Het samentreffen van Romantiek en Industriële Revolutie. De

January 13, 2018 | Author: Anonymous | Category: Geschiedenis, European History, Europe (1815-1915), Industrial Revolution
Share Embed Donate


Short Description

Download Het samentreffen van Romantiek en Industriële Revolutie. De...

Description

Het samentreffen van Romantiek en Industriële Revolutie. De arbeidsfilosofie van Thomas Carlyle (1 7 9 5 -1 8 8 1 ) A.H.J.M. Hoefnagel

Rond 1800 voltrekt zich in Engeland de overgang van agrarische naar industri­ ële samenleving. Deze ingrijpende en relatief snel tot stand komende sociale verandering leidde spoedig tot een intrigerende discussie over en bezinning op de grondslagen van centrale categorieën als arbeid en techniek. Bij de m aat­ schappijkritische vertegenw oordigers van de Engelse rom antiek treft men een grondige them atisering aan van het ’nieuw e’, industrieel-m aatschappelijke w aardenpatroon, m et name in de confrontatie met mechanicistische en utilita­ ristische uitgangspunten. E erd er 1 werd door ons in dit verband de figuur van S.T.Coleridge aan de orde gesteld; hier willen we de aandacht vestigen op de arbeidsfilosofie van de literator, historicus en sociaal-filosoof Thomas Carlyle (1795 - 1881), de gevierde auteur van het victoriaanse Engeland, op zijn ’Religion of W ork’, de complexe mengvorm van geseculariseerd calvinisme en romantische inspiratie. ‘Man iscreatedto.fight;he is perhaps best of all definable as a born soldier . . . It is forever indispensable for a man to fight; now with Necessity, with Barrenness, Scarcity. . .-n o w also with the hallucinations of his poor fellow M e n . . . A Battlefield too is great. Considered well, it is a kind of Q uintessence of L abour; Labour distilled into its utm ost concentration; the significance of years o f it com pressed into an hour .’2 Bovenstaand citaat uit één van C arlyle’s belangrijkste werken, P ast a n d P resen t (1843), waarin hij een visie geeft op verleden, heden en toekom st van

Engelands vroege industriële samenleving, is karakteristiek voor Carlyle’s jeugd en eerste jaren als m an; deze periode valt te kenm erken als een moeizame en ook wel heldhaftige strijd om erkenning van de grote intellectuele m ogelijkhe­ den waarvan hij al vroegtijdig had blijk gegeven. Strijd als het merg, de ’Q uin­ tessence’ van de arbeid (en bij Carlyle gaat het hier heel uitdrukkelijk ook om geestelijke, intellectuele èn m orele inzet) geldt voor hem niet in de laatste plaats de armoede, de eenzaam heid, de teleurstelling in zijn omgeving, de radicale en pijnlijke afwijzing door degenen die sociaal hoger geklasseerd waren; Carlyle’s eerste liefde, voor M argaret G ordon, de dochter van een rijke burger uit E d in ­ burgh die de m etselaarszoon aanvankelijk enige hoop gegeven had, werd om 342

A. H. J. M. Hoefnagel Samentreffen van Romantiek en Industriële Revolutie

deze reden wreed doorkruist. W anneer hij in bovenstaande zinsnede verder spreekt over het gevecht tegen de ’hallucinations o f his poor fellow M en’, dan geldt dit heel zeker Carlyle’s onaflatende pennestrijd en hardnekkig tegen­ draadse polemieken tegen de geest en de uitingen van ’the M echanical A ge’, die hij als erkende èn miskende literaire held en profeet gedurende zijn lange leven (1795 - 1881) zal voortzetten.

Carlyle’s gang van Verlichting naar Romantiek H et geestelijk klimaat van de vroege negentiende eeuw, met zijn rationalism e en utilitarism e, met zijn herleiding van plicht en gew eten tot de in principe b ere­ kenbare uitkomst van een psychisch-mechanistische rekensom leidt voor Carlyle al evenzeer als de daarm ee sam enhangende verdwijning van G od tot een voor hem verstikkend relativism e en zelfs nihilisme, verslagenheid en doodsver­ langen: ’Strongdeath, the frowning but helpful and never-failing frie n d !.. .ab enignant genius bearingfreedom and rest to weary, heavy-laden m an !’3 D e angstwekkende leegte die zich door de afbraak van Carlyle’s traditionele, puriteinse, kerk- en bijbelgebonden geloof in hem opent, vraagt dringend om een nieuwe vulling, een nieuwe overtuiging, van w aaruit zijn leven en de wereld w eer betekenis en inhoud kunnen krijgen. H ierin nu zal voorzien worden door de ideeën en de bezieling van de rijke Duitse cultuur van deze tijd waarin R om antiek en idealisme de belangrijkste rol spelen. Evenals S.T.Coleridge vóór hem heeft ook Carlyle zich hierm ee zeer intensief beziggehouden; m et alle energie legde hij zich toe op het beheersen van de D uitse taal, zodat hij in staat was op jeugdige leeftijd K ant, Schiller, G oethe, Fichte, Novalis en Jean Paul R ichter in hun eigen taal te lezen. D e geestelijke ontreddering waarin hij verkeerde, maakte hem erg ontvankelijk voor hun m eeslepende overtuigings­ kracht, voor hun kritiek op de dorre scepsis en de mechanistisch ingestelde rationaliteit van ’de achttiende eeuw ’. ’In time, like oth er man, he came to need a theory of man; a System of metaphvsics. not for talk, b ut for adoption and belief,’ zoals hij het later zelf zal form uleren .4 Z ijn w anhoop en verwarring - ’ so in thy head the world is whirling like a sick m an’s dream ’5 - weet hij, gevoed door de lectuur van zijn geliefde D uitse auteurs, te overw innen; zij geven hem een nieuw, herschapen geloof terug in een door G od o f ’het goddelijke’ bezield U niversum , gedreven door eeuwige krachten; een visie op de natuur als het levende kleed van God: ’A rt not thou the Living G arm ent of G od ? ’6 D e n atu u r is de mysterievolle tem pel van G od: wat valt er tenslotte w etenschappelijk te verklaren aan het geheim van leven en dood? W etenschap m aakt blind voor de innerlijke betekenis van de dingen en verlam t het verm ogen tot verwondering: ’T he man who cannot w o n d e r. . . were he P resident of innum erable Royal Societies . . . is but a Pair of Spectacles behind which is no E y e .........D o th not 343

SG 79/5 (jg XXVI)

thy cow calve, doth not the buil gender? Thou thyself, w ert thou not born, wilt thou not die? ’Explain’me all this .........or, what were better, give it up, and weep, not that the reign of w onder is done, and G od’s world all disembellished and prosaic, but that thou hitherto art a D ilettante and sandblind P edant ’.7 D eze nieuw inspiratie die een beslissende wending zal geven aan Carlyle’s leven en schrijverschap, valt te situeren in de jaren 1821/22. Hij heeft dan achtereenvolgens achter de rug een afgebroken theologiestudie (1814), een weinig succesvol optreden als w iskundeleraar (1816), een aantal wisselende betrekkingen als ’tu to r’ en een mislukte rechtenstudie (1819-1821). V anaf het midden van de twintiger jaren vindt Carlyle zijn definitieve roeping als schrijver en journalist; m et zijn vertaling van G oethe’s W ilhelm M eister (1824) en zijn boek L ife o f S ch iller (1825) ondervindt hij, als eerste vertolker van de eigen­ tijdse Duitse cultuur voor het Britse publiek, de zo vurig door hem nagestreefde maatschappelijke erkenning. Als m edew erker van de E d in b u rg h R e v ie w publi­ ceert hij een belangrijk aantal opm erkelijke essays, met nam e trokken de aandacht ’Jean Paul Friedrich R ichter’ (1827), ’The State of G erm an Literatu re’, ’G oethe’, ’Burns’ (1828), ’V oltaire’ en ’Novalis’ (1829); publikaties die ook heden ten dage nog als m eesterw erken van literaire kritiek w orden aange­ merkt. In 1826 huwde hij de intelligente en aantrekkelijke Jane Welsh, m et wie hij, bepaald een moeilijk mens, een niet ongelukkig huwelijksleven leidde. In­ tussen werkt hij, teruggetrokken levend in het landelijke Craigenputtock aan zijn eerste ’grote w erk’, S a rto r R esartu s, dat niet uitkwam vóór 1834, de ’hopeloos’ gecompliceerde mengeling van autobiografie, D uitse filosofie, sociale en cul­ turele kritiek.

De persoonlijke achtergronden van Carlyle’s arbeidsfilosofie In het kort komt de inhoud van S a rto r R esartu s (letterlijk ’D e kleerm aker in het nieuw gestoken’) hierop neer, dat een nieuwe tijd een nieuwe filosofie nodig heeft. In een rom antisch-ironische stijl verpakt, w ordt gepoogd aan deze nieuwe filosofie gestalte te geven in de superieur-schertsende beeldspraak van een ’Philosophy of C lothes’; de oude kleren, de tot dan toe geldende intellectuele vorm en waarin de fundam entele opvattingen over mens en samenleving zijn gegoten, raken versleten en onbruikbaar; nieuwe kleren zijn nodig, nieuwe vormen waarin de G eest zich m anifesteert in de tijd, zoals Carlyle, sterk beïn­ vloed door het D uitse idealisme, zich uitdrukt. Hij schetst ’Life and O pinions of H err Professor Diogenes Teufelsdröckh’, de erudiete beoefenaar van de ’Allerley-W issenschaft’ (or Things in G eneral) aan de U niversiteit van ’Weissnichtwo’. Carlyle stelt zich in eerste instantie op als de m eest intiem e student van deze geleerde, m aar gaandeweg blijkt van een toenem ende identificatie met 344

A. H. J. M. Hoefnagel Samentreffen van Romantiek en Industriële Revolutie

de persoon van Diogenes Teufelsdröckh sprake te zijn. D e uit-G od-geborene (D io-genes) bestrijdt de invloed van de duivel in deze door de vorst der duisternis beheerste tijd; overal laat deze T im e-p rin ce’ zijn sporen na, zijn ’duivelsdrek’, zij het m aterialism e, mechanicisme of mam m onisme. Deze te ontm akseren en te bestrijden is ook de profeten- en heldenrol die Thomas Carlyle voor zichzelf ziet weggelegd; in deze functie zal hij door het Victoriaanse publiek geleidelijk wel worden erkend (hij werd een van de meestgelezen negentiende-eeuw se auteurs), maar dan wel veilig opgeborgen in de vergulde kooi van de literatuur. D e analytisch-w etenschappelijke benadering van de achttiende eeuw (die overigens uit de aard der zaak in Carlyle’s negentiende eeuw pas op volle toeren kom t) zal gaandeweg deze synthese-houding, waar natuur èn mens recht op hebben, verdringen en verstikken, aldus Carlyle. H et vervreem dende machinedenken tast de plaats van de natuur m aar evenzeer die van mens en m aatschap­ pij; en aangezien de arbeid de integrerende relatie is tussen mens en natuur, zo goed als tussen mens en maatschappij, wordt daarm ee ook de arbeid in haar wezenskern aangetast. Mens- en natuurw aardige arbeid staat te g e n o v e r het mechanische principe in denken en handelen, teg e n o v er de machine; m enselijke arbeid staat aan de kant van de natuur, het goddelijke, het ideële, het vitale en dynamische principe .8 O nafgebroken, in het brede spectrum van authentieke zeggingskracht to t aan een ons wat hol klinkende retoriek, wordt de verhevenheid van ’d e’ arbeid door heel Carlyle’s werk heen op rapsodische, romantisch-gloedvolle wijze, in alle registers en toonzettingen bezongen. D e hymnische adoratie voor de arbeid m oet het Victoriaanse publiek sterk hebben aangesproken; deze paste geheel in een m entaliteit en leefklim aat waarin arbeidsloos inkom en en onproduktiviteit, of het nu geldt de pacht voor de adel of het, al dan niet door eigen ’schuld’, leven van de bedeling, het voortdurende mikpunt worden van burgerlijk-sociale kri­ tiek. D e werklust en ondernem ingszin van de bourgeoisie krijgt in zijn visie óók wat vleiende schouderklopjes; het fundam entele w at er volgens Carlyle aan m ankeert, is dat het om het geld gaat, het is te ’M am m onish’, m aar ongetwijfeld scheen deze menselijke schoonheidsfout in hun ogen niet onvergeeflijk. ’T here is a perennial nobleness, and even sacredness, in Work. W ere he never so benighted, forgetful of his high calling, there is always hope in a man th at actually and earnestly works: in Idleness alone is there perpetual despair. W ork, never so Mammonish, mean, is in com m unication with N ature; the real desire to get W ork done will itself lead one m ore and more to truth, to N ature’s appointm ents and regulations which are tru th .’9 Carlyle’s lyriek krijgt een w at valse ondertoon als men zich bij de volgende ontboezem ingen de w erkom standigheden en -voorw aarden van de gem iddelde engelse arbeider (ook de midden in de ’N atuur’ staande landarbeider) in het oog 345

SG 79/5 (jg XXVI)

houdt: ’Labour is Life: from the inmost heart of the W orker rises his god-given Force, the sacred celestial Life-essence breathed into him by almighty G od . . . the whole soul o f a m an is com posed into a kind of real harmony, the instant he sets himself to w ork !’ 10 Billijkheidshalve m oet echter gesteld worden dat, zoals overigens te verw achten was, de echte ’nieuw e’ fabrieksarbeid er buiten valt: ’Industrial work is a tragic spectacle. Men in the rapidest motion and self-m o­ tion; restless, with convulsive energy, .. .as if possessed by aD e v il .’ 11 We komen hier verderop nog op terug. D e zeer gespannen stijl, de barokke dram atisering, de subjectieve geladen­ heid van Carlyle’s ’Religion of W ork’ m oeten voor een niet gering deel ook voor rekening komen van een in term en van autoriteit en onderw erping denkende, innerlijk onzekere persoonlijkheid. Men m oet de volgende veel geciteerde (en in een utilitaristisch klimaat veel misverstane) uitspraak dan ook eerder begrij­ pen als zelfterapie dan als economisch actie-program m a: ’Produce! Produce! W ere it but the pitifullest infinitesimal fraction o f a Product, produce it, in G o d ’s name! ‘Tis the utm ost thou hast in thee: out with it, then. Up, up! W hatsoever thy hand findeth to do, do it with thy whole might. W ork while it is called Today; for the Night com eth, wherein no man can w ork .’ 12

Arbeid en heldencultus V anuit het sterke accent dat Carlyle legt op de arbeid als het sam engaan van strijd en zelfverloochening, valt het verband te bepalen van zijn evangelie van de arbeid en zijn heldencultus: nam elijk de rom antisch geïnspireerde bew ondering voor de heroïsche prestaties van geniale o f bijzonder geestkrachtige individuen, geroepen tot een speciale taak of zending van historische betekenis voor cultuur of politiek. V oor de zeer produktieve geschiedschrijver die Carlyle is geweest, in welke kwaliteit we aan hem in dit bestek geen aandacht kunnen besteden, was de historie ten voeten uit het relaas van de grote m annen, ’de helden’. H et moet gezegd worden dat ’de helden van de geest’ bij hem minstens zoveel aandacht krijgen als die van de politiek; in zijn O n H ero es, H ero - W orsh ip a n d th e H ero ic in H isto ry (1841) figureren profeten, dichters en letterkundigen (M ohamm ed, D ante, Shakespeare, Burns en Johnson) naast religieuze en politieke leiders als John Knox, L uther, Cromwell en N apoleon. O fschoon aanknopingspunten voor vroeg-fascistoïde interpretaties in ruime m ate voorhanden zijn , 13 moet toch voorrang gegeven worden aan de opvatting 14 dat het prim air gaat om een ethische, morele heldhaftigheid in de radicale toewijding aan een hoge taak of zending. Zo is Fr. Schiller een held, om dat hij zijn letterkundige taak opvat als een apostolaat, een zending in dienst van de gem eenschap, m éér dan als estheti­ sche bevrediging (het valt overigens te bezien of Schiller zelf een dergelijke ontkoppeling zou toejuichen): ’H e was an A postle .........and this his calling 346

A. H. J. M. Hoefnagel Samentreffen van Romantiek en Industriële Revolutie

made a hero of him ’ . 15 W at betreft zijn heldentheorie steunt Carlyle in aanzienlijke m ate op de conceptie van J. G. Fichte, m et nam e in diens D a s W esen d e s G eleh rten en D ie B e stim m u n g des M en sch en . G o eth e’s opvatting dat twijfel, van welke aard ook,

alleen in het handelen overw onnen kan worden, treft men eveneens bij Fichte aan die het cartesiaanse ’Cogito, ergo sum ’ wijzigt to t ’Volo, ergo sum ’ (Ik wil, dus ik ben). V oor Fichte w ordt iem and to t held door de offervaardige inzet voor de realisering van een idee; de zedelijke voluntarist Carlyle is dit alles uit het hart gegrepen. Carlyle (naar valt aan te nem en niet in de laatste plaats aan zichzelf denkend) stelt dat de schrijver-held eigenlijk de belangrijkste persoonlijkheid voor de m oderne tijd is, w ant hij alleen kan aan de samenleving vanuit zijn innerlijke visie en door zijn zedelijke overtuigingskracht de ware weg naar de toekom st leren; Fichte kent aan ’de geleerde’ een overeenkom stige opdracht toe. N aar de helden nu m oeten we opzien, w anneer we willen w eten wat nu eigenlijk ’arbeid’ is en kan zijn, arbeid ’par excellence’. Zij hebben wereld en samenleving gem aakt to t wat ze zijn en houden deze ’overeind’: de ’everlasting hope for the m anagem ent of the world’. H et door ’het achttiende-eeuw se denken’ bepaalde utilitaristische geluksideaal (w erken is onaangenaam , in rust zijn is prettig) is in deze optiek dan wel van een glansloze poverheid en kleinheid: ’It is, after all the one unhappiness of a man, T hat he cannot work; that he cannot get his destiny as a man fulfilled .’ 16 ’A life of ease is not for any man, n o t for any god. The life of all gods figures itself to us as a Sublime Sadness, - earnestness of Infinite Battle against Infinite L abour .17 H et is typerend voor de nieuwe tijd, zegt Carlyle, dat ’iedereen’ zit opgescheept met het dwangidee, dat hij ’by all human and divine laws ought to be ’happy’ ’ . . .that his d a y s .........are to flow on in ever-gentle current of enjoym ent, impossible even for the gods ’ . 18 D e opvatting, zoals men die ook in het betreffend artikel van de E n c y clo p a e ­ dia B ritan n ica (ed. 1976) tegenkom t, dat ’unfortunately Carlyle was never able to respect ordinary m en’ lijkt echter onbillijk en onjuist als men zijn ’heldenthe­ orie’ situeert in de context van zijn gehele werk. D e stelling dat het bij hem niet primair gaat om een ’reverence for strenght’, m aar eerder om respect en bew on­ dering voor opm erkelijke, heldhaftige plichtsvervulling die voor elk verant­ w oordelijk mens haalbaar is, valt in m eerdere opzichten te verdedigen. R oem en succes zijn voor hem bepaald geen criteria w aaraan de w aarde en de waardigheid van menselijke arbeid m oet worden afgemeten; ook niet of die arbeid van m eer intellectuele aard is. Als hij, naar goed-rom antische traditie in zijn P a st art P resen t aandacht vraagt voor de M iddeleeuwen, geldt zijn bew ondering de

’vergeten’ abt Samson en zijn monniken, de anonym e arbeid en toewijding van die vele onbekende boeren en burgers, die Engeland van de grond af aan hebben opgebouwd: ’This L and of England has its conquerors, possessors, which change 347

SG 79/5 (jg XXVI)

from epoch to epoch, from day to day; but its real c o n q u ero rs, p o sse sso rs a n d crea to rs are these fo llo w in g . . Al t th e H ero ic S ou ls th a t e v e r w ere in E n g la n d , each in th eir deg ree (mijn curs.); all the men that ever cut a thistle, drained a

puddle out of England, contrived a wise scheme in England, did or said a true and valiant thing in England. I tell thee, they had not a ham m er to begin with . . . W ork? The quantity of done and forgotten work that lies silent under my feet in this world . . . It is all work and forgotten work, this peopled, clothed, articulate­ speaking, high-tow ered, w ide-acred W orld. The hands of forgotten brave m en have m ade it a W orld for u s ; . . , 19 En ook nu nog, zegt Carlyle, de bal naar het subject, het ’z e lf , het ’ik ’ terugspelend, geldt dat ieder die ècht wil en van zijn werk m aakt wat hij kan, het in zich heeft om een held te worden: ’the hero as o n e s e lf .20 ’If H ero mean sin cere m a n , why may not every one of us be a H ero?’ vraagt Carlyle zich af .21 ’H ero-

worship’, if you will, yes, friends; but first of all, by being ourselves of heroic mind. A whole world of H e ro e s . . . that is w hat we aim a t !’22 A1 in S a rto r R e sa rtu s23 duikt het befaam de Victoriaanse m otief op van de ’Self-help’, op die plaats voorzien van de retorische toevoeging ’the highest o f all possessions’; het is het them a van het individu dat zich m et nam e door eigen daadkracht, initiatief en doorzettingsverm ogen ontplooit. H et is het m eest beroem d geworden d o o r die andere Victoriaanse prediker van ’the gospel of w ork’, Samuel Smiles. V an diens b o e k S e lf-h e lp (1859) werden to t aan de eeuwwisseling alleen al in Engeland 250.000 exem plaren verkocht, een aantal dat ver uitsteeg boven dat van de grote negentiende-eeuw se romans. In de V erenigde Staten - het land van de ’self-m a­ de m an’ was het succes zo mogelijk nog groter en vertalingen verschenen niet alleen doorheen heel W est-Europa (w aaronder ook in N ederland), m aar ev en ­ goed in Japan, de A rabische wereld, Turkije en India. E en ander boek van Smiles, T hrift, begint met een m otto van Carlyle: ’N ot w hat I have, but w hat I do, is my kingdom’. Men zou kunnen zeggen dat Smiles de wat m eer n aar het diepzinnige neigende beschouwingen van Carlyle populariseert en concreet vertaalt tot praktische en nuchtere aanbevelingen, die, zij het gestoken in een m oraliserende verpakking, niet vrij zijn van een eerbaar, maar zakelijk en carrière-gericht realisme. W aar - zoals we nog zullen zien - Carlyle eerd er kritisch staat tegenover de nieuwe succesvolle ondernem ers, beschrijft Smiles in nogal lyrische bew oordingen de breed uitgem eten levens der ’heiligen-van-zijntijd ’; van de onverzettelijke Jam es W att, de onstuitbare Richard A rkw right en de vernuftige G eorge Stephenson. D e onderliggende boodschap ’wat hen is gelukt, kun jij o ok’ oversteeg echter in hoge m ate de feitelijke m aatschappelijke marges, zeker w anneer in de loop van de negentiende eeuw het belang van onderwijs en opleiding als socialisatie-factor toeneem t.

348

A. H. J. M. Hoefnagel Samentreffen van Romantiek en Industriële Revolutie

Sociaal-economische aspecten van Carlyle’s arbeidsfilosofie D e belangrijkste bron voor Carlyle’s m aatschappij-analyse en -kritiek is het al eerder geciteerde werk uit 1843, P a st a n d P resen t (317 blz.) dat in Franse vertaling de wat sprekender titel meekreeg: C ath édrales d ’au trefois e t U sines d ’a u jo u r d ’h u i (Parijs 1901), corresponderend aan het centrale ’Book II’ en

’Book III’ respectievelijk ’The A ncient M onk’ en ’The M odern W orker’. H et wordt wel, en zeker niet in alle opzichten ten onrechte, vergeleken met Friedrich Engels’ D ie L a g e d e r a rb e ite n d e n K lassen in E n g la n d (Leipzig 1845), w aarin het naast de kritiek dat het te speculatief en a-politiek is, om zijn radicale hum a­ nisme wordt geprezen; in het artikel D ie L a g e E n g la n d s (1844, D eutsch-Französische Jahrbücher) stelde Engels dat P ast a n d P resen t het enige lezensw aar­ dige boek genoem d m oest worden, dat recentelijk in Engeland verschenen was. E erd er publiceerde Carlyle de in dit verband van belang zijnde essays ’Signs of the Tim es’ (1829) en ’C hartism ’ (1840). ’W ere we required to characterise this age of ours by any single epithet, we should be tem pted to call it, not an Heroical, Devotional, Philosophical or M oral Age, but, above all others, th e Mechanical Age. It is the Age of M achinery, in every inward and outw ard sense of that w ord .’24 D e slechte invloed van het achttiende-eeuw se mechanistische denken op filosofie en wetenschap is volgens Carlyle niet zonder gevolgen gebleven voor de samenleving, integendeel: grote morele, sociale verwarring en verwording zijn daarvan het trieste resultaat. Volgens de gangbare en meest ’succesvolle’ m aat­ schappelijke norm en w ordt men niet al te zeer m eer geacht te handelen vanuit een eerlijk, gewetensvol inzicht, gefundeerd op ideële of religieuze principes, m aar vanuit de schatting der kansen die men voor zichzelf ziet binnen het ingewikkelde politieke en economische krachtenspel dat steeds m eer door al­ lerlei w etten, regelingen, organisaties, partijvorm ingen, afspraken en m anipula­ ties beheerst wordt. ’M en are grown mechanical in head and in heart, as well as in hand. They have lost faith in individual endeavour, and in natural force, of any kind. N ot for internal perfection, but for external com binations and arrange­ ments, for institutions, constitutions; —for Mechanism of one sort o r other, do they hope and struggle .’ 25 N iet m eer de principes, m aar enkel de effecten van het handelen tellen nog; daarbij m oet dan wel w orden ingecalculeerd dat het in het algem een nuttig is, w anneer tegenover anderen de indruk w ordt gevestigd dat je e r hoogstaande principes op na houdt. H et gaat er om ’handig’ te zijn; van nature oprechte mensen zijn m aatschappelijke zielepoten. O p de arbeid toegespitst, is ook hier sprake van een steeds toenem ende eenzijdige aandacht voor h e t effect: het geld. A rbeid is een m echanism e tot inkomensverwerving; velen vinden het naïef er 349

SG 79/5 (jg XXVI)

iets m éér of ’hogers’ in te zien. In P a st a n d P re se n t doet Carlyle op welsprekende wijze zijn best aan te tonen dat de zaken er, wat dit betreft, in de M iddeleeuwen in het algemeen een stuk beter voorstonden: ’T he M odern W orker’ valt tegeno­ ver ’the Ancient M onk’ wel als een materialistische lummel door de mand. We zouden iets van de spiritualiteit, de sociale integratie, de gem eenschapszin en toewijding die toen bestaan zouden hebben, m oeten terugkrijgen. D e roofrid­ ders m et wie Carlyle de m oderne ondernem ers (beiden zijn evenzeer belust op buit) vergelijkt, hadden m éér zorg voor hun personeel dan hun hedendaagse opvolgers die de arbeid(ers) kopen per dag. H et allesom vattend mechanicisme heeft volgens hem een m aatschappij voortgebracht, waarin individuen zó gena­ deloos en onverantw oordelijk hun eigenbelang nastreven, dat de samenleving uiteengereten w ordt in elkaar vijandige rijke en arm e klassen. Dit m oet tot een sociale strijd leiden, waarin diegene als overw innaar te voorschijn zal komen die het recht aan zijn zijde heeft. ’ . . .The struggle that divides the upper and lower in so ciety . . . th is . . . is a struggle which will end and adjust itself as all other struggles do and have done, by making the right clear and the might clear !26 H et blijft een grote verdienste van de conservatief Carlyle dat hij in zijn niet onaanzienlijke gezagspositie ’The Social Q uestion’ grondig aan de orde heeft gesteld en de aristocratie en burgerij onom w onden verantw oordelijk heeft gesteld voor de uitzichtloze ellende van het arbeidersproletariaat, ook al komt zijn kritiek voort uit een rom antisch-reactionair standpunt en al is hij vanaf 1848 een verklaard tegenstander van de arbeidersbew eging. M et bijtende ironie raadt Carlyle de m achthebbers van het ’cold universal Laissez-faire’ aan, de zoveel ’eenvoudiger’ m ethode van de oude Spartanen over te nem en die om de zoveel tijd hun heloten-(slaven) bestand uitdunden, in plaats van het zich teveel te laten uitbreiden, zodat h et m oet verkom m eren en wegkwijnen zoals in het ’m oderne’ Engeland. D e voortdurende w erkeloosheid van honderdduizenden beschrijft hij als een afschuwelijke ram p die zijn weerga in de geschiedenis niet kent. Als hij hen ziet zitten vóór de w erkhuizen waarin velen zijn ondergebracht, m ensen in de kracht van hun leven, die blij zijn opgesloten te worden, zodat ze niet behoeven om te kom en (het openingstafereel van P a st a n d P resen t), luidt het: ’T here was som ething that rem inded me of D an te’s H eil in the look o f all this; and I rode swiftly away ’.27 V anuit het gezichtspunt van de arbeid onderscheidt Carlyle, naast de in 1842 1,4 millioen w erkloze paupers, in de Engelse sam enleving drie groeperingen: de ’M aster-Idlers’ (oude land-aristocratie), de ’M aster-W orkers’ (nieuwe onder­ nem ers) en de ’W orkers’ (arbeiders). D e oude aristocratie heeft voor hem volledig afgedaan; het zijn de profiteurs bij uitstek van Engelands sociale sys­ teem . Zij incasseren hoge w insten en pachten zonder daar een greintje arbeid tegenover te stellen; zij brengen hun dagen door m et jagen en niets-doen. In een brief aan Jane W elsh uit 1823 schrijft hij na een eerste persoonlijke kennisma350

A. H. J. M. Hoefnagel Samentreffen van Romantiek en Industriële Revolutie

king m et hun levenswijze: ’From day to day and year to year the problem is, not how to use time, but how to waste it least painfully’; hun roem ruchte 'p arties’ duidt hij aan als 'the uneasy destruction of half a dozen hours ’.28 Voor een fundam entele verbetering van de m aatschappij ziet Carlyle, zoals men zou kunnen verwachten, m eer mogelijkheden in een m entaliteitsverande­ ring dan in een wijziging van de structuur; hij was, om een understatem ent te gebruiken, geen fervent dem ocraat. H et is nodig een nieuwe aristocratie te vestigen die m eerdere vertakkingen heeft: een culturele, ’spiritual aristocracy’, ’W riting and Teaching H eroes’ (cf. de ’M an-of-L etters-H ero’), een adm inistra­ tieve elite (de koning zou eigenmachtig een aantal leden van het parlem ent mogen benoem en, zoals in de M iddeleeuwen) en tenslotte een industriële aristo­ cratie. O p het karakter van deze laatste zullen we in dit verband wat nader ingaan. In principe, zegt Carlyle, mogen dat de huidige ’Captains of Industry’ zijn. Bij Saint-Simon heeft hij met instemm ing gelezen over de centrale taak van de industriëlen en over ’L ’O rganisation du Travail’. The main substance of this immense Problem of Organising Labour, and first of all of Managing the W orking Classes, will, it is very clear, have to be solved by those who stand practically in the middle of it; by those who themselves work and preside over w ork .’ 29 Carlyle koestert, ondanks alles, grote verwachtingen van hen. M aar, m aar (en op dit punt is zijn redenering zeer naïef), zij zullen hun geldzuchtige neigingen, hun ’poor C ash-G ospel’, m oeten laten vallen, zodat de huidige 'B ucaniers’ zich kunnen presenteren als een ware ’Ridderschap van de A rbeid’, een ’Chivalry of L abour’. ’The L eaders of I n d u s tr y .........are virtually the Captains of the W orld! if there be no nobleness in them there will be never an Aristocracy m o re .30 ’The W orking Aristocracy must strike into a new path; must understand th a t money alone is n ot the representative either of m an’s success in the world, o r of m an’s duties to m an .31 N aar de w erknem ers toe is ook de puurzakelijke en niet aan een duurzam er verband gekoppelde ruil van geld voor arbeid, de ’cash-nexus’, een slechte, zéér onvoldoende basis om tot goede en blijvende arbeidsverhoudingen te komen. D oor een betere organisatie van de productie moet het m ogelijk zijn, een situatie te creëren w aarin het niet m eer nodig zal zijn, van tijd to t tijd duizenden arbeiders te ontslaan. O p die m anier zou een m eer stabiele relatie werkgever-w erknem er gevestigd kunnen worden door een systeem van ’P erm a­ nence of C ontract’ dat gaandew eg zou m oeten worden ontwikkeld. H et idee, gezamenlijk voor een blijvende taak te staan, zou tussen ondernem ers en arbei­ ders een sterk verbeterd arbeidsklim aat scheppen. D e beste sam enw erking zou volgens Carlyle kunnen ontstaan, indien deze contracten voor het leven gesloten werden. En dan zit het er in, zegt hij, dat de stap gezet kan w orden van ’perm anence of contract’ naar een ’joint enterprise’ waarin de w erknem ers een blijvend belang krijgen. Hij aarzelt, op dit punt aangekom en, wèl; zal het in de 351

SG 79/5 (jg XXVI)

praktijk mogelijk zijn? ’A question arises here: W hether, in some ulterior, perhaps some not far-distant stage of this ’Chivalry of L abour’, your M asterW orker may not find it possible, and needful, to grant his W orkers perm anent in terest in his enterprise and theirs? So that it become, in practical result, w hat in essential fact and justice it ever is, a joint enterprise; all men, from the Chief M aster down to the lowest O verseer and O perative, economically as well as loyally concerned for it? - Which question I do not answer. The answer, near or else far, is perhaps, Yes; - and yet one knows the d ifficu lties.........Republican senate and p leb isc ita would not answer well in Cotton-M ills .’32 N iettem in concludeert hij dat in deze richting de oplossing van de problem a­ tiek gezocht m oet worden. ’The way is already known, part of the way; - and courage and some qualities are needed for walking on it !’33 D e gevierde auteur Carlyle, die in zijn latere jaren de voldoening mocht smaken, tot rector van de U niversiteit van Edinburgh benoem d te worden, stierf in 1881 als een nogal teleurgesteld man. In een ’M echanical A ge’ stelde hij de arbeid op de voorgrond als de hoeksteen van zijn sociale filosofie. Ons eigen tijdsgewricht leert ons dat de problem atiek van de arbeid in een technisch tijdperk eerd er toe dan afneemt. D at deze problem atiek een ethische dimensie heeft, die geen enkel zich respecterend individu kan ontlopen, leert ons, eens te meer, de eigenzinnige arbeidsfilosofie van Thom as Carlyle.

Noten 1. Zie A.H.J.M. Hoefnagel: Het samentreffen van Romantiek en Industriële Revo­ lutie. Motieven in het denken van de Engelse dichter en filosoof S. T. Coleridge (17721834), Sociologische Gids, 25 (1978), p. 262-273. 2. The Works o f Thomas Carlyle in 30 volumes, centenary ed., Vol. X, Past and Present, p. 190-192. 3. Carlyle’s autobiografische roman: Wotton Reinfred, editie 1892, p. 39. 4. O.c., p. 23. 5. O.c., p. 3. 6 . The Works o f Thomas Carlyle in 30 volumes, centenary ed., Vol. I, Sartor Resartus. 7. O.c., p. 54/55. 8. Vergelijk ook Coleridge’s, Mechanic philosophy and vital philosophy. 9. Past and Present, p. 196. 10. O.c., p. 196/197. 11. O.c., p. 207. 12. Sartor Resartus, p. 157. 13. Zie Grierson’s, Carlyle and Hitler, 1933. 14. Zie Cassirer, E., The myth o f the State, 1946, p. 190 e.v. 15. The Works o f Thomas Carlyle in 30 volumes, Centernary ed., Vol. XXV, Life o f Schiller, p. 200. 16. Past and Present, p. 156. 352

A. H. J. M. Hoefnagel Samentreffen van Romantiek en Industriële Revolutie

17. 18. 19. 20. 21.

O.c., p. 153. O.c., p. 153. O.c., p. 132/133.

Zie Rosenberg, Ph., The Seventh Hero, 1974, ch. IX: a whole World of Heroes. The Works o f Thomas Carlyle in 30 volumes, centenary ed., Vol. V, On Heroes, Hero-worship and the Heroic in History, p. 127. 22. Past and Present, p. 35. 23. Sartor Resartus, p. 92. 24. The works o f Thomas Carlyle in 30 volumes, centenary ed., Vol. XXVII, Signs o f the Times, p. 59. 25. O.c., p. 63. 26. The works o f Thomas Carlyle in 30 volumes, centenary ed., Vol. XXIX, Chartism p. 123 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33.

Past and Present, p. 2.

Geciteerd in: Willey, B, Nineteenth Century Studies, Pelican ed., 1973, p. 137. Past and Present, p. 270. O.c., p. 271. O.c., p. 177. O.c., p. 281/282. O.c., p. 282.

353

View more...

Comments

Copyright � 2017 NANOPDF Inc.
SUPPORT NANOPDF