File - TOEKOMSTPERSPECTIEF

January 20, 2018 | Author: Anonymous | Category: Geschiedenis, European History, Europe (1815-1915), Industrial Revolution
Share Embed Donate


Short Description

Download File - TOEKOMSTPERSPECTIEF...

Description

De Nieuwste Tijd Wat is een Revolutie? Een revolutie is een plotselinge radicale omslag of verandering. Het is daarmee de tegenhanger van evolutie, wat een geleidelijke verandering is. De verandering kan slaan op een plotselinge verandering in de sociale of politieke instellingen, maar ook op een grote culturele of economische omslag. Een geweldloze revolutie wordt een fluwelen revolutie genoemd. Een revolutie die een wijziging van heerser maar niet van systeem inhoudt heet ook wel een paleisrevolutie.

1. De demografische revolutie 

demografie : De studie van de ontwikkeling van de bevolking inzake omvang, samenstelling en ruimtelijke verspreiding.  Bevolkingsgroei voor 18e Eeuw = TRAAG! bevolkingsgroei na 18e Eeuw = SNEL!  Studie van de bevolking vond men in de parochieregisters, dagboeken, archieven van abdijen = baseren op onvolledige bronnen!  Trage bevolkingsgroei in het Ancien Régime  Geboorte- en sterftecijfer spelen grote rol in bevolkingsevolutie  4 factoren: oorlog, ziekte, hongersnood & hygiëne = zijn aan elkaar verbonden. = De levensverwachting in het Ancien Régime = < 30 jaar  De bevolking groeide maar heel traag!  De bevolkingsevolutie zat in een vicieuze cirkel : de landbouw was belangrijkste economische sector > bepaalde bevolkingsontwikkeling = periode met voldoende voedsel : bevolking toenemen > te weinig voedsel > periode van hongersnood en ondervoeding. + epidemie en oorlog = dalende bevolkingsomvang  Snelle bevolkingsgroei vanaf de 18e Eeuw  De vicieuze cirkel werd doorbroken door het wegvallen van bepaalde factoren > verbeteringen in de landbouw en van de medische kennis > mensen fysiek sterker en leefden langer.  Landbouw (her)ontdekte nieuwe teelten: klaver, aardappel, vlas, koolzaad en tabak. De aardappel werd als voedingsgewas aangewend > aardappelveld kan 2x meer mensen voeden als eenzelfde oppervlakte broodgranen.  Systeem van vruchtwisseling verving het drieslagstelsel > grond nu permanent gebruikt > meer vee in de stal overwinteren > grotere veestapel leverde extra mest en voedsel.  Landbouwareaal en landbouwwerktuigen breidde zich uit. = Elk van deze veranderingen droeg bij aan een grotere voedselopbrengst.  Ook medische wetenschappen maakte vorderingen > stilaan einde aan dodelijke epidemieën en verbeterde de volksgezondheid > inenting tegen de pokken.  Hygiëne verbeterde ook.  Het sterftecijfer daalde gevoelig.  Het geboortecijfer bleef nog een hele tijd hoog van vorige eeuwen en steeg lichtjes. De grote kloof tussen hoge geboortecijfer en verlaagde sterftecijfer deed de bevolkingsomvang sterk stijgen = demografische revolutie

2. De Industriële Revolutie De Industriële Revolutie kan je indelen in 3 of 4 delen: De eerste Industriële Revolutie (1780-1850): mechanisering De tweede Industriële Revolutie (1850-1960): automatisering De derde Industriële Revolutie (vanaf 1960): informatisering  De demografische revolutie als motor  Door de demografische revolutie steeg de vraag naar nijverheidsproducten > kledij!  Kledij werd meestal nog door de ambachtelijke huisnijverheid in de stad vervaardigd > onder meer in Engeland > thuiswerkers kregen grondstoffen van kooplui per afgewerkt stuk > groeiende vraag > tempo opdrijven > met hoger stukloon tot grotere productie aansporen > lukte niet = conflict met koopman!  Sommige ondernemers richtten grote werkplaatsen op > vereiste wel kapitaalsinvestering > enkel in sectoren waar een centrale energiebron was > ondernemer besparen door arbeiders te concentreren > ijzernijverheid voordeligst!  Kettingreactie van technische vernieuwingen  Textiel = belangrijkste nijverheidstak > spinnen en weven : belangrijkste processen  ‘vliegende schietspoel’(1733) = wever kon sneller werken > meer spinsters nodig  ‘spinning jenny’ en ‘waterframe’ = productie van gesponnen garen opdrijven. Door verhoogde productie van garen > wever op zijn beurt weer sneller en meer produceren > mechanische drijfkracht !  Weefmachines waren van hout > niet bestand tegen brute kracht  Weefgetouw in ijzer = noodzakelijk > veel houtskool nodig  Hout was schaars > over naar steenkool ( net onder de grond) > gemakkelijk te ontginnen  Steenkool op grote schaal > diepliggende aders > mijngangen geregeld onder water! > water werd opgepompt door rad aangedreven door paarden > werkten onregelmatig en moesten gevoed worden > primitieve pompen werkten op grote diepte niet! > stoommachines werden ontwikkeld!  De eerste stoommachines = energieverslindend > vooral bruikbaar waar voldoende brandstof aanwezig is. > dankzij verbeterde smelttechnieken > ijzer produceren > verschillende ijzerplaten aan elkaar lassen > daardoor ontsnapte minder stoom uit de machine > minder frequent opgewarmd worden > minder brandstof  Transport van grote hoeveelheden steenkool als brandstof werd noodzakelijk > stoommachine in fabrieken verspreid over heel het land energie produceerde > eerst veel kanalen gegraven > daarna spoorwegen 19e EEUW = STOOMTREIN!  Door stoomkracht aangedreven machines veranderden de industriële bedrijvigheid.  Overgang van voornamelijk handenarbeid naar machinale productie = INDUSTRIËLE REVOLUTIE  Vanaf 1760 > Engeland startte > 19e eeuw: ook Europese vasteland veroverd.  In België: Lieven Bauwens > mechanische spinmachine naar Gent smokkelde en Engels geschoolde arbeidskrachten liet overkomen. > 1800 eerste mechanische katoenspinnerij.

 Sociale problemen Woon- en werksituatie van de fabrieksarbeiders in de 19e eeuw  Burgerij: - Rijk versierde, grote huizen met prachtige tuinen - “meesters” - Leidde een herenleventje - Beheersten het politieke (cijnskiesrecht) en economische leven - “ Belle Epoque” met optimisme, geloof in vooruitgang en toekomst (voor iedereen?)  Arbeiders: Slechte met goedkope materialen gebouwde kwartierwoningen of beluiken Sanitair en waterpomp waren gemeenschappelijk voor alle woningen van het beluik Tweekamerwoningen met aarden vloer, veelal voor 10 tot 12 personen in een gezin Deze “krotten” zijn broeihaarden van epidemies en opstanden, geven een gevoel van onveiligheid aan de rijken “knechten” Lange werkdagen Lage lonen Vrouwen- en kinderarbeid zijn nog sterker onderbetaald Slechte werkomstandigheden (onveilig – ongezond – onhygiënisch) Werkmansboekje 1791: Wet Le Chapelier (verbod op verenigingen, vakbonden en staken) Slechte voeding (minderwaardige kwaliteit, eentonig)  Bij de arbeiders: veel alcoholisme, prostitutie, banditisme, bedelarij en jeugdcriminaliteit.  De overheid grijpt in na 1850 door de woonomstandigheden te verbeteren in de hoop opstanden en epidemieën tegen te gaan en de steden weer veilig te maken.

3. De verlichting  De verlichting bekritiseerde standenmaatschappij en absolutisme  De verlichting stelde de standenmaatschappij en de absolute macht van de koning in vraag, zij onderwierp ze aan de toets van de rede.



De verlichte denkers verlangden een staat op basis van vrijheid en gelijkheid zonder machtswillekeur. Iedereen moet niet alleen vrij kunnen zijn in zijn denken, maar ook in het dagelijkse leven > elke mens wordt immers geboren met natuurlijke rechten zoals het recht op leven, vrijheid, gelijkheid en bezit.



Verschillende filosofen: - John Locke : volkssoevereiniteit: alle politieke macht gaat uit van het volk en niet van de vorst. - Montesquieu: scheiding der machten: wetgevende, rechterlijke en uitvoerende macht aan verschillende personen of instellingen toe te vertrouwen - Rousseau: directe en algemene democratie : alle beslissingen zouden worden genomen bij referendum of volksraadpleging, met stemrecht voor elke burger. - Beccaria: pleitte voor een andere en eerlijke rechtspraak: hij stelde dat elke beschuldigde onschuldig is tot bewijs van het tegendeel.  De verlichting vroeg ook godsdienstige en economische vrijheid



Niet alleen de wereldlijke maar ook geestelijke macht kreeg weerwerk van de verlichte denkers > Franse filosoof Voltaire > hekelde rijkdom, macht en onverdraagzaamheid van de hogere clerus en kerkelijkinstituut.



Deïsme : de mens moet zelf het lot in handen hebben. > Voltaire pleitte voor een verdraagzame samenleving met religieuze vrijheid en zonder staatsgodsdienst.



Op economisch vlak vroeg de verlichting vrijheid > Adam Smith > de staat moet het individu vrijlaten, de onderlinge concurrentie zou zorgen voor evenwicht tussen vraag en aanbod, tussen winstbejag en correcte prijzen. > Aanzet tot economisch liberalisme of de vrijemarkteconomie.



Het volk > vrijheid en macht : goed gebruiken > een goede opvoeding en scholing belangrijk! De verlichting geloofde dat de mens, op voorwaarde dat hij vrij is en zijn verstand gebruikt, hier op aarde een hele vooruitgang kan opbouwen, zelfs de ideale maatschappij.

 De verspreiding van de verlichtingsideeën  Verspreiding gebeurt gemakkelijk doordat frans de internationale cultuurtaal was.  Werd verspreidt door de Encyclopedie en door enkele vorsten (= verlicht despoot) = de verlichting bleef een beweging van de maatschappelijke bovenlaag. Het ongeletterde volk stond er buiten.

4. De Amerikaanse Revolutie (1775-1783)  De 13 Engelse kolonies in Noord-Amerika  17e en 18e eeuw veroverden Engeland, Frankrijk en Spanje grote delen van NoordAmerika. Langs de Atlantische kust ontstonden 13 Engelse kolonies.  De kolonisten staken de oceaan over op zoek naar religieuze of politieke vrijheid en betere materiële levensomstandigheden > in conflict met oorspronkelijke bevolking > de indianen.  Rond 1780 > Engelse kolonies ongeveer 3 miljoen inwoners > 1/5 van de bevolking is zwart > grootste deel als slaven in zuidelijke kolonies > subtropisch klimaat is ideaal voor plantageteelt (rijst, indigo, tabak, katoen) > zware werk wordt overgelaten aan de slaven.  De 13 kolonies stonden los van elkaar en hadden een ruim zelfbestuur maar stonden wel ten dienste van de Engelse mercantilistische politiek.  Door zijn overwinning op Frankrijk in de Zevenjarige oorlog verwierf Engeland Canada en het gebied tot aan de Mississippi. Om oorlogskosten te betalen, hief ze bovendien nieuwe belastingen in Amerika.  De Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd  De belastingverhoging bleef > Amerikaanse kolonisten organiseerde een boycot tegen Engelse producten. > 1773: Boston Tea Party > voor Londen niets minder dan een openlijke rebellie.  1774: de kolonies verenigen hun krachten > een echte vrijheidsstrijd > aan de leiding: George Washington.  1776: riepen de 13 kolonies de onafhankelijkheid uit > de onafhankelijkheidsverklaring was opgesteld door een comité onder leiding van Thomas Jefferson en steunde op de verlichte vrijheidsideeën. > 04/07/ 1776: Independence Day.  Engeland > legt zich niet neer bij het verlies van de kolonies > In Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog de kolonisten steun van Frankrijk > behaalden de slag van Yorktown > bij Vrede van Versailles(1783) erkende Londen de onafhankelijkheid van de kolonies > De Verenigde Staten van Amerika zijn definitief!  De Verenigde Staten vormden een democratische bondsrepubliek  Amerikaanse grondwet van 1787 > begint met de woorden “We the people”.  De Verenigde Staten zijn een federale staat of bondsstaat > liberale democratie> om machtsmisbruik tegen te gaan > machten gescheiden > de federale uitvoerende macht berust nu bij de president > deze bezit een grote macht. > hij is staatshoofd & regeringsleider > de Verenigde Staten zijn dus een republiek met een presidentieel regime.  In 1789 legde George Washington al eerste president de eed af.  Het succes van de Amerikaanse Revolutie beïnvloedde de geesten in Europa. Zo kregen Fransen een groter geloof in de mogelijkheid om ook in hun land vrijheid en gelijkheid te realiseren.

5. De Franse Revolutie ( 1789-1799)  Oorzaken van ontevredenheid  Franse koningen hielden halsstarrig vast aan hun absolute macht > zagen zichzelf als vertegenwoordigers van God > kritiek hebben was uitgesloten.  Adel en clerus waren bevoorrechte standen en hadden nog hun oude privileges.  De standenmaatschappij > compleet achterhaald door de stedelijke burgerij die door handel en nijverheid welgesteld was geworden. De rijkere burgers die nog tot de derde stand behoorden waren in de ban van de ideeën van de verlichting > inspiratie in de Engelse parlementaire democratie en Amerikaanse Revolutie > de burgerij eiste politieke inspraak, rechtvaardige rechtspraak en gelijke belastingverdeling > volk had problemen met hoe de koning met het belastinggeld omsprong > Frankrijk was zo goed als failliet.  Het gewone volk leefde in totale armoede > werkloosheid en misoogst leidden in de jaren 80 van de 18e eeuw tot sociale onrust > de arme boeren ergerden zich meer en meer aan de weelde en verspilzucht van adel en kerk en eisten afschaffing van de feodale verplichtingen.  De burgerij greep de macht  Uitweg in de crisis > in mei 1789 riep Lodewijk XVI de Staten- Generaal bijeen in het paleis van Versailles.  In de standenvergadering werd per stand gestemd > als eerste en tweede stand samenspanden > de derde niets meer te zeggen > deze hoopten op radicale hervormingen > de adel en clerus wilden geen toegeving doen > de vertegenwoordigers verlieten de vergadering en gingen apart vergaderen > Nationale vergadering of Constituante > eiste het recht op een grondwet te schrijven > Lodewijk XVI kon niets anders dan de Constituante erkennen.  In tussen kwam de Parijse volksmassa in beweging > op 14/07/1789 bestormde een woedende menigte Bastille > koninklijke gevangenisburcht met grote voorraden wapens en munitie > de bestorming had een symbolische betekenis > het is nog steeds een Franse nationale feestdag > het geweld sloeg over naar het platteland waar woedende dorpelingen kastelen en andere symbolen van het Ancien Régime plunderen > vele duizenden edelen vluchten het land uit.  Constituante nam snel een aantal maatregelen: alle privilegies werden afgeschaft, voortaan was iedereen gelijk voor de wet, de standenmaatschappij bestond niet meer. De Constituante stelde ook de ‘Verklaring van de Rechten van de Mens en van de Burger’ op > ieder individu bezit onvervreemdbare rechten zoals vrijheid en gelijkheid, en heeft het volk de hoogste macht. Alle kerkelijke eigendommen werden op bevel in beslag genomen. Ook de geestelijken zelf kwamen onder bevel van de staat.  De grondwet van 1791 vormde Frankrijk om tot een grondwettelijke monarchie met scheiding der machten. Verkiezingen werden gehouden op basis van cijnskiesrecht.

 De radicalisering van de revolutie  De revolutie maakte een einde aan het Ancien Régime > er bleef echter een grote ontevredenheid. Het volk was vrij maar straatarm.  Lodewijk XVI speelde dubbelspel: hij had de grondwet ondertekend, maar hoopte op het herstel van zijn vroegere macht > nu de gemeenschappelijke vijanden overwonnen leken, raakten de revolutionairen het onderling oneens > sommigen wilden nog verder gaan dan wat al verworven is.  De dreiging van een buitenlandse aanval die de revolutie zou kunnen vernietigen werkte de radicalisering in de hand > Daarom verklaarde Frankrijk de oorlog zelf aan Oostenrijk > op deze manier probeerden de revolutionaire machthebbers de aandacht af te leiden van de binnenlandse problemen > het Franse leger kende enkele pijnlijk nederlagen, daardoor begon de vervolging van alle echte of vermeende verraders en vijanden van de revolutie > zo ontaarde de revolutie in een bloedbad.  De Nationale Conventie, schafte in september 1792 de monarchie af en riep de republiek uit > Lodewijk XVI werd veroordeeld tot de doodstraf en in januari 1793 terechtgesteld.  De revolutionairen vervolgden voortaan niet alleen de kerk maar de katholieke godsdienst zelf > christelijke feestdagen werden vervangen door revolutionaire > voor de radicale revolutionairen was sociale gelijkheid even noodzakelijk als gelijkheid voor de wet > ze poogden zelfs een bestaansminimum in te stellen, en ook kinderbijslag, pensioenen en gratis geneeskunde.  De ‘moord’ op Lodewijk XVI had kwaad bloed gezet bij alle Europese landen, die zich samen keerden tegen Frankrijk > om deze grote coalitie te kunnen weerstaan ging de Nationale Conventie over tot massamobilisatie: het gehele volk werd opgeroepen om de revolutie te verdedigen > het volk beantwoorde de oproep met een volksopstand tegen de revolutie > om een burgeroorlog te vermijden, gaf de Nationale Conventie alle macht aan 9 leden met Robespierre als leider > de terreur duurde ongeveer een jaar werd de bloedigste fase van de revolutie.  Toen de dreiging voor de revolutie afnam, werd de terreur in vraag gesteld > Robespierre werd zelf onder de guillotine gezet > nieuwe verkiezingen met cijnskiesrecht brachten de gematigde revolutionairen opnieuw aan de macht > Dit Directoire (1795-1799) was geen sterk regime en kon de sociale en politieke onrust niet laten verdwijnen. Het leger bleek de enige stabiele factor. Vooral een jonge generaal leek door zijn tactische inzicht en overwinningen voorbestemd om rust en orde te brengen : NAPOLEON BONAPARTE.

6. Belangrijke personen in de Nieuwste Tijd  Napoleon Bonaparte:  was een Frans militair en politieke leider tijdens de laatste stadia van de Franse Revolutie. Als Napoleon I was hij van 1804 tot 1815 Keizer der Fransen. Het lukte hem in het eerste decennium van de 19e eeuw een groot deel van Europa onder Frans gezag te brengen.  Geboren en gestorven: Napoleon werd geboren op 15 augustus 1769 op het eiland Corisica. Zijn ouders waren van adellijke afkomst. Hij stierf op 8 mei 1821. Uit een autopsie na zijn dood bleek dat hij stierf aan maagkanker.  Begin: In 1799 pleegde hij een staatsgreep, vijf jaar later riep hij zichzelf in navolging van Karel de Grote tot keizer van Frankrijk uit. In het eerste decennium van de 19e eeuw was het Eerste Franse Keizerrijk onder Napoleon betrokken bij een reeks van conflicten - de Napoleontische Oorlogen - waarbij alle Europese grootmachten betrokken waren. Na een serie van overwinningen slaagde Frankrijk er in om een dominante positie in continentaal Europa in te nemen.  Keerpunt: De veldtocht van Napoleon naar Rusland in 1812 betekende een keerpunt. Zijn Grande Armée werd voor een belangrijk deel vernietigd en hij slaagde er niet in deze in de korte tijd, die hem nog restte, opnieuw op te bouwen. In 1813 versloeg de Zesde Coalitie het leger van Napoleon. Het volgende jaar viel de Coalitie Frankrijk binnen. Napoleon werd tot aftreden gedwongen en verbannen naar het eiland Elba. Minder dan een jaar later slaagde Napoleon er echter in te ontsnappen. Hij greep terug de macht in Frankrijk, maar in de beslissende Slag bij Waterloo, vlakbij Brussel, in juni 1815 leed hij een nederlaag. Daarna bracht hij zijn laatste zes levensjaren door in gevangenschap van de Britten op het eiland Sint-Helena.  George Washington  G.W. is geboren op 22 februari 1732 te Wakefield, Westmoreland City (Virginia). Hij is overleden op 14 december 1799 te Mount Vernon. Hij bleef tot zijn 16e bij zijn moeder wonen. Zijn vader heette Augustine Washington en zijn moeder heette Mary Bal Washington. Op 16 december 1799 ontwaakte Washington met een strenge keel infectie. Na veel vechten stierf hij hieraan. Vier dagen later werd zijn lichaam in het familie gewelf aan Berg Vernon begraven. Maanden lang rouwde de natie hem.  Hij trouwde op 6 januari 1759 met een rijke weduwe, Martha Dandridge Custis geboren in Virginia en overleden in het jaar 1802 haar leeftijd was 71 jaar en begon met George een rustig boerenleven, en ze hadden geen kinderen.  Begin: Toen hij in 1775 als afgevaardigde van Virginia deelnam aan het 2e Continentale Congres, werd hij gekozen tot opperbevelhebber van het Amerikaanse revolutionaire leger dat tegen het Britse koloniaal bewind in opstand kwam. Al vlug bleek dat George Washington niet al te best leiding kon geven aan zijn leger en ze konden haast niets beginnen tegen het goed getrainde Britse leger.





In 1789 werd George Washington gekozen om mee te doen aan de verkiezingen. Washington verafschuwde politieke partijen, maar kon hun ontstaan niet verhinderen. Washington voelde zich meer verbonden met Hamilton. Thomas Jefferson was achterdochtig genoeg om overal hele en halve monarchisten en Engelsgezinden te zien, die misbruik maakten van Washingtons naïviteit om het land in hun greep te krijgen. In 1793 vertrok Jefferson uit het kabinet, in 1795 Hamilton ook. Deze verkiezingsuitslag heeft bepaald dat George Washington president is geworden doordat hij de meeste kiesmannen had gewonnen. Later in 1792 waren er weer verkiezingen toen George president was. George Washington was dus weer tot president gekozen. Later toen George aftrad werd John Adams gekozen als de 2e president van Amerika. George Washington had veel belangrijke dingen gedaan in zijn leven als president. Na afloop van zijn tweede ambtsperiode als president trok George Washington zich terug uit de politiek. George Washington vestigde zich op zijn landgoed bij Mount Vernon. Al tijdens zijn leven werd George Washington door veel Amerikanen geëerd voor zijn verdienstelijke optreden als militair en president.

 Adolf Daens  Werd geboren te Aalst op 18 december 1839. Hij stierf op 14 juni 1907 te Aalst. Hij studeerde aan het jezuïetencollege te Aalst. Daens werd tot priester gewijd in 1873 en was daarna in verschillende gemeenten onderpastoor.  Later maakte hij de overstap naar het onderwijs en toen men hem vroeg om opnieuw in pastorale dienst te treden, weigerde hij. Hij heeft dit niet aanvaard omdat het hem moeilijk viel op 50 jarige leeftijd opnieuw als onderpastoor te beginnen.  Daarna ging hij bij zijn broer Pieter te Aalst inwonen en hielp deze bij de redactie van diens weekbladen. In 1893 stelde Adolf Daens het programma op van de nieuw op te richten Christene Volkspartij. Hij zocht naar een samenwerking met de conservatieve Katholieke Partij, die op dat ogenblik het bewind in handen had . Maar dit bleek onmogelijk.. Vooral door de halsstarrigheid van haar voorzitter Charles Woeste. De Christene Volkspartij nam aan de verkiezingen van oktober 1894 deel, met Adolf Daens als eerste kandidaat op de lijst. Wegens ‘vergissingen’ werd hij niet verkozen, maar de Kamer gelastte een nieuwe verkiezing arrondissement te Aalst, waardoor hij op 9 december 1894 kamerlid werd.(Tot 1898)De bisschop had ondertussen zijn openbaar optreden afgekeurd en hem verboden de mis op te dragen. In 1895 werd Adolf Daens naar Rome geroepen, maar hij bleef zijn actie voortzetten. Onder de druk van de conservatieven, trof de bisschop van Gent, herhaaldelijk maatregelen tegen hem en gebood hem zelfs het priesterkleed af te leggen. Daens ging daar echter niet op in. In 1902 werd hij kamerlid voor het arrondissement Brussel, maar in 1906 werd hij niet herkozen. Reeds jaren lijdend aan een hartkwaal, overleed Daens op 14 juni 1907, na zich te hebben onderworpen aan de beschikkingen van zijn bisschop. De Christene Volkspartij zette de strijd voort tot aan de Eerste Wereldoorlog. Nadien versmolt het met ‘Het Vlaamsche Front’

 Adolf Hitler  Op 20 april 1889 werd het vierde kind in het gezin geboren Adolf verbleef het grootste deel van zijn jeugd in de omgeving van Linz, de toenmalige hoofdstad van Oostenrijk. Als vijfentwintigjarige was hij een maatschappelijk mislukte jongeman.  WO 1: In 1913 verhuisde hij naar Munchen. Hij is dan stateloos burger. 1914: De eerste wereldoorlog brak uit in 1914 en hij meldde zich als vrijwilliger aan bij het Duitse leger. Zijn rang werd uiteindelijk die van korporaal. In september 1919 meldde hij zich aan bij de Duitse Arbeiderspartij. Hitler kreeg in 1920 de functie van reclamemaker voor de partij en liet de partij zeer snel groeien met zijn toespraken. In dat zelfde jaar werd de partijnaam veranderd in National-Sozialistische Deutsche Arbeiterpartei waarvan het woord Nazi een verkorting was. Hitler's propaganda methoden en arrogantie zorgde ervoor dat er onenigheid ontstond binnen de NSDAP, en Hitler werd gevraagd om zich in te houden. Hitler die het hier absoluut niet mee eens was stelde de NSDAP voor de keus: of ik stap op, of ik word partijleider. Omdat men al het succes aan Hitler te danken had werd hij partijleider met ongelimiteerde macht. Het eerste wat hij deed als partijleider waren massabijeenkomsten organiseren. Deze sprak hij fel, en vol passie toe. Tevens leerde hij op deze manier om deze vaak grote massa's mensen voor zich te winnen.  WO 2: Hitler gebruikte van alles om mensen te overtuigen van zijn meningen. Hij kreeg bijna de gehele Duitse bevolking achter zich. Op 5 februari benoemt Hitler zich minister van Oorlog en schuift de legertop zo opzij. Von Ribbentrop wordt minister van Buitenlandse Zaken. Hij verklaart op 2 januari 1939 door het Groot-Duitse Rijk vrij moet zijn van joden. Zo wordt een half miljoen joden uit Duitsland gezet, maar ze moeten hun bezittingen wel aan de staat afgeven.  Het begin van het einde: Toen in de tweede wereldoorlog het geluk van Duitsland begon te keren veranderde het gedrag van Hitler zeer sterk. Hitler fantaseerde over een groot Duitsland, wat hem ook bijna gelukt was, maar nu het tij keerde begon hij zich af te sluiten voor de buitenwereld. Tevens durfde hij amper meer uit zijn bunker te komen. Zijn troepen beschouwde hij nog steeds als onverslaanbaar. Maar de Russen rukten op tot in Berlijn. Toch stuurde Hitler nog meer soldaten de dood in. Toen de Russen het Reichstag, waarin Hitler zich verschool, naderde, trouwde hij met Eva Braun op 29 april 1945. 1 dag later, op 30 april, pleegde hij samen met zijn vrouw zelfmoord in zijn bunker te Berlijn door een giftige pil te slikken. Hij liet zichzelf samen met Eva verbrandden.

Bronnen:  internet  http://www.spreekbeurtenstartpagina.nl/werkstuk/werkstuk_amerika/usa.html  www. 2littledogs.com  www.wikipedia.nl  www.allesamerika.com  www.kinderplein.nl  www.cnn.com  Boeken  Claes E., Dehaerne A., Nieuwe mavo, de boeck  Bekers K., Claes S., Storia, leerboek, Van In  De Deygere R. , De Wever F., Historia, Pelckmans  Buysse T., Decorte P., Spiegelbeelden 4, geschiedenis, leerboek tso, Plantyn

View more...

Comments

Copyright � 2017 NANOPDF Inc.
SUPPORT NANOPDF