoek wordt eerst beoordeeld in de commissie  Onderzoeken worden grondig voorbereid, eventueel wordt extra informatie gevraagd

3.

Ethische dillema’s

Kunnen ontstaan wanneer de belangen van de patiënt/proefpersoon geschaad worden, of wanneer de privacy in het gedrang komt.

4.

Rol van de vroedkundige in onderzoek 



Onderzoeker o Is vroedkundige competent voor uitvoeren van onderzoek? o Is onderzoek verantwoord? o Geen rolconflicten? Onderzoeksassistent o Vroedkundige voert uit wat haar opgedragen is

7



 

5.

o Kan weer leiden tot rolconflict o VK moet hier handelen als extensie van onderzoeker Onderzoeksfacilitator o Vroedkundige moet randvoorwaarden voor onderzoek creëren = staat onderzoek toe en schept ruimte of middelen zodat anderen het onderzoek onder optimale omstandigheden kunnen verrichten Onderzoeksobject o Voorwerp van onderzoek = vroedkundige en functioneren Onderzoeksgebruiker o VK maakt gebruik van resultaten uit onderzoek dat elders verricht werd o Vragen die gesteld kunnen worden  Moeten VK zich op de hoogte houden en info toepassen  Brengt dit geen problemen mee op dienst?  Wat met “onethisch” verkregen resultaten?

Ethische aanvaardbaarheid van een onderzoek  





Ethische aanvaardbaarheid o de onderzoeker moet zich houden aan een aantal afspraken bij het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek waar patiënten bij betrokken zijn Redelijkheidsvereiste o Is het redelijk om individuen uit deze groep te vragen om mee te doen met dit onderzoek? o Mogelijke effecten p onderzochte personen op fysisch, psychisch en sociaal vlak moeten vooraf ingeschat worden o Afwegingen die gemaakt dienen te worden  Zal het onderzoek nieuwe inzichten leveren?  Kunnen de beoogde inzichten niet op een andere manier verkregen worden? o Voldoet het onderzoek aan algemeen aanvaarde wetenschappelijke principes? o Wordt het onderzoek uitgevoerd door competente personen, en is er voldoende supervisie? o Is het belang van het onderzoek in verhouding tot het risico voor de proefpersonen? o Wordt de privacy van de proefpersonen gerespecteerd? o Hoe lang duur het onderzoek? o Zijn de proefpersonen afdoende verzekerd? Toestemmingsvereiste of ‘informed consent’ o Is essentieel onderdeel bij wetenschappelijk onderzoek met proefpersonen!  Schriftelijk toestemming voor deelname  Vrijwillig  Op basis van voldoende informatie Privacy o Persoonlijke vrijheid van de mens en diens mogelijkheid om zicht terug te trekken en alleen te zijn met zichzelf of binnen de zelfgekozen kring. o Bij wetenschappelijk onderzoek komen 2 vormen van privacy in het gedrang  Uitvoering van onderzoek zelf

8 



Observatie van personen buiten het directe kader van behandeling en verpleging is een inbreuk op de privacy  Openstellen van patiëntendossiers  Belang van informed consent Verwerking en opslag van onderzoeksgegevens  Personen mogen bij publicatie niet herkenbaar zijn

Beoordelen van literatuur en richtlijnen 1. 2. 3. 4.

1.

Zoeken en selecteren van literatuur Beoordelen van een publicatie Beoordelen van literatuur en graderen naar mate van bewijs Richtlijnen

Zoeken en selecteren van literatuur

Voorwaarden om literatuur te vinden: geduld, volharding, internet, Engels machtig zijn, zoeken in databanken en catalogi

2.

Beoordelen van een publicatie

Eerste beoordeling  Welk tijdschrift?  Onderzoeksgroep/instelling?  Jaartal Soort publicatie  Verschillende publicatievormen o Onderzoeksrapporten o Artikels in wetenschappelijke tijdschriften o Artikels in boekvorm  Lay-out is geen garantie voor kwaliteit!! Publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift  Voordeel: o Terug te vinden via zoekmachines/databanken o Gecontroleerd door deskundigen = meer garantie op kwaliteit  Hoe geraakt een artikel in een wetenschappelijk tijdschrift? o Onderzoek uitvoeren o Onderzoeksrapport schrijven o Draft opsturen naar verschillende tijdschriften die publiceren over betreffende inhoud o Wachten… o Commentaar: aanvaard/ aanvaard mits bijkomend onderzoek/niet aanvaard o Hoe wordt artikel beoordeeld alvorens het gepubliceerd wordt? o Afhankelijk van tijdschrift o Meest geschikte = peer-review  Hoe wordt een tijdschrift beoordeeld?

9 o Impact factor o Over periode van 3 jaar kijken naar gemiddeld aantal keer dat een gepubliceerde artikel geciteerd wordt o Jaarlijks berekend: A/B  A: # keer geciteerd en geregistreerde tijdschriften  B: # artikels: reviews in dezelfde periode o Varieert van onderzoeksdomein Opbouw wetenschappelijk onderzoek  Korte inhoud o Probleemstelling en onderzoeksvraag (eigenlijke probleemstelling, onderzoeksvraag, mogelijke hypothesen) o Belangrijke vragen (waarom kies je dat onderwerp? Wat is er reeds rond gepubliceerd? Wat zou een goede onderzoeksvraag zijn?  Materiaal en methoden o Beschrijving van onderzoeksplan (onderzoeksopzet, doelgroep en steekproef, meetinstrumenten, statistische analyse)  Resultaten (welk zijn bevindingen? Eventueel tabellen en figuren, duidelijke analyse, nog geen conclusies trekken)  Discussie en conclusie (samenvattend gedeelte: bespreking resultaten, discussie, conclusie, voorstellen voor toekomstig onderzoek)  Bibliografie (elk artikel duidelijk vernoemen!!! (alfabetisch, correcte bronvermelding) Volledigheid van de publicatie  Inleiding, probleemstelling, onderzoeksmethode, beschrijving onderzochte verschijnselen en onderzoekssituatie, beschrijving respondenten, bevindingen, conclusie, discussie, bibliografie  Ontbreken van één of meerdere elementen zegt niets over inhoud, stemt tot nadenken

3.

Beoordelen van literatuur en graderen naar mate van bewijs  



4.

literatuur beoorelingsformulieren graderen van literatuur o instrument om artikel te graderen o A = beste kwaliteit o D = minste kwaliteit gebruik van literatuursteekkaarten o gemakkelijke techniek o bijzonder handig om gelezen artikels bij te houden

Richtlijnen

Wat is een richtlijn? Een document met aanbevelingen, adviezen en handelingsinstructies. Ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering in de gezondheidszorg, berustend op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek met daarop gebaseerde discussie en aansluitende meningsvorming, gericht op het expliciteren van goed medisch handelen

10 Doel van richtlijnen (guideline, aanbeveling) Formuleren van duidelijke aanbevelingen met als doel zorgverleners te bereiken en hun handelen te beïnvloeden Beoogt een leidraad te geven voor de dagelijkse praktijk. Voor- en nadelen van richtlijnen Voor de patiënt Voordelen Beter inzicht in te verwachten zorg Meer consistente zorg Reductie morbiditeit en mortaliteit

Nadelen Soms weinig flexibiliteit Minder zorg op maat Mogelijke beïnvloeding door meningen Diversiteit van motieven die leiden tot richtlijnen Voor de zorgverlener Verbeteren kwaliteit van beslissingen Inaccurate richtlijnen Houvast Implementatie niet altijd even evident Gerichter gebruik van interventies/middelen In eerste instantie: intensief proces Grotere patiënte tevredenheid Ook soort kwaliteitsbeoordeling Inzicht in wetenschappelijke studies Voor de overheid Hogere efficiëntie Inaccurate richtlijnen Reductie van ligdagen, medicatie, kostelijke procedures en therapieën Beter imago? Waar zijn richtlijnen te vinden?  Centrale Begeleidingsorgaan voor de iIntercollegiale Yoetsing  National Institute For Health and Clinical Excellence  Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verlokundigen  Belgian Center for Evidence Based Medicine  World Health Organization  Vlaamse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie  Scottisch Intercollegiate Guidelines Network Beoordeling van een richtlijn Twee componenten:  Validiteit van het samenvatten van het beschikbare bewijs  Toepasbaarheid in de eigen klinische situatie Instrument:  Appraisal of  Guidelines  Research  &  Evaluation

11 Verschillen tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek Kwantitatief

kwalitatief

Bepalen van onderzoeksmethodiek Werkelijkheid meten aan de hand van objectieve criteria

Werkelijkheid subjectief

Deductieve methode (afleiden)

Inductieve methode (leidt naar iets)

Van een abstracte theorie een conclusie afleiden

Men wil een theorie vormen

Uitermate geschikt om te meten in welke mate bepaalde dingen gebeuren

Wil redenen achterhalen om bepaalde fenomenen te verklaren

Vb. Hoeveel pijn heb je? (pijn meten m.b.v. pijnschaal, resultaten = getallen => statistisch verwerken

Vb. Hoe ervaar je pijn? (beleving van persoon in verhaalvorm, geen getallen)

Vraagstelling is bepalend om kwantitatief of kwalitatief te onderzoeken Onderzoeker kan voorkeur hebben en dan kiest hij de vraagstelling zo dat hij de gewenste methode kan hanteren.

Data verzamelen Verzamelen via meetinstrumenten, enquête, zelfrapportage of observatie

Vaak via interview en observatie

Voorbereidingsfase vraagt veel tijd

Weinig tijd in voorbereiding

Analyse en interpretatie van onderzoeksdata Via statistische computerprogramma’s

Verhalen analyseren

Vergt weinig denkwerk

Zelf categorieën, groepen en subgroepen opstellen Groter werk voor onderzoeker

12 Onderzoeksproces bij kwantitatief onderzoek 1. Probleemstelling formuleren 2. Doelstelling van onderzoek bepalen 3. Literatuuronderzoek doen 4. Theoretisch/conceptueel kader ontwikkelen 5. Onderzoeksaannamen expliciet maken 6. Beperkingen van onderzoek vaststellen 7. Kwaliteitsaspecten van het onderzoek vaststellen 8. Hypothese of vraagstelling formuleren 9. Onderzoeksvariabelen/ onderzoeksbegrippen definiëren 10. Onderzoeksontwerp kiezen 11. Tijdsplanning en begroting maken 12. Populatie bepalen 13. Steekproef selecteren 14. Pilootonderzoek uitvoeren 15. Gegevens verzamelen 16. Gegevens ordenen voor analyse 17. Gegevens analyseren 18. Uitkomsten interpreteren 19. Onderzoeksresultaten publiceren 20. Onderzoeksresultaten implementeren

1

Probleemstelling formuleren  

Onderzoeker moet helder formuleren welk probleem hij gaat onderzoeken Is belangrijke stap binnen onderzoek => voldoende tijd aan besteden

Bronnen van onderzoeksproblemen  Ervaringen en beroepspraktijk  Verpleegkundige literatuur  Bestaande wetenschappelijke theorieën  Eerder onderzoek Overweging rond onderzoeksprobleem  Ethische kwesties  Betekenis van verpleegkunde  Persoonlijke motivatie  Kwalificaties van onderzoeker  Haalbaarheid van onderzoek o Tijd, geld, instrumenten en benodigdheden, administratieve ondersteuning, steun van collega’s, beschikbaarheid van respondenten Criteria voor probleemstelling  Formulering in vragende vorm o Beschrijvingsproblemen (wat is) o Verklaringsproblemen (hoe komt het dat)

13   

2

o Ontwerpproblemen (wat is eraan te doen) Aangeven wat populatie is Aangeven wat variabelen zijn Empirische toetsbaarheid

Doelstelling van onderzoek  

Het doel geeft de reden aan waarom het onderzoek wordt uitgevoerd De mensen moeten overtuigd worden van het nut van het onderzoek

Verschil tussen probleem en doelstelling  Probleemstelling = nauwkeurige formulering van vraag waarop onderzoeker antwoord moet geven vb. “Hoe komt het dat er een verschil is in angst bij studenten verpleegkunde die informatie over hun psychiatrische patiënten hebben gelezen voordat ze voor het eerst contact met hen hebben, vergeleken met studenten die vooraf geen informatie kregen?”  Doel van onderzoek = verkrijgen van kennis waarmee probleemstelling kan opgelost worden vb. “vinden van goede manier om het eerste contact van studenten verpleegkunde met de cliënten in een psychiatrische setting te vergemakkelijken”

3

Literatuuronderzoek doen   

4

Onderzoek moet voortbouwen op bestaande kennis Hiervoor is het belangrijk te bepalen welke kennis er al bestaat over het onderzoeksonderwerp Indeling literatuur in primaire en secundaire bronnen: o Primaire bronnen: beschrijving van onderzoek door oorspronkelijke onderzoekers o Secundaire bronnen: samenvatting of beschrijving van onderzoek door anderen dan degenen die het onderzoek hebben gedaan

Theoretisch/conceptueel kader ontwikkelen      



Onderzoek kan theorieën toetsen, ontwikkelen of verfijnen Theoretisch of conceptueel kader helpt bij de keuze van onderzoeksvariabelen en definiëren ervan Kader geeft ook richting aan hypothesen en interpretatie van uitkomsten van onderzoek Theoretisch kader en conceptueel model zijn niet helemaal hetzelfde Steeds nodig in kwantitatief onderzoek Theoretisch kader: o Brede, algemene toelichting op verbanden tussen concepten die centraal staan in het onderzoek o Gebaseerd op één bestaande theorie Conceptueel kader o Er is geen theorie die bij concepten past! o Verbanden tussen concepten uitleggen, maar concepten niet gebaseerd op één theorie

14 5

Onderzoeksaannamen expliciet maken   

6

Aannamen zijn opvattingen die als waar worden aangenomen maar daarvoor niet noodzakelijk bewezen hoeven te worden Onderzoeksaannamen zijn van invloed op vragen die worden gesteld, gegevens die worden verzameld, methoden die worden gebruikt om gegevens te verzamelen en interpretatie van gegevens Drie soorten aannamen: o Universele aannamen  Opvattingen waarvan een groot deel van samenleving veronderstelt dat ze waar zijn  Vb. Alle baby’s hebben liefde nodig o Aannamen gebaseerd op theorieën of onderzoeksresultaten o Aannamen die noodzakelijk zijn om onderzoek uit te voeren  Aannamen van gezond verstand

Beperkingen van onderzoek vaststellen  

7

Beperkingen zijn variabelen die niet onder controle zijn gehouden en die de uitkomsten van het onderzoek kunnen beïnvloeden (vb. Vooropleiding van studenten vroedkunde) Beperkingen moeten zoveel mogelijk erkend worden

Kwaliteitsaspecten van het onderzoek vaststellen 

8

Maatregelen om kwaliteit te bevorderen o Controleerbaarheid van gepresenteerde gegevens o Interne validiteit = in hoeverre de conclusie van toepassing is voor onderzochte individuen o Externe validiteit = in hoeverre de conclusie geldig is voor doelpopulatie o Statistische power

Hypothese of vraagstelling formuleren    

= uitspraak met waarschijnlijkheidskarakter voorspelt het verband tussen twee of meer variabelen geeft aan wat de populatie en variabelen zijn stelt verband oor tussen onafhankelijke variabele (oorzakelijke) en afhankelijke variabele (gevolgvariabele)

Doel van hypothese  Verlenen wetenschappelijk onderzoek objectiviteit doordat onderzoeker nauwkeurig aangeeft welk specifiek deel van een theorie getoetst zal worden  Door hypotheses kunnen theoretische proposities worden getoetst in de realiteit  Hypotheses zijn richtinggevend voor het onderzoeksontwerp  Hypotheses bieden leze inzicht in verwachtingen van onderzoeker Classificatie van hypothesen  Eenvoudige en ingewikkelde hypothesen o Eenvoudige hypothesen:  Verband tussen één onafhankelijke en één afhankelijke variabele

15





 Onafhankelijke variabele treedt chronologisch al eerste op  = bivariate hypothese o ingewikkelde hypothesen:  twee of meer onafhankelijke en afhankelijke variabelen  = multivariate hypothese Nulhypothesen en onderzoekshypothese (alternatieve hypothese) o onderzoekshypothese  is veronderstelling dat er een relatie bestaat tussen bepaalde eigenschappen vb. Bij onderzoek of BV een invloed heeft op intelligentie van kinderen, zal een onderzoeker veronderstellen als onderzoekshypothese dat BV een positieve invloed heeft op de intellectuele ontwikkeling van de baby o nulhypothese  veronderstelt dat er geen verband is tussen de oorzakelijke en vermeende vervolgvariabele in het BV voorbeeld zou dit betekenen dat BV geen invloed heeft op de intellectuele ontwikkeling van het kind  nulhypothese = Ho  in wetenschappelijke studies wordt met een statistische test nagegaan of de nulhypothese aanvaard of verworpen moet worden  statistische toetsen geven dus aan hoe groot de kans is dat een hypothese ten onrechte verworpen wordt  vb. Astmapatiënten: nieuwe behandeling fysiotherapie => verbetert toestand? => mogelijke resultaten: verbetering/ verslechtering/ geen verschil => hypothese: “met de nieuwe therapie verbeteren evenveel patiënten wel als niet” => 7 van 8 patiënten verbeteren Niet-gerichte en gerichte hypothesen o Niet-gerichte hypothesen: onderzoeker voorspelt verband, maar zegt niets over richting van verband(dubbelzijdig o Gerichte hypothesen: onderzoeker voorspelt verband, en expliciteert verband (enkelzijdig)

Criteria voor hypothesen  In stellende zin geformuleerd  In tegenwoordige tijd  Aangeven wat populatie is  Aangeven wat variabelen zijn  Probleem- of doelstelling weerspiegelen  Empirisch toetsbaar zin

9

Onderzoeksvariabelen/ onderzoeksbegrieppen definiëren

Operationele definitie:  Duidelijk weergeven hoe variabele wordt waargenomen of gemeten  Aangeven welke instrumenten en omstandigheden worden gebruikt  Maakt reproduceerbaarheid van onderzoek mogelijk

16 10

Onderzoeksontwerp kiezen

Onderzoeksontwerp is plan waarin onderzoeker aangeeft hoe hij onderzoek gaat uitvoeren  Beschrijft soort gegevens en middelen  Te vergelijken met recept  Veel verschillende soorten ontwerpen o Kwalitatief vs kwantitatief o Experimenteel vs niet-experimenteel  Verkennend onderzoek o Weinig bekend over verschijnsel dat centraal staat  Beschrijvend onderzoek o Verschijnselen worden beschreven of veband tussen variabelen wordt onderzocht  Verklarend onderzoek o Zoektocht naar causale verbanden o Strakker opgezet dan vorige 2 o Experimenteel vs niet-experimenteel  Experimenteel onderzoek o Onderzoeker speelt actieve rol o Meer controle over onderzoekssituatie  Niet-experimenteel onderzoek o Onderzoeker kan bepaalde variabelen niet manipuleren Waarom experimenteel onderzoek? Ondervinden van problemen bij onderzoek in natuurlijke setting:  Diversiteit van factoren kan hetzelfde effect veroorzaken  Vb. Introduceren van angst reducerende programma bij zwangeren o Prenataal voorlichtingsprogramma o 2 groepen (experimentele A & controle B) o A: tendens naar minder angst => voorlichtingsprogramma werkt angstreducerend?  Onderzoeker neemt actief deel aan studie o Onafhankelijke variabelen manipuleren o Effect van manipulatie op afhankelijke variabele nagaan Echte experimenten  Wat? o Echte experimenten = summum van kwantitatief onderzoek o Kracht: betrouwbare uitspraken doen over relaties tussen variabelen  Eigenschappen o Manipulatie  Onderzoeker manipuleert onafhankelijke of oorzakelijke variabele  Meet het effect van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele of gevolgvariabele  Vb. Beangstigend effect van een witte jas op te behandelen kinderen (benaderen in witte stofjas of burgerkledij, observeren reacties kinderen) o Controle

17  

Gebruik van controlegroepen verhoogt betrouwbaarheid Vb. Effect van product X op wondheling bij diabetespatiënten (2 groepen => product X en oude product, product X = experimentele groep, oud product = controle groep) o Randomisatie  Subjecten worden in groepen geplaatst door het toeval  Elk subject heeft evenveel kans om in een bepaalde groep te geraken  Vb. Effect van begeleidingscampagne voor effectief studeren op studierendement (2 groepen begeleiding en geen begeleiding, toewijzing in groepen obv toeval => kans om alle kenmerken in beide groepen wordt zo groot mogelijk)  Meest betrouwbare methode om groepen vergelijkbaar te maken naar eigenschappen  Geen 100% zekerheid  Principe van matching = voor elk subject in de interventiegroep wordt een subject met dezelfde kenmerken gezocht voor de controlegroep  Verschillende manieren  Namen uit zak trekken  Random sampling nummers of toevalsgetallen  Gebruik van tabellen Experimentele designs  Posttest design o = after-only design o informatie enkel na experimentele behandeling gemeten o grote nadeel: geen gegevens van voor de inwerking van experimentele factor (medicijn, therapie) => effect moeilijk in te schatten  Pretest-posttest design o = before-efter design o afhankelijke variabele wordt op 2 momenten gemeten: voor en na toediening experimentele factor o vb. Effect van nieuw bloeddrukverlagend middel  2 gelijke groepen (nieuw en oud middel)  bloeddruk in 2 groepen gemeten  respectievelijk nieuw en oud middel toedienen  bloeddruk nameten in 2 groepen o nadeel: mogelijke beïnvloeding posttest door pretest (solomon 4-group design)  2 experimentele en 2 controle groepen  pretest bij 1 experimentele en 1 controlegroep  Herhaalde metingen o Er worden meerdere voor-en nametingen uitgevoerd o Wanneer herhaalde voormetingen?  Leerproces  Wash-out  Stabiliserende verschijnselen  Evoluerende verschijnselen  Minder betrouwbare metingen

18





o Wanneer herhaalde nametingen?  Verwacht uitdijend effect (contaminatie andere variabelen)  Verwachte fade-out Cross-over design o Toewijzen van subjecten in groepen, maar experimentele factor verandert na bepaalde periode van groep o Voordeel:  Behandelingsgroep en controle groep zijn op het einde perfect vergelijkbaar o Nadeel:  Enkel mogelijk als volgorde van interventie niet van belang is  Carry-over effecten Gerandomiseerde clinical trial o Klinische trials  Wijst naar setting van onderzoek  Testen steeds een klinische behandeling met in echt name van randomisatie, experimentele condities en minimum 2 controle conditie o Voordelen  Zeer krachtig!  Voorwaarden:  Tijdsvoorwaarden  Empirische relatie  Aanwezigheid van verstorende variabelen  Nadelen  Niet altijd even praktisch  Erg artificieel  Hawthorne-effect

Quasi experimenteel onderzoek  Wat? o Onderzoeker manipuleert, maar controleert of randomiseert niet  Quasi-experimenteel design o Vergelijkingsgroep als controle  Gelijkt er op experiment  Geen randomisatie  Zwakker design dan echte experiment  Wel sterk op zich: voormeting  Wanneer?  Randomisatie moeilijk te organiseren  Vb. Overschakeling ziekenhuis op NIDCAP o Tijdsreeksen  Wel experimentele factor  Geen randomisatie  Geen controle groep  Zwak design  Bijsturen mbv tijdreeks design  Zowel voor en na experimentele factor meerdere observaties

19



o Case studie  Gevalstudie  Diepte onderzoek  Case zelf is focus  Onderzoek van fenomeen in bepaalde context  Discussie  Zwakte: gebrek aan veralgemeenbaarheid  Informatie = basis voor verder onderzoek Voor- en nadelen o Voordelen  Praktisch  Veralgemenen is mogelijk onder bepaalde voorwaarden  Handig in vroedkundige setting o Nadelen  Zwakke designs  Niet objectief o Interne validiteit en externe validiteit  Interne validiteit: mate waarin veranderingen in de afhankelijke variabele kunnen worden toegeschreven aan de onafhankelijke variabele  Externe validiteit: mate waarin onderzoeksuitkomsten naar andere mensen en andere settings kunnen worden gegeneraliseerd o Bedreigingen van interne validiteit  Selectiebias: verschillen tussen proefpersonen die reeds bestonden voor het onderzoek  Tussentijdse externe gebeurtenis: bedreiging die optreedt als andere gebeurtenis dan experimentele behandeling zich in loop van het onderzoek voortdoe en deze gebeurtenis de afhankelijke variabele beïnvloedt  Rijping  Testeffect  Instrumentariumverandering  Uitval o Bedreigingen van externe validiteit  Hawthorne-effect: proefpersonen reageren op bepaalde manier omdat ze zich ervan bewust zijn dat ze worden geobserveerd  Experimentatoreffect: kenmerken of gedragingen van onderzoeker beïnvloeden gedrag van proefpersonen  Meeteffect van pretest: proefpersonen zijn gevoelig geworden voor de behandeling door de pretest

Redenen om niet te kiezen voor niet-experimenteel onderzoek 1. Sommige menselijke eigenschappen kunnen niet worden gemanipuleerd (vb bloedgroep) 2. Sommige eigenschappen kunnen niet gemanipuleerd worden omwille van ethische overwegingen 3. Soms is het niet haalbaar om een zuiver experimenteel design te gebruiken (tijd, budget,..) 4. Aantal onderzoeksvragen kunnen niet via experimentele weg benaderd worden

20 5 grote vormen van niet-experimenteel onderzoek  survey-onderzoek  correlatie-onderzoek  vergelijkend onderzoek  methodologisch onderzoek  secundaire analyse Correlationeel onderzoek  = ex post facto => na de feiten o relaties begrijpen tussen verschijnselen, zoals ze zich in een natuurlijke omgeving voordoen o zonder tussenkomst van onderzoeker  = interrelatie tussen of een samenhang tussen 2 variabelen  er bestaat een tendens dat wanneer ene variabel varieert, andere eveneens verandert o allebei toename => positieve correlatie o toename en afname => negatieve correlatie o BV: langere personen waarschijnlijk ook zwaarder Correlatiecoëfficiënt  = getal dat mate van samenhang aangeeft  hoe hoger de correlatiecoëfficiënt, hoe sterker 2 verschijnselen samenhangen  ligt tussen -1 en +1 o -1 : volledig negatieve correlatie o 0 : geen correlatie o +1 : volledig positieve correlatie  “r=” Verschillende vormen  retrospectief correlationeel onderzoek o verschijnselen die zich op een bepaald moment afspelen worden gelinkt met verschijnselen uit het verleden o effect van roken op lonkanker  prospectief correlationeel onderzoek o vertrekken vanuit mogelijke oorzaken en nagaan in welke mate het verwachte gevolg zal optreden o effect van overmatig alcoholgebruik op leververvetting nagaan Nadelen  Zwakker design na (quasi-) experimenteel onderzoek  Groepen worden niet ad rondom samengesteld => gevaar voor selectie  Herinneringsfouten Voordelen  Gemakkelijk te realiseren

21 Beschrijvend onderzoek  Men gaat observeren, beschrijven en documenteren wat er zich in een natuurlijke situatie voordoet  Vaak fundament voor ontwikkeling van hypothesen of theorieën

11

Tijsplanning en begroting maken

Onderzoek moet haalbaar zijn op verschillende vlakken  Beschikbare tijd  Beschikbare respondenten  Faciliteiten  Geld  Ervaring onderzoeker

12

Populatie bepalen

Populatie is gehele verzameling individuen of objecten die enkele gemeenschappelijke kenmerken hebben die van belang zijn voor de onderzoeker  Verschillende populaties: o Doelpopulatie o Onderzoekspopulatie

13    

Steekproef selecteren Meestal slechts deel van populatie selecteren = steekproef Steekproef vertegenwoordigt populatie, wordt gebruikt om generalisaties te doen over de populatie Methode van selectie van steekproef bepaald hoe representatief steekproef is voor de populatie Bijna nooit onderzoek van ganse populatie o Zeer duur o Omslachtig

Populatie Groep objecten die voldoen aan reeks omschreven eigenschappen  Onderscheidt tussen: o Doelpopulatie o Beschikbare populatie Criteria  Inclusiecriteria  exclusiecriteria  Inclusiecriteria o Kosten o Praktische beslommeringen/voordelen o Mogelijkheden o Design Representativiteit  Goed beeld geven over eigenschappen van doelpopulatie

22   

Nooit 100% zekerheid Hoe groter, hoe beter (maar nadelen) Afhankelijk van gekozen steekproeftrekking

Strata  Subgroepen  Verschillen op basis van bepalende variabele Aselecte en niet-aselecte steekproeven  Aselect: op basis van toeval  Niet-aselect: niet op basis van toeval  Aselecte steekproeven of toevalssteekproeven: o Enkelvoudige aselecte steekproeven o Aselecte clustersteekproeven o Systematische aselecte steekproeven  Niet-aselecte steekproeven o Gemakssteekproeven o Quotasteekproeven o Doelgerichte steekproeven

Toevalssteekproeven (= aselecte steekproef)    

Elke proefpersoon evenveel kans om te worden geïncludeerd Representativiteit stijgt met absolute grootte van steekproef Voordelen o Betere representativiteit o Steekproeffout kan geschat worden met statistiek Nadelen: o Arbeidsintensief o Realisatie soms moeilijk

Enkelvoudige aselecte steekproef  Elk element van populatie heeft eenzelfde en onafhankelijke kans om in de steekproef terecht te komen  Steekproefkader: onderzoeker bepaalt toegankelijke populatie en maakt lijst van alle elementen van de populatie  Methode kiezen om elementen te kiezen  Vaak gebruikt: tabel met toevalsgetallen Gestratificeerde aselecte steekproef  Populatie wordt verdeeld in subgroepen (strata vb blond, bruin,..) op basis van één of meer variabelen die van belang zijn voor onderzoek  Nadien wordt enkelvoudige aselecte steekproef genomen van elke subgroep  Gebruikt wanneer er veel verschillende kenmerken zijn in populatie  2 vromen:

23 o evenredig gestratificeerde steekproef => uit elke subgroep wordt een steekproef getrokken die evenredig is aan de grootte van die subgroep van de totale populatie o onevenredig gestratificeerde steekproef => de steekproef die wordt getrokken uit de subgroepen is niet evenredig aan de omvang in de totale populatie Aselecte clustersteekproeven  grote groepen worde steekproefeenheden Systematische aselecte steekproeven  de onderzoeker selecteert elk x-de element uit een lijst

Niet-toevalssteekproeven (= niet-aselecte steekproeven)   

steekproefelementen worden op basis van niet-willekeurige methoden uit de populatie getrokken kans op bias (verstoring, stoorfactor) is groter dan bij aselecte steekproeven bepaalde elementen hebben zelfs geen kans om in de steekproef opgenomen te worden

gemakssteekproeven  onderzoeker selecteert groep mensen die gemakkelijk voorhanden zijn  leidt tot erg onbetrouwbare steekproeven  waarschijnlijk meest gebruikte steekproeven in verpleegkundig onderzoek  populair vanwege besparing in tijde en geld  sneeuwbalsteekproef of netwerksteekproef (iemand enquête geven en die persoon geeft die door en door en…) Quotasteekproef  Vergelijkbaar met gestratificeerde aselecte steekproef  Populatie wordt eerst in subgroepen gedeeld en daarna worden er elementen uit getrokken Tijdskader voor steekproefonderzoek  Longitudinaal onderzoek: deelnemers worden gedurende enige tijd gevolgd (in toekomst)  Cross-sectioneel onderzoek: op één bepaald moment in tijd onderzoek gedaan  Cohorte-onderzoek: mensen gevolgd die in bepaalde periode geboren zijn Steekproefgrootte  Hoe groter, hoe liever  Uitval inschatten  Hoe meer afhankelijke variabelen, hoe groter  Met poweranalyse herkennen hoe groot steekproef moet zijn

14

Pilootonderzoek uitvoeren

Pilootonderzoek = proefonderzoek = vooronderzoek

24   

15

Onderzoekers selecteren deelnemers die vergelijkbare kenmerken hebben dan steekproef Doel: kijken welke problemen er zich kunnen voordoen (vooral op vlak van ontwerp, steekproefgrootte, gegevensverzameling en gebruikte analysemethoden) Na pilootonderzoek: aanbrengen eventuele wijzigingen

Gegevens verzamelen

Stukken informatie of feiten die zijn verzameld in wetenschappelijk onderzoek  Gegevens kunnen verzameld worden op verschillende manieren  Wat is meten? Proces waarbij getallen aan variabelen worden toegekend  Verschillende meetniveaus o Nominale meetniveau o Ordinale meetniveau o Interval meetniveau o Ratiomeetniveau Nominale meetniveau  = laagste meetniveau  naam geven aan een eigenschap o haarkleur o burgerlijke staat  bij gegevensverwerking coderen met cijfer o blond = 1, bruin = 2,… o gehuwd = 1, alleenstaand = 2,…  niet de intentie om kwantitatieve info weer te geven: cijfers zijn enkel symbolen o zouden ook vervangen kunnen worden door lettercodes o vooral belangrijk in verwerkingsfase  nadeel: o weinig informatie over de eigenschap op zich o antwoordmogelijkheden moeten mutueel exclusief zijn => antwoordmogelijkheden mogen elkaar niet overlappen o antwoordmogelijkheden moeten collectief exhaustief zijn => elke mogelijke uitkomst moet aanwezig zijn o opgepast voor wiskundige verwerking! Ordinale meetniveau (rangschikking)  Gegevens ordenen volgens welbepaald principe o Ruimer dan nominaal; rangschikking mogelijk o Stadia van decubitus: I, II, III, elk stadium heeft specifieke kenmerken, I is minder erg dan III  Meetniveau geeft onmiddellijke relatieve verhouding van de subjecten tov elkaar weer => rangschikken  Verschillende cijfers zijn niet mathematisch te benaderen Interval meetniveau (relatief nulpunt)  Nog meer informatie over eigenschap op zich  Variabelen van dit niveau hebben volgende kenmerken

25

   

o Geven naam aan eigenschap o Geven rangorde weer o Afstand tussen numerieke waarden is overal gelijk Voorbeeld: temperatuur Interval > ordinaal > nominaal Nadeel o Geen info over absolute grootte van de eigenschap o Relatief nulpunt Voordeel o Mathematisch te benaderen

Ratio meetniveau  = hoogste meetniveau  variabelen hebben absoluut nulpunt  (0 = afwezigheid van eigenschap)  variabelen hebben volgende kenmerken o geven naam aan eigenschap o geven rangorde weer o afstand tussen numerieke waarden is overal gelijk o waarde 0 = afwezigheid eigenschap  voordeel: mathematisch te benaderen 5 belangrijke vragen bij verzamelen van gegevens  welke gegevens zullen verzameld worden? (BD)  Hoe worden gegevens verzameld? (bloeddruk nemen)  Wie gaat de gegevens verzamelen? (iemand die het kan)  Waar gaan de gegevens verzameld worden? (op school)  Wanneer gaan de gegevens verzameld worden? (op een bepaald tijdstip) Meetinstrumenten  Meetinstrumenten zijn middelen die worden ingezet om gegevens te meten  Soort instrument afhankelijk van gekozen methode  Bestaande instrumenten  nieuwe instrumenten o Bestaande  Onderzoek kan gekoppeld worden aan ander onderzoek  Gemakkelijk o Nieuwe instrumenten  Soms mogelijkheid bestaand instrument aan te passen  Nieuw instrument ontwikkelen is allesbehalve evident Criteria voor meetinstrumenten  Bruikbaarheid o Betrekking op kosten en geschiktheid voor onderzoekspopulatie  Betrouwbaarheid o Betrouwbaar zijn waarnemingen die, onder zelfde omstandigheden herhaald, dezelfde uitkomst geven

26 o o o o



Belangrijk item bij onderzoek Betrouwbaarheid moet altijd worden bepaald Meestal bepaald aan de hand van correlatieprocedure 3 verschillende types betrouwbaarheid:  stabiliteit: verwijst naar betrouwbaarheid ervan in bepaalde tijdsperiode  gelijkwaardigheid: vnl in geval van meerdere onderzoekers => interbeoordelaarsbetrouwbaarheid of interobservatorenbetrouwbaarheid (vb. Iemand heeft Keppens, iemand heeft Van den Eeden)  interne consistentie of homogeniteit: betrekking op de vraag in welke mate alle items op een instrument dezelfde variabele meten, slechts van toepassing als met een instrument één concept wordt gemeten Validiteit o Validiteit van instrument = vermogen van instrument om gegevens te verzamelen die het moet verzamelen o Validiteit is belangrijkste kenmerk van een instrument o Hoe hoger de validiteit, hoe meer vertrouwen je erin kunt hebben dat instrument gegevens oplevert die antwoord kunnen geven op onderzoeksvraag o 4 algemene categorieën  validiteit op eerste gezicht: vluchtig onderzoek laat zien dat he meet wat het moet meten  inhoudsvaliditeit: aantal en soort items in staat om concept of om abstracte begrip te meten? Verschillende methoden  criteriumvaliditeit: onderzoeker beoordeelt in hoeverre een instrument de reacties kan bepalen of voorspellen  constructvaliditeit: bepaalt mate waarin instrument het theoretisch begrip meet dat het moet meten

Verband tussen betrouwbaarheid en validiteit?  Hangen nauw samen met elkaar  Eerst naar betrouwbaarheid kijken omdat dit noodzakelijke voorwaarde is voor validiteit => instrument kan niet valide zijn als het ook niet betrouwbaar is  Betrouwbaarheid zegt echter niet over validiteit

16  

17

Gegevens ordenen voor analyse Alle gegevens moeten verzameld worden in tabel Bij opzet van onderzoek moet deze tabel al aangemaakt worden

Gegevens analyseren

Analyse van gegevens gebeurt in kwantitatief onderzoek dmv statistische programma’s

18   

Uitkomsten interpreteren Onderzoeker moet op basis van resultaten van de analyse bepalen of de nulhypothese aanvaard of verworpen moet worden Uitkomsten van onderzoek worden vergeleken met eerdere bevindingen Aanbevelingen voor verder onderzoek moeten geformuleerd worden

27 19

onderzoeksresultaten publiceren

20

onderzoeksresultaten implementeren

Onderzoeksproces bij kwalitatief onderzoek Definitie:  Gericht op het verweren van inzicht en begrip van hoe een individu tegen gebeurtenissen aankijkt  Houdt zich bezig met diepgaande beschrijving van mensen of gebeurtenissen waarbij data worden verzameld door methoden al open interviews en participerende observatie  Onderzoeker is op zoek naar patronen en thema’s in de date en niet zozeer op toetsen van hypothesen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

1

Vaststellen van onderwerp Onderzoeksontwerp kiezen Literatuuronderzoek doen Steekproef selecteren Toegang verwerven tot onderzoeksplaats Rechten van deelnemers beschermen Verzamelen van gegevens Data analyseren Onderzoeksresultaten publiceren

Vaststellen van onderwerp  

Eerst vaststellen welk probleem of verschijnsel onderzocht gaat worden Onder de vorm van een brede uitspraak die duit op de algemene aard van het te bestuderen verschijnsel en de grope of gemeenschap die bestudeerd gaat worden

 

Onderzoeksontwerp is afhankelijk van het te bestuderen verschijnsel 6 bekende kwalitatieve onderzoeksontwerpen:

2

Onderzoeksontwerp kiezen

Fenomenologisch onderzoek  onderzoekt hoe mensen verschijnselen ervaren aan de hand van de beschrijvingen die zij zelf geven  doel: beschrijven welke betekenis de persoonlijke beleving heeft voor elke deelnemer van het onderzoek  wordt gebruikt voor terreinen waarover weinig kennis bestaat  respondenten moeten ervaringen beschrijven zoals zij ze zien o schriftelijk o via gesprekken of interviews  onderzoeker heeft binnenstaandersperspectief => moet zich rekenschap geven van eigen overtuigingen en gevoelens

28 

onderzoeker moet eerst bewust worden van wat hij verwacht te ontdekken, en deze ideeën, kennis en ervaringen heel bewust opzijzetten => bracketing

Etnografisch onderzoek  verzamelen en analyseren van data over culturele groepen  onderzoeker leeft vaak enige tijd samen met mensen die hij onderzoekt, om zo deel uit te maken van cultuur o onderzoekt mensen met rituelen en gebruiken  onderzoekers voeren gesprekken met mensen die meeste weten over cultuur => sleutelinformanten  verzameling van gegevens via: participerende observatie Gefundeerde theoriebenadering  gegevens worden eerst verzameld en geanalyseerd, vervolgens ontwikkelt onderzoeker een theorie die gefundeerd is op die data  zowel inductief als deductieve benadering  uitstekende methode om kennis te verwerven over hoe patiënten leren omgaan met nieuwe of chronische gezondheidsproblemen  verzameling van gegevens via: o participerende observatie o interviews o combinatie Historisch onderzoek  houdt zich bezig met het achterhalen, lokaliseren, evalueren en tot synthese brengen van gegevens uit verleden Casestudy  algemene bestudering van mensen of groep mensen  verzameling van gegevens via: o vragenlijsten o interviews o observatie o geschreven verslagen  inhoudsanalyse: betrekking op onderzoek naar communicatieboodschappen  kost veel tijd en geld! Actieonderzoek  Soort kwalitatief onderzoek waarbij actie wordt ingezet om de praktijk te verbeteren en de effecten van de ondernomen actie te bestuderen  Onderzoeker probeert oplossingen te vinden voor praktijkproblemen in een bepaald ziekenhuis of bepaalde setting binnen gezondheidszorg  Implementeren van oplossingen is onderdeel van het onderzoeksproces  Participerend actieonderzoek => speciaal soort actieonderzoek dat in een bepaalde gemeenschap plaatsvindt en waarbij onderzoeksdeelnemers en onderzoeker bij alle stappen nauw samenwerken

29 3

Literatuuronderzoek doen  

4

Omstreden bij kwalitatief onderzoek, onderzoekers willen graag open benadering behouden Wordt niet gebruikt om hypothese af te leiden, maar wel om te leren in welke termen er over het veld wordt gedacht, en wat eerder onderzoek naar hetzelfde thema heeft opgeleverd en hoe dit is aangepakt

Steekproef selecteren   

5

Kwaliteit van informatie die bij elke respondent wordt verkregen is belangrijker dan hoeveelheid verworven gegevens Steekproeven vaak erg klein Verzadiging of saturatie: er wordt geen nieuwe informatie meer aangebracht o Gelegenheidssteekproef  Vrijwilligerssteekproef  Voordeel = eenvoudig o Sneeuwbalsteekproef  Soort zoekt soort  Netwerksteekproef o Theoretische steekproef  Doelbewuste steekproef

Toegang verwerven tot onderzoeksplaats

Onderzoek wordt gehouden “in het veld” of op de plaats waar onderzoeksdeelnemers wonen of werken

6

Rechten van deelnemers beschermen   

7

Onderzoeker staat in zeer nauw contact met deelnemers Anonimiteit is niet echt een optie Vertrouwelijkheid wordt dus veel belangrijker

Verzamelen van gegevens

Verschillende manieren om date te verzamelen in kwalitatief onderzoek Vragenlijst  Een vragenlijst is een zelfrapportage instrument met pen en papier  Respondenten beantwoorden vragen schriftelijk  Gebruik van vragenlijsten: verzamelen van kennis, meningen, attitudes, overtuigingen, ideeën, gevoelens en waarnemingen, evenals feitelijke informatie over respondenten  Validiteit van vragenlijsten is sterk afhankelijk van de bereidheid of het vermogen van respondenten om nauwkeurige info te verschaffen  Aandachtspunten: o Algemene indruk  Eerste indruk is belangrijk!  Netjes uitzicht, grammaticaal correct, geen typ- of spelfouten  Ruimtelijke indeling is belangrijk o Taal- en leesniveau

30  



Opgesteld in voorkeurstaal van respondent Afgestemd op kennis- en leesniveau van respondent met laagste onderwijsniveau  Geen gebruik van jargon o Lengte van de vragenlijst en vragen  Lengte kan respons sterk beïnvloeden!  Invultijd mag maximaal 10 min. in beslag nemen  Maximum 2-3 blz o Formulering van de vragen  Op een positieve manier formuleren (geen negatieve woorden gebruiken, geen ‘nooit’)  Vermijd dubbelzinnige vragen (vragen die woorden bevatten met een dubbelzinnige kant)  Stel vragen in neutrale bewoordingen (vertrek zonder vooringenomenheid)  Vermijd dubbele vragen (stel geen 2 vragen in 1 vraag) o Soorten vragen  Demografische vragen  Afhankelijke vragen  Opvulvragen  Open vragen  Gesloten vragen o Volgorde van vragen  Alle vragen over bepaald onderwerp worden samengezeten  Demografische vragen meestal aan begin van vragenlijst  Logische volgorde respecteren o Begeleidende brief  Kort en bondig:  Naam onderzoeker en organisatie  Doel onderzoek  Manier van selectie van respondenten  Reden waarom vragenlijst ingevuld moet worden  Tijd die het kost om lijst in te vullen  Hoe gegevens gebruikt zullen worden  Datum waarop vragenlijst uiterlijk teruggestuurd moet worden  Aanbod om respondent te informeren over onderzoeksresultaten  Contactgegevens  Persoonlijke handtekening o Invulinstructies  Bijkomende info moet bondig en duidelijk zijn  Voorbeelden geven! o Verspreiding van vragenlijsten  Verschillende methoden:  Uitdelen aan vrouwen  Ter beschikking leggen  Verspreiden via e-mail  Internet Factoren die respons positief beïnvloeden

31









o Niet versturen tijdens vakantieperiodes of rond feestdagen o Handgeschreven adressering o Persoonlijke handtekening van onderzoeker o Motiverende bijkomende info o Prikkel (beloning) o Nette en heldere opbouw o Makkelijk in te vullen vragenlijst o Max 10 – 15 min. o Garantie dat antwoorden anoniem zijn o Bijgevoegde gefrankeerde omslag Voordelen vragenlijsten o Snel en relatief goedkoop o Gemakkelijk te toetsen op betrouwbaarheid en validiteit o Afnemen kost minder tijd dan observatie of interview o Respondenten kunnen verder uit elkaar wonen o Respondenten kunnen anoniem blijven o Grootste kans op eerlijke antwoorden Nadelen vragenlijst o Kostbare aangelegenheid o Respons is laag o Sociaal wenselijke antwoorden o Respondenten beantwoorden niet alle vragen o Geen gelegenheid tot extra toelichting o Respondenten moeten kunnen lezen o Respondenten moeten kunnen schrijven o Respondenten zijn niet altijd representatief voor populatie Verschillende manieren om respondenten te benaderen: o Telefonisch o Mondeling o Schriftelijk per post o Uitreiken Keuze van strategie wordt bepaald door o Omvang populatie o Bereikbaarheid populatie o Aard van vragen o Aard van populatie o Beschikbare tijd en financiële middelen

Interview Methode om gegevens te verzamelen waarbij een interviewer een respondent vragen over een van te voren vastgesteld onderwerp laat beantwoorden in een ontmoeting van persoon tot persoon of in een telefonisch interview  Vaak gebruikt bij beschrijvend en kwalitatief onderzoek  Gebruikt om feitelijke info over mensen te verkrijgen en ook om hun meningen, attituden en overtuigingen over bepaalde onderwerpen te meten  Soorten interviews o Niet-gestructureerd of open interviews:

32 







 



Interviewer heeft veel vrijheid om te bepalen welke kant het interview opgaat  Lijkt sterk op normaal gesprek, maar interviewer beslist of er op bepaalde zaken dieper wordt op ingegaan  Respondent bepaal omvang en type info dat hij geeft  Geschikt voor verkennend of kwalitatief onderzoek o Gestructureerde interviews  Alle respondenten krijgen zelfde vragen voorgelegd  Meest geschikt als ondubbelzinnige info nodig is  Gestructureerd interviewprotocol  Onderzoeker moet objectief blijven! o Semi- gestructureerd interview  Aantal specifieke vragen, maar doorvragen mag  Topics worden wel vooraf vastgelegd Interview instrumenten o Interviewprotocol: serie vragen die interviewer moet stellen in de ruimte bieden om antwoorden te noteren o Opname van interviews: omdat het noteren tijdens interviews niet gemakkelijk is, wordt het interview vaak opgenomen en achteraf beluisterd Timing en setting van interviews: o Weekavonden en zaterdagen meest gebruikelijk voor interviews aan huis o Zoveel mogelijk privacy respecteren o Zorg voor niet-storende omgeving Richtlijnen voor interviewers o Voorstellen o Uitleggen wat doel is o Herhalen waarom respondent uitgekozen is en hoe info gebruikt zal worden o Vertellen hoe lang interview normaal zal duren o Onnodige geluiden uitschakelen o Geen druk uitoefenen o Gevoelige vragen bewaren tot einde o Vragen of respondent zelf nog vragen heeft o Bedanken voor deelname Invloed van interviewer op respondent o Groter bij face-to-face o Eerste indruk is belangrijk Voordelen van interviews o Antwoorden verkrijgen van heterogene groep o Responsgraad is hoog o Grootste deel van gegevens is bruikbaar o Diepgaande antwoorden o Non-verbaal gedrag en verbale eigenaardigheden kunnen worden geobserveerd Nadelen van interviews o Interviewers moeten getraind zijn o Kosten veel tijd en zijn duur o Moeilijk om afspraken te maken o Sociaal wenselijke antwoorden

33 o Respondenten kunne extra voorzichtig zijn omwille van opname o Respondenten kunnen beïnvloed worden door kenmerken van onderzoek o Non-verbaal gedrag kan verkeerd geïnterpreteerd worden Observatiemethoden  Meestal visuele observatie  Doen vroedvrouwen dagelijks!  Moet zorgvuldig gepland zijn o Welk gedrag?  Vaardigheden  Persoonlijke gewoontes  Communicatiepatronen  Lichaamshoudingen  Gezichtsuitdrukkingen o Wie?  Meestal meerdere observatoren  Training! o Welke procedure?  Gestructureerde observatie: er is kennis over verschijnsel, meestal checklist  Niet gestructureerde observatie: onderzoeker heeft geen vooropzet  Event sampling en time sampling o Welke relatie met onderzoeker?  Niet-participerende observator (openlijk)  Niet participerende observator (heimelijk)  Participerende observator (openlijk)  Participerende observator (heimelijk) Attitudeschalen  Dataverzamelingsinstrumenten waarbij onderzoeker respondenten vraagt om op een continuüm aan te geven wat hun houdingen of gevoelens zijn  Bestaan uit aantal items of vragen die met elkaar te maken hebben o Likertschaal  Verschillende antwoordmogelijkheden  Ongeveer evenveel positieve als negatieve opties o Semantische differentiaal:  Respondenten moeten standpunt of attitude ten aanzien van concept geven op continuüm  Gemakkelijker in te vullen dan likert-school Psychologische tests  Persoonlijkheidstesten: o Metingen uitgevoerd dmv zelfrapportage, gebruikt om verschillen in persoonlijkheidskenmerken, behoeften of waarden van mensen vast te stellen o Informatie verzamelen over mensen en reacties o Meestal voorgedrukt scorehandleidingen  Projectietechnieken

34 o Proefpersonen krijgen stimuli voorgelegd en moeten beschrijven wat stimuli voor hen voorstellen Q-sort  Onderzoeksdeelnemers sorteren uitspraken in categorieën overeenkomstig hun attituden ten aanzien van of beoordeling van die uitspraken  Meestal aantal woorden of uitspraken op kaartjes of papiertjes Delphi-techniek Verschillende ronden met vragen worden gebruikt om met een groep deskundigen tot consensus te komen over een bepaald onderwerp Visueel-analoge schaal Onderzoeksdeelnemers moeten op een lijn een punt markeren dat overeenkomt met hun beleving Beoordeling van dataverzamelingsmethoden  Algemene criteria o Grondig beschreven? o Geschikt om hypothese te toetsen of vragen te beantwoorden? o Geschikte methode? o Hoeveel methoden?  Vragenlijsten: o Info over aantal vragen, lengte en benodigde tijd o Responspercentage o Mogelijke vertekening in steekproef o Anonimiteit of vertrouwelijkheid gegarandeerd?  Interviews o Info over duur o Info over training van interviewers? o Vertrouwelijkheid gegarandeerd?  Andere methoden o Aangegeven welke specifieke methode gebruikt wordt? o Vermeld waarom juist die methode? o Instrument gedetailleerd beschreven? o Scoringsmethode duidelijk?

8

Data analyseren    

9

Doorgaans geen afzonderlijke stap bij kwalitatief onderzoek zoals bij kwantitatief onderzoek Gegevensverzameling is cyclisch proces Coderen is elementaire data-instrument Handmatig of computersoftware

Onderzoeksresultaten publiceren

35 Basisprincipes statistiek 

Verschillende soorten statistiek o Beschrijvende statistiek: numerieke data samenvatten en ordenen o Verklarende statistiek: houdt zich bezig met generaliseren van verzamelde info naar een groter geheel

Belangrijke waarden 

Er zijn verschillende ‘maten’ die gebruikt kunnen worden om verschijnselen te benaderen en te vergelijken met elkaar

Maten voor aangeven centrale tendens  Rekenkundig gemiddelde o Interval- en ratiovariabelen o Wordt beïnvloed door elke gemeten waarde o Rekenkundig gemiddelde = Som van alle getallen/# getallen  Meetkundig gemiddelde  Harmonisch gemiddelde  Modus o = waarde die het meest voorkomt o in geval van klassen = modale klasse o meest zinvol bij nominale en ordinale variabelen o enkel uitvoeren wanneer resultaten van waarnemingen zich situeren rond een centrale waarde  mediaan o = midden van verdeling, middelste waarde van oneven aantal waarden o even aantal waarden: gemiddelde van beide middelste waarden o 50% van waarden liggen boven deze mediaan, 50% er onder o gebruikt voor ordinale, interval- en ratiovariabelen o voordeel: niet gevoelig voor extreme waarden o onderlinge verhouding: gauss-curve modus = mediaan = gemiddelde Maten voor aangeven van spreiding  range o = spreidingsbreedte o formule = grootste gemeten waarde – kleinste gemeten waarde o voordelen: zeer eenvoudig en gemakkelijk o nadelen: slechts 2 waarden, erg gevoelig voor extreme waarden  standaardafwijking o interval- of ratiovariabelen o standaardafwijking = standaarddeviatie o aangeven hoeveel variatie of spreiding er is tussen getallen o Formule = gemiddelde verschil van gemeten waarden tov steekproefgemiddelde o Elke gemeten waarde wordt opgenomen: beeld over variatie of spreiding o Ook gebruikt om te beschrijven waar meeste gegevens zich bevinden tov het gemiddelde

36



 

o Empirische regel: 95% van de gegevens bevindt zich tussen 2 standaarddeviaties van het gemiddelde Fractielen o “geen” normale verdeling o geven aan hoeveel procent van de meetwaarden kleiner of gelijk is aan een bepaalde waarde o percentielen o kwartielen o decielen o groeicurves variantie = gekwadrateerde standaardafwijking z-code o score die aangeeft hoeveel standaardafwijkingen een score onder of boven het gemiddelde ligt o om een score als hoog of laat ge kunnen beoordelen moet je weten wat het gemiddelde is, maar ernaast moet je ook een idee hebben over de spreiding

Gemiddelde verdeling  gauss-curve = klokvormige curve  numerieke gegevens geordend, opgesplitst in groepen en weergegeven in grafieken  meeste gegevens rond het midden gegroepeerd, hoe verder hier vandaan hoe minder gegevens  empirische regel o 68% van gegevens wijkt ten hoogste 1x SD af van het midden van de verdeling o 95% wijkt ten hoogste 2x de SD af o 99% wijkt ten hoogste 3x de SD af  kenmerken gauss-curve o kromme is symmetrisch o bult in het midden en 2 staarten naar links en rechts o gemiddelde bevindt zich in het midden o gemiddelde = mediaan Waarom?  Groot aantal warnemingen of metingen: resultaten niet goed te overzien  Dus: resultaten verwerken en grafisch weergeven! Mogelijkheden  Tabellen o Enkelvoudige frequentietabel  Frequentietabel = beknopte samenvatting van uitkomsten van een onderzoek  Van ieder uitkomst wordt de frequentie, proportie of percentage weergegeven  Absolute frequenties o Relatieve frequentietabel  Frequentie vergelijken  Kijken naar percentages die “relatief” gezien zich ergens bevinden

37 



Zowel absoluut aantal keer als relatief aantal keer dat een uitkomst voorkomt in een tabel zetten  Meestal uitgedrukt in % o Cumulatieve frequentietabel  Cumulatieve frequentie = absolute of relatieve aantal waarnemingen tot en met een bepaalde uitkomstenklasse  Absolute of relatieve frequenties cumuleren  Relatieve cumulatieve frequentieverdeling wordt vaker gebruikt dan absolute cumulatieve frequentieverdeling Grafieken o Staafdiagram  Frequentieverdeling van ordinale variabelen in staafdiagram of rechthoekdiagram  Afstand tussen verschillende staven = arbitrair gekozen  Meestal in opklimmende volgorde met gelijke intervallen  Op Y-as frequentie o Taartdiagram  Grafische weergave van kwalitatief-nominale variabelen  Per uikomstencategorie “stuk taart” afgetekend, evenredig aan relatieve frequentie binnen de totale verdeling  Moeilijker te interpreteren dan staafdiagram  Opgepast voor manipulatie! o Histogram of polygoon  Histogram  Weergeven frequentieverdeling kwantitatieve variabelen  Op x-as in gelijke intervallen uitkomsten, hoogte representatief voor frequentie  Vooral nuttig bij kleine klassen  Polygoon/puntendiagram  Vereenvoudiging van histogram  Weglaten staven  Verbinden frequentiepunten = polygoon  Niet verbinden frequentiepunten = puntendiagram  Ook bruikbaar voor cumulatieve frequentieverdeling o Box-plots  Goed beeld van (semi-) kwantitatieve meetuitkomsten  Gebaseerd op cumulatieve verdeling van uitkomsten

Toetsen van hypothesen Hypothese is uitspraak met waarschijnlijkheidskarakter Significantieniveau  Significantieniveau = p-waarde  De p-waarde is in feite de kans op het optreden van het waargenomen steekproefgemiddelde volgens toeval  P-waarde = onzekerheid in een uitspraak

38    



Bij 100 keer toetsen van een significantie p = 0,05, wordt gemiddeld 5 keer een onjuiste uitspraak gedaan Dus gemiddeld is er 5% kans om de nulhypothese ten onrechte te verwerpen Als de nulhypothese niet wordt verworpen, wilt dat niet de facto zeggen dat waar is, maar dat er onvoldoende bewijs is dat ze niet waar is Wordt de nulhypothese verworpen, dan is het onderzochte effect statistisch significant o Onderzochte verschil is dus aanwezig in de populatie o Toch blijft er een kleine kans dat Ho wel waar was o Vooraf p-waarde bepalen P groter dan 0,05 is geen verschil, berust op toeval p kleiner dan 0,05 niet significant, berust niet op toeval

Significant?  Statistisch significant o Verschijnsel is niet toevallig opgetreden, zal zich bij herhaling van het experiment waarschijnlijk opnieuw voordoen o Verschil dat onderzochte verschijnsel groot of klein is Eén- of tweezijdig toetsen?  Het soort van toets wordt bepaald door de alternatieve hypothese of onderzoekshypothese  2 verschillende soorten toetsen: o eenzijdig  stel: alternatieve hypothese: populatieparameter > waarde van nulhypothese  eenzijdig toetsen of toetsen met eenzijdig alternatief  alternatief kan linkszijdig of rechtszijdig zijn  vb. Vergelijken 2 GM in klinische trial, nagaan of er één geneesmiddel beter is dan een ander o tweezijdig  stel als alternatieve hypothese: populatieparameter is niet gelijk aan waarde van nulhypothese  verschillend kan “kleiner” of “groter” zijn  tweezijdig toetsen of toetsen met tweezijdig alternatief  vb. Nagaan of een norm voor verontreiniging niet overschreden is op fabrieksterrein Fouten van de eerste en tweede soort  beslissing om Ho te aanvaarden of te verwerpen is gebaseerd op de overweging hoe waarschijnlijk het is dat de geobserveerde verschillen louter berusten op toeval  proefnemingen gebeuren steeds bij steekproeven, nooit bij gehele populatie o nooit 100% zekerheid of nulhypothese al dan niet correct is, slechts schatting  altijd een kans om fouten te maken o Ho-verwerpen terwijl ze toch juist was => type I-fout o Ho- aanvaarden terwijl ze toch fout was => type II-fout Betrouwbaarheidsintervallen

39 Instellen van significantieniveau: beslissingsregel bepalen: nulhypothese wordt verworpen als resultaat van test op of over de grens ligt van het betrouwbaarheidsinterval Voorbeeld:  Is de relatie tussen studenten en docenten belangrijk om studenten tot studeren aan te zetten  Populatie: n = 500  Steekproef: n = 50  Belang van scoren op schaal van 1 tot 10 (10 is heel belangrijk)  Uiteindelijk doel: nagaan of houding verschilt van 5 (wat staat voor neutrale houding)  Stel uitkomst is 5,9 ± 3 (SD = 3)  Gemiddelde voldoet aan onderzoekhypothese maar SD is bijzonder groot  SEM berekenen  SEM = 0,42

Onderzoeksresultaten presenteren en bespreken Tekst  Resultaten helder en bondig presenteren  Veel aandacht schenken aan gegevens die onderzoekshypothese ondersteunen en niet ondersteunen  In kwantitatief onderzoek steeds statistische toetsen vermelden, aantal vrijheidsgraden en significantieniveau (p-waarde) of betrouwbaarheidsinterval  In kwalitatief onderzoek citaten of observatiefragmenten opnemen Tabellen  Gegevens ordenen zodat ze makkelijker te begrijpen en te interpreteren zijn  Bespreking van tabel zo helder mogelijk  Richtlijnen voor tabellen o Zo snel mogelijk volgen op tekst in het verslag die ernaar verwijst o Info uit tabellen moet in tekst besproken worden o Tabellen moeten genummerd zijn, titels moeten helder en bondig zijn en variabelen vermelden waarop gegevens betrekking hebben o Gegevens afgerond op hetzelfde aantal decimalen o Komma’s moeten netjes uitgelijnd zijn o Als er geen gegevens beschikbaar zijn, moet dit duidelijk gemaakt worden met (-) Figuren  = elke vorm van visuele presentatie die geen tabel is => grafieken, diagrammen, lijntekeningen, plaatsje,…  doel: tekst verlevendigen, waardevolle manier om onderzoeksresultaten te presenteren Citaten  ondersteunen een verhaal, maken gepresenteerde resultaten aannemelijk en verlevendigen de tekst  algemene richtlijnen o gebruik citaat niet meer dan één keer

40 o o o o o

gebruik één of hooguit twee citaten bij stuk tekst geef citaten zo mogelijk een aanwijzing mee denk na over juiste lengte van citaat markeer citaten door lay-out aan te passen pas tekst grammaticaal aan zodat die prettig leesbaar is

Discussie  = subjectief onderdeel van onderzoeksverslag, terwijl de rest objectief dient te zijn  discussie is een interpretatie van de resultaten door de onderzoeker  onderzoeker gaan in op aspecten van resultaten die wel en niet in overeenstemming zijn met eerder onderzoek en theoretische verklaringen Bespreking van onderzoekshypothesen  onderzoeker moet duidelijk aangeven wat hij op basis van de resultaten gaat doen met de onderzoekshypothese  drie mogelijke opties: o nulhypothese wordt niet verworpen en onderzoekshypothese wordt niet ondersteund o nulhypothese wordt verworpen en onderzoekshypothese dus ondersteund o nulhypothese wordt verworpen en resultaten gaan in tegengestelde richting van onderzoekshypothese Statistisch significant en klinische relevantie  statistisch significant: nulhypothese moet verworpen worden en het is aannemelijk dat verschillen tussen groepen onderzochte variabele niet op toeval berusten  klinische relevantie: resultaten zijn nuttige in de klinische setting met patiënten conclusie  conclusie moet tonen wat het onderzoek aan kennis heeft opgeleverd en moet proberen resultaten te generaliseren  onderzoeker keert terug naar vraagstelling, doelstelling en hypothese => geeft antwoord of deze bereikt zijn  onderzoeker moet rekening houden met steekproefgrootte en populatie Aanbevelingen voor verder onderzoek  onderzoek roept meestal meer vragen op dan het beantwoordt o replicatie-onderzoek o beperkingen van onderzoek en toekomstig onderzoek o suggesties voor verder onderzoek

Rapporteren van onderzoeksverslagen Onderzoeksverslag schrijven  onderzoeksverslag = schriftelijke of mondelinge samenvatting van een onderzoek => uiteindelijk afwerking van onderzoek!  Effectief schrijven is resultaat van plannen en organiseren voordat je met schrijven begint  Goes schrijven houdt in dat je helder, accuraat en bondig formuleert

41  

Volgorde van onderzoeksproces moet aangehouden worden Schrijven in o Verleden tijd voor grootste deel o Tegenwoordige tijd voor hypothesen, conclusie en aanbevelingen

Weten wat er vooraf gaat aan het maken van een artikel! Examenvraag! Dichten kloof onderzoek-praktijk  Presentaties op conferenties o Presentatie van onderzoeksresultaten op congressen zorgt voor snelle verspreiding o Twee mogelijkheden  Posterpresentatie  Mondelinge voordracht o Presenteren: meestal 15 – 30 min + vraagstelling o Posterpresentatie:  Voordeel: in korte tijd veel mensen bereiken  Verantwoordelijken blijven bij poster staan voor extra toelichting  Meestal meerder posters bij elkaar, en tijd voorzien om posters grondig te bestuderen  Veel aandacht besteden aan opbouw  Publicatie in tijdschrift o In acht nemen  Artikels schrijven  Artikel is samenvatting van onderzoeksrapport => enkel belangrijke dingen vertellen  Tijdschrift kiezen  Geschikt tijdschrift kiezen voor artikel  Gerefereerd en niet-gerefereerd tijdschrift  Vooradvies vragen  Bepalen of tijdschrift in rapport geïnteresseerd is  Vaak per mail  Kan naar meerdere tijdschriften tegelijkertijd  Afwijzing van manuscripten  Slecht geschreven  Inhoudelijk zwak  Slecht uitgewerkt idee  Richtlijnen voor aanlevering niet gevolgd  Methodologische problemen  Niet door bewijs gestaafde inhoud  Onbelangrijke inhoud  Niet toepasbaar voor klinische praktijk  Statistische problemen  Problemen met interpretatie gegevens

42 Overbruggen kloof theorie praktijk  WCHEN-project o Driedaagse workshop over gebruik van onderzoek voor vpk/vk  Leren om veranderingsproces in gang te zetten  Samenwerking in paren uit zelfde plaats maar werken in verschillende setting  Project was succes maar er was een gebrek van vpk betrouwbaar onderzoek  CURN-project o 5-jarig project met 2 belangrijke doelstellingen  stimuleren van onderzoek in klinische settings  bevorderen van gebruik van onderzoeksresultaten in dagelijkse vpk praktijk  Model van Rogers o Kennis o Overreding o Besluitvorming o Toepassing o bevestiging  Model van Stetler o 5 stadia in kritisch denken:  voorbereiding  validering  vergelijkende beoordeling en besluitvorming  vertaling/ toepassing  evaluatie  Onderzoek naar gebruik van onderzoeksresultaten

Sensitiviteit en specificiteit van testen Specificiteit = de specificiteit van een test is een maat voor de frequentie waarmee een negatief resultaat wordt gevonden indien de conditie ook werkelijk aanwezig is Sensitiviteit = sensitiviteit van een test is een maat voor de frequentie waarmee een positief resultaat gevonden wordt als de conditie ook werkelijk aanwezig is. Vb. Zwangerschapstest = grote sensitiviteit = grote zekerheid   

In een ideale situatie wordt een test nagestreefd met een specificiteit en sensitiviteit van 100% Maar, meestal daalt het ene als het andere stijgt, aangezien er altijd een twijfelgebied is in een test Afhankelijk van de situatie moet men kiezen voor OF een hoge specificiteit OF een hoge sensitiviteit

Voorbeelden HIV-test bij bloeddonoren  Doel: vermijden dat er zieke donoren bloed geven o Dus => vals- negatieve uitslagen vermijden o Men wil een hoge sensitiviteit hebben!

43 o Meestal dus lagere specificiteit => mensen met positieve test die dus geen HIV hebben => tweede test doen bij positief resultaat In justitie  Liefst zo hoog mogelijke specificiteit! o Vals-positief => onschuldige wordt schuldig bevonden o Vals-negatief => schuldige wordt vrijgelaten Zwangerschapstest = één van de beste diagnostische testen  Hoge sensitiviteit (kleurt meestal echt alleen maar positief als vrouw zwanger is)  Hoge specificiteit (kleurt niet als vrouw niet zwanger is) Vals-positief en vals-negatief  Vals positief o Indien en test vals-positief is, wil dit zeggen dat er een positief resultaat bekomen wordt terwijl de conditie toch afwezig is o Indien er veel vals-positieve resultaten gevonden worden, is er bij de test sprake van lage specificiteit  Vals-negatief o Indien een test negatief resultaat geeft, terwijl de conditie wel aanwezig is, dan spreekt men van een vals-negatieve test o Als een diagnostische test veel vals-negatieve resultaten geeft, wil dit zeggen dat er een lage sensitiviteit is

Beoordelen van testen Validiteit van testen  Validiteit = mate waarin een test er in slaagt een nauwkeurige representatie te geven van de in werkelijkheid aanwezige ziekte- of gezondheidstoestand  Hoe dichter een test de werkelijke situatie benadert, hoe groter de validiteit van een test Gouden standaard-referentietest  Gouden standaard = diagnostische test met erkende, maximale mate van validiteit  Indien afwezigheid van gouden standaard, wordt een referentietest gebruikt, waarvan algemeen wordt aangenomen dat deze valide is  4- categorieën: o TP (terecht positieven): testuitslag is positief en ziekte is aanwezig o FN (fout negatieven): testuitslag is negatief en ziekte is aanwezig o FP (fout positieven: testuitslag is positief en ziekte is aanwezig o TN (terecht negatief): testuitslag is negatief en ziekte is niet aanwezig

Se= TP / (TP+FN)

Sp= TN / (FP+TN)

Met het berekenen van de sensitiviteit en specificiteit gaat men de validiteit van een test na

44 Predictieve waarde  



Meestal is het niet bekend welke patiënt een bepaalde aandoening/afwijking heeft, en wie deze niet heeft. Dus, we willen nagaan in hoeverre een test in staat is de aanwezigheid van een ziekte te voorspellen o Of welke proportie van de patiënten met een positieve testuitslag is effectief ziek? Berekenen aan de hand van de positieve en negatieve voorspellende waarde

Positief predictieve waarde Geeft aan welk deel van de onderzochte personen met een positieve testuitslag daadwerkelijk ziekte heeft (positief voorspellende waarde) VW+ = TP / TP + FP Negatief predictieve waarde geeft aan welk deel van de onderzochte personen een negatieve testuitslag ook daadwerkelijk niet-ziek is (negatief voorspellende waarde) VW-= TN / TN + FN

Invloed van prevalentie   

 

In patiënten populatie kijken naar prevalentie van ziekte en spectrum van de ziekte Huisartsenpopulatie is sterk verschillend van specialisten populatie Sensitiviteit / specificiteit / LR niet direct beïnvloed door prevalentie, maar wel door stadium van de ziekte of aandoening o Naarmate ziekte vordert, is deze over het algemeen makkelijk detecteerbaar met een diagnostische test o Als se ziekte vordert, zal de sensitiviteit toenemen en de specificiteit afnemen o Dit impliceert eveneens dat eenzelfde test bij een specialist meestal sensitiever is dan bij een huisarts Prevalentie heeft wel directe invloed op voorspellende waarde! o Hoe hoger prevalentie, hoe hoger de positief voorspellende waarde en hoe lager de negatief voorspellende waarde Voorspellende waarde is ook afhankelijk van sensitiviteit en specificiteit van een diagnostische test o Grotere sensitiviteit kan bereikt worden door het kiezen van een ander afkappunt of door het nemen van een andere test

Bruikbaarheid en toepasbaarheid van testen   

Diagnostisch testen met afdoende motivatie Priorkans/posteriorkans Belangrijke vraag: hoe groot is de kans op het hebben van de aandoening (waarvoor men wil testen) rekening houdend met het klinische beeld van de patiënt

Priorkans  Vooraleer men overgaat tot het aanvragen/uitvoeren van een diagnostische test, bestaat er een vermoeden op de aandoening bij de patiënt

45 

Priorkans = inschatting van de kans op de ziekte voor het verrichten van de test o Gebaseerd op prevalentie van de aandoening o Afhankelijk van kennis van onderzoeker over de aandoening o Afhankelijk van de uitgebreidheid en gerichte vraagstelling bij anamnese o Afhankelijk van lichamelijk onderzoek

Posteriorkans  Hoe groot is kans op het hebben van de aandoening als de testuitslag positief is?  Diagnostische test is des te informatiever naarmate specificiteit en sensitiviteit hoger zijn  Posteriorkans > priorkans

View more...

Comments

Copyright � 2017 NANOPDF Inc.
SUPPORT NANOPDF