het zonnestelsel en haar bewoners

January 8, 2018 | Author: Anonymous | Category: Wetenschap, Astronomie, Solar System
Share Embed Donate


Short Description

Download het zonnestelsel en haar bewoners...

Description

HET ZONNESTELSEL EN HAAR BEWONERS Rotterdamsch Nieuwsblad 7-5-1896 Op achttien millioen mijlen.

1

Een zeer bekend Amerikaansch astronoom, de heer Lowell, heeft een uitstapje naar de planeet Mars gemaakt en zich gehaast, het resultaat van zijn reisje aan zijn confrères bekend te maken. Men zal zich afvragen, met welke middelen van vervoer de heer Lowell zijn onderzoekingsreis kan hebben ten uitvoer gebracht, en terecht, want al is Mars in het planetenstelsel betrekkelijk onze naaste buurvrouw, toch bedraagt haar afstand van de aarde niet minder dan achttien millioen mijlen en zou men met onze sneltreinen, nacht en dag doorsnorrend, meer dan zestig jaar noodig hebben om dien afstand af te leggen! Voor zoover wij weten, bestaat er dan ook nog geen enkele spoorlijn, die het mogelijk maakt, deze kloof te overschrijden en zelfs in het land der uitvindingen heeft nog geen enkele ingenieur zich het hoofd gebroken om iets dergelijks te verwezenlijken. Ook heeft de heer Lowell er geen oogenblik aan gedacht, zich, evenals de avontuurlijke held van Jules Verne, in een projectiel door middel van een kanon van negenhonderd voet lengte, naar Mars te laten slingeren, want hoewel deze wijze van vervoer uiterst snel moet zijn, zou de duur der reis toch niet minder dan veertien maanden bedragen. Maar wat deed onze Amerikaan dan, reisde hy soms per telegraaf? Neen, hij liet in de bergen yan Arizona, op een hoogte van -700 meter, in een atmospheer boven het gebied der wolken gelegen, een observatorium voor zijn persoonlijk gebruik bouwen en van daaruit, met een machtig objectief op de planeet gericht, riep hij het licht ter hulp met zijn snelheid van 75000 mijlen per seconde. De photografische clichés, die op deze wijze verkregen werden, hebben kostbare elementen opgeleverd voor de kennis der natuurlijke gesteldheid van deze naburige wereld, die met de door ons bewoonde planeet zooveel overeenkomst en toch zooveel verschil heeft. De heer Lowell heeft het ensemble zijner waarnemingen op een globe vereenigd en deze globe gephotografeerd. Deze studies bevestigen zekere reeds aangenomen theorieën betreffende den dampkring van Mars, voornamelijk die, dat het water niet circuleert als op onze planeet. Bij ons doet de zon de wateren der zeeën en rivieren verdampen en opstijgen, deze dampen condenseeren zich tot wolken en deze wolken, die door de luchtstroomingen worden meegevoerd, vormen bij afkoeling regen, die in den bodem dringt en daar weder het aanzijn schenkt aan bronnen, beken en rivieren, die haar wateren weder naar zee voeren. Op Mars is het geheel anders. Daar heeft men bijna nooit wolken, noch regen; het water condenseert zich in de poolstreken tot sneeuw. Door het vlugge smelten dezer sneeuwmassa's in den zomer, heeft op Mars een periodieke overstrooming van het vastland nabij de poolistreek plaats. Dan worden vreemdgevormde lijnen, die men „kanalen" genoemd heeft, meer en meer zichtbaar, ongetwijfeld omdat ze scherp worden begrensd door een weligen, donker afstekenden plantengroei, die zijn wasdom te danken heeft aan het vruchtbaarmakende water. Op dit tijdperk van smelting der sneeuw aan de polen en overstroomingen, volgt eene periode van verdamping. De kanalen verdwijnen, de overstroomingen houden op en de vastlanden nemen hun geografischen vorm weer aan. De waterdamp wordt daarna op eene voor ons, aardbewoners, onzichtbare wyze, van den equator naar de poolstreken aangetrokken. Terwijl de zuidpool van Mars haar onmetelijke sneeuwbedekking ziet afnemen en verdwijnen, heeft de sneeuw langzamerhand weer bezit genomen van de noordpool, en zich daar in overgroote massa's opgehoopt. De daaropvolgende zomer doet die sneeuw weer smelten, de „kanalen" worden weer zichtbaar, de vastlanden veranderen weer en dezelfde hygrometrische cyclus,

die zoozeer van onze watercirculatie verschilt, is weer waar te nemen. De heer Lowell heeft een speciale studie van die .kanalen" gemaakt, waarvan de gesteldheid en de hier en daar rechtlijnige omtrekken de hand van ons onbekende ingenieurs verraden. Hij is overtuigd, dat dit systeem van triangulatie zonder twijfel, en volgens een oordeelkundig opgemaakt en bestudeerd plan, door de bewoners van Mars moet zyn toegepast. Kanalen en bewoners op Mars! Deze in de laatste jaren reeds zoo dikwijls besproken en bestreden hypothese, begint meer en meer een vorm aan te nemen.

Javabode 12-3 1892

De bewoonbaarheid der planeten.

2

In eene vergadering met dames van het Natuurkundig Genootschap „Wessel Knoops" te Arnhem, hield de heer dr. Blink een voordracht over de bewoonbaarheid der planeten. Hy begon met er op te wyzen, dat dit vraagstuk zoo oud is als de menschheid. Zoodra de denkende mensch zyn blik naar den hemel richtte en, hetzy by dag de lichtende en koesterende zon, dan wel by nacht de maan of de tintelende sterren aan het blauwe firmament beschouwde, moest wel de vraag in hem opkomen, of die grenzenlooze ruimte niet door levende wezens bewoond is? In de geschriften der denkers uit de gryze oudheid vindt men dan ook veelvuldige sporen, dat zij den hemel en de hemellichamen als bewoond veronderstelden. De Veda's der Hindoes en de Zen-Avesta der oude Perzen maken hiervan melding. De Grieksche natuur-philosophen Anaximander, Anaximenes, Emoedocles, Anaxagoras e. a. namen het beginsel van de veelheid der werelden in hunne stelsels onder verschillende vormen op, en de Pythagoreërs namen die leer van hun meester over. En in den nieuweren tyd vond de leer van de veelheid der bewoonde werelden aanhangers by tal van beroemde geleerden, als Descartes, Huygens, Kant, Laplace, Herschel en anderen. Gedeeltelyk was het geloof der ouderen aan de bewoonbaarheid der hemellichamen met hun godsdienstig geloof vermengd, spreker wil zich evenwel enkel op het standpunt der wetenschap plaatsen, en noch theologische, noch godsdienstige bewysgronden van de oplossing van het vraagstuk aanvoeren. Om de vraag, of de hemellichamen en meer in 't byzonder de planeten bewoond zyn te beantwoorden, wenscht hy een schets te geven van de physische gesteldheid dier hemellichamen, om daarna de vraag te behandelen, of op grond der kennis, die wy van het leven en van de voorwaarden van leven hebben, het leven aldaar mogelyk en waarschynlyk is. In gedachten voerde vervolgens de spreker zyne hoorders achtereenvolgens naar de verschillende lichamen van ons zonnestelsel. Op weg naar de zon hield hy nog even stand by het verschynsel van het Zodiakaallicht, dat hy beschouwde als te ontstaan door het weerkaatsen van het zonnelicht op fijne, partikeltjes, die door electrische afstooting verwyderd van de corona der zon, in de ruimte zweven. Deze deeltjes, die ook de atmospheer der aarde bereiken, zouden volgens Veeder de overbrengers zyn van de electriciteit der zon naar onze planeet. De physische gesteldheid der zon werd vervolgens beschreven en hare beteekenis als hemellichaam nagegaan. De zon houdt door hare massa het zonnestelsel in stand en moet daarom al de planeten, welke haar omringen, verre in massa overtreffen. Al de planeten met haar manen, zoover zy bekend zyn, wegen slechts 1/7OO van de zon, en 324000 aardbollen zouden op een weegschaal met de zon in evenwicht zyn. Terwyl een lichaam op de aarde slechts byna 5 meter valt in de eerste seconde, doet de zon het in de eerste seconde 136 meter dalen. De zon wordt omringd door de corona en de chromospheer. De corona vormt geen atmospheer der zon, maar bestaat waarschijnlyk uit fijne partikeltjes der zon, die door de hitte byna of geheel tot damp zyn vervluchtigd. Misschien zyn die deeltjes door electrische afstooting van de zon verwyderd. De purperkleurige chromospheer vormt den eigenlyken dampkring der zon en is door de absorptie der lichtstralen de oorzaak van het ontstaan der bekende Fraunhofersche strepen in het zonnespectrum. Uit die chromospheer komen dikwyls erupties voor, die zich als protuberanzen vertoonen.

3

De photospheer is de licht- en warmtegevende oppervlakte der zon, die waarschynlyk uit een gloeiend vloeibare materie bestaat. Op enkele plaatsen is die vloeistof van buitengewoon hooge temperatuur, heeft volgens Zöllner's meening slakkenvorming plaats en dergelyke afkoelingsprodukten, die op de oppervlakte der zon dryven, zouden de zonnevlekken doen ontstaan. Vervolgens werd een bezoek gebracht aan Mercurius, Venus, de Maan, Mars, Jupiter en Saturnus, terwyl de verst verwyderde planeten Uranus en Neptunus slechts enkel genoemd werden, omdat er weinig van deze bekend is. Op elk der eerstgenoemde planeten werden de gesteldheid der oppervlakte, de invloed van het zonnelicht, de jaargetijden en de lengte der dagen en jaren nagegaan. Mercurius en misschien ook Venus o. a. verkeeren in den eigenaardigen toestand, dat de lengte van den siderischen dag en het jaar er gelyk zyn, en dat zij altyd denzelden kant naar de zon toekeeren. Daardoor is de eene helft van die planeten voortdurend in nacht gehuld en aan verstyvende koude blootgesteld, terwyl de andere kant zonder ophouden door de brandende stralen der zon beschenen wordt. Die groote verschillen in temperatuur moeten eveneens aanzienlyke verschillen in luchtdrukking en daardoor hevige stormen op deze planeten doen ontstaan. De maan zonder dampkring (tenminste waarschynlyk en in elk geval dan op zijn hoogst met een zeer ijlen dampkring), verschilt in natuurlyke gesteldheid veel van haar gezellin de aarde, terwyl de planeet Mars in vele opzichten met de aarde overeenkomt. Deze planeet, wegens haar roode tint naar den oorlogsgod Mars genoemd, is het best bekend. Men vindt er zeeën en vastelanden, vlakten en bergen en zelfs valt er sneeuwbedekking aan de polen dier planeet waar te nemen. Hoewel Mars twee manen heeft, staat zy toch daarin nog by onze aarde met één maan achter, daar deze zoo klein zyn, dat zy de donkere zyde dier planeet zoogoed als niet verlichten. Jupiter is de reuzenplaneet van ons zonnestelsel die zeker als beheerscheres der planeten zou optreden, als haar koninklyke moeder de zon plotseling van haar troon werd gestooten. Evenwel schynen vele feiten er op te wyzen, dat Jupiter nog niet tot volkomen ontwikkeling gekomen is, in een toestand yan wording verkeert, en zelf nog licht geeft. Ook by Saturnus en zyn ringen werd nader stilgestaan, doch wy mogen slechts enkele grepen doen uit de medegedeelde feiten en blyven hierby niet stilstaan. Daarna ging spreker de toestanden op de verschillende planeten met elkander en met die op onze aarde vergelyken, en kwam tot het besluit, dat, hoewel de aarde volgens onze beschouwing boven verschillende planeten uitmunt, zy toch geenszins boven alle planeten bevoorrecht is. En tegenover de meening van enkelen, dat de manen dienen om de nachten der hoofdplaneten te verlichten, stelt spreker, dat de manen nog meer aan de hoofdplaneten danken dan omgekeerd. Onze maan byv. ontvangt 13 maal zooveel licht van de aarde, als de aarde van de maan. Voor eene volledige verlichting der hoofd planeten, zouden de manen ook altyd in oppositie moeten zyn. En de manen van Mars, die deze planeet zoogoed als niet verlichten, zyn met genoemde meening geheel in tegenspraak. Terwyl dus de andere planeten eene belangrykheid hebben, op zyn minst gelyk aan die der aarde, waarom zou men dan aannemen dat die onbewoond zyn door levende schepselen? Wel is het waar, dat de physische toestanden op Mercurius en Venus veel van die op aarde verschillen, dat de maan zonder of met een buitengewoon fijnen dampkring niet de woonplaats kan zyn van wezens als hier op aarde. Maar wie wil beweren, dat het leven overal naar de aardsche typen is gevormd ? En leeren ons de feiten zelfs op aarde niet, dat de natuurlyke teeltkeus werkt, door de verschillende deelen van elk wezen geschikt te maken voor zyn bewerktuigde en onbewerktuigde levensvoorwaarden? De geologische geschiedenis onzer aarde vertoont geheel verschillende levensvoorwaarden in den vroegsten geologisehen voortyd en thans. En de palaeontologie vertoont ons in het dieren- en plantenleven eene opklimmende reeks, daaraan evenredig. Zooals op aarde elke toestand, heeft ook elke planeet den haar eigenaardigen levensvorm.

Elke wereld bezit haar eigen elementen van bewoonbaarheid. Daarom mag de afwezigheid van een atmospheer ons nog niet tot de onbewoonbaarheid ener planeet doen besluiten. De levenskracht openbaart zich overal, veel waar wij het waarnemen, doch ook buiten ons waarnemingsvermogen, houden die manen, die planeten, die zonnen dan onbewoond door de ruimte zweven? Zou het geen wet der noodzakelijkheid zyn, dat op de bevoorrechte werelden ook een geslacht van denkende wezens woont, ver boven ons verheven, geestelyk zoo wel als lichamelyk? Zullen zich daar de denkende bewoners waarschijnlyk van beter werktuigen, verder ziende telescopen en krachtiger microscopen bedienen; zullen zy, door wien de stryd om het bestaan niet of niet zoo hevig gevoerd behoeft te worden als door de aardbewoners, wellicht niet met fijner gevoel, scherper inductie en dieper combinatie-vermogen bezield zijn? Is de mogelijkheid buitengesloten, dat zy daar op die werelden kennis dragen van ons bestaan? Zoo dringt de logica ons aan te nemen dat die wereldbollen even goed als en misschien beter bewoond zyn dan de aarde. Die lichtende vonken des hemels, die de wetenschap tot werelden heeft verheven, zyn zoovele woonplaatsen van levende wezens, schooner of minder schoon gevormd, lager of hooger ontwikkeld, al naar de physische en astronomische toestanden dier bollen. Een vaste onverbreekbare band omvat de organische en de anorganische natuur. Hiermede eindigde spreker zyne belangrijke voordracht De voorzitter bracht hem den dank der vergadering, welke woorden luide werden toegejuicht.

29-6-1907 Nieuwsblad van Friesland

4

Algemeen Handelsblad 25-12 1887

De bewoners der planeet Mars.

5

Is de maan bewoond ? — neen, zeggen de sterrekundigen; maar wat de planeet Mars betreft, meent Canaille Flammarion meer te weten. De Fransche geleerde houdt het er voor, dat Mars door menschelijke wezens is bewoond. Van tijd tot tijd — zegt hij — ontwaren wij aan het uitspansel een ster van de eerste grootte, een planeet, die door haar krachtig roodkleurig licht zich met het bloote oog laat herkennen, vooral ook dewijl zij niet fonkelt. Maanden achtereen zien wij haar hoog aan den hemel, waarop zij gedurende langen tijd zich aan onze blikken onttrekt. Een dergelijke afwisseling heeft om de twee jaren plaats. Gedurende het jaar 1886 bijvoorbeeld was zij zichtbaar van Februari tot Juli, in het jaar 1888 zal dit van Maart tot Augustus het geval zijn. Is zij in haren loop onze aarde het dichtst genaderd, dan is de afstand tusschen de beide hemellichamen niet meer dan 15 millioen mijlen. Niettegenstaande deze afstand ons van haar scheidt, zijn wij in 't bezit van een vrij nauwkeurige kaart dezer planeet. Zij wentelt zich om hare as in 24 u. 37' 23", zoodat de duur van den dag en den nacht op Mars ongeveer overeenkomt met dien van onze aards, want het verschil bedraagt slechts iets meer dan een half uur. Ten gevolge hiervan wisselen de dagen en nachten van Mars elkander af zooals bij ons het geval is, en dit geschiedt insgelijks wat het op- en ondergaan der zon en der sterren betreft. De natuurlijke verschijnselen, welke het dagelijksche verloop van den tijd op de planeet Mars kenmerken, zijn bijna van gelijken aard als die van onze aarde. Wat de grootte betreft, mag zij een miniatuurafbeelding van onze wereldbol worden genoemd. De planeet Mars ia zes en een half maal kleiner dan onze aarde en zij is zeven en een half maal grooter dan onze maan. In dichtheid staat zij verre beneden onze aarde, want zij is negen en een half maal lichter. Het gevolg daarvan is, dat het gewicht van eenig voorwerp,'t welk op de oppervlakte onzer aarde 100 kilogram weegt, op het aard vlak van Mars overgebracht zijnde, niet zwaarder zal wegen dan 37 kilogram. Er zijn nu ruim twee eeuwen voorbijgegaan, sinds wij de voornaamste verschijnselen, welke in den dampkring van Mars plaats hebben, als 't ware geregeld waarnemen. Op die wijze zijn wij getuigen van de vorming der ijsmassa's aan de beide polen; de sneeuw velden zien wij ontstaan en wij zien ze smelten; wij ontwaren wolken,die, den hemel verduisterende, zich ontlasten door felle regenvlagen; de stormen, welke er het wolkenheir zwiepen, ontgaan onzen blikken niet, in éen woord, wij zijn getuigen der wisselingen in de weersgesteldheid, van de zonnige heldere dagen, welke kalmte en rust geven aan de natuur na het oproer der elementen. Die waarnemingen hebben ons geleid tot een zoo grondige kennis van den toestand dier planeet en van hare weersgesteldheid, dat de sterrekundigen de uitgestrektheid en den vorm kunnen voorspellen der sneeuwvelden aan de poolstreken. Evenzeer en met vrij wat zekerheid zeggen ze of er storm, buiig weer dan wel zonnige dagen aan den hemel van Mars tegemoet mogen worden gezien. Met den geographischen toestand der planeet zijn wij thans derwijze bekend, dat wij hare oppervlakte in breede trekken in kaart kunnen brengen. Tot in bijzonderheden kan op dergelijke kaart nog niet worden afgedaald. Voor dat de sterrekundigen het zoover hebben gebracht, zal nog vrij wat tijd moeten verloopen. Vergelijken wij de resultaten der waarnemingen van de sterrekundigen, die Mars tot een punt van grondig onderzoek hebben gemaakt, dan komen wij tot de volgende slotsom: de zeeën, de wolkenen de met ijs bedekte noord- en znidpoolstreken komen geheel en al overeen met hetgeen wij zelven van dien aard bezitten. Er zijn ook punten van verschil. De oppervlakte onzer aarde is voor drievierde gedeelte met water, 't zij oceanen of zeeën bedekt. Onze uitgestrektste werelddeelen zijn, in zekere mate, slechts groote eilanden. Daar tusschen liggen de schier onmetelijke bekkens van den Atlantischen en den Stillen Oceaan. Op de planeet Mars heeft het vasteland ongeveer een gelijke oppervlakte als het met water bedekte gedeelte. De zeeën zijn werkelijk „middellandsche" zeeën. Buitendien treft men er aan binnenmeren en smalle straten, die zeeën of meren met elkander verbinden, op de wijze als het kanaal tusschen de Noordzee en den Atlantischen oceaan. Ten gevolge

van deze verdeeling van water en vastland biedt de oppervlakte van Mars een gansch ander beeld aan dan onze aarde. Opmerkelijk verdient het te worden genoemd, dat de zeeën, gelegen in de nabijheid van den evenaar, een gansch andere, veel donkerder kleur hebben dan die op een hoogere breedte liggen. De verklaring van dit verschijnsel is zeer eenvoudig. Da kleur hangt af van de diepte van het water. Een luchtreiziger, die over een zee, een rivier of meer zweeft, waarvan de oppervlakte door geen wind wordt bewogen en het water doorschijnend is, peilt met zijn blik den bodem van het bekken. Een gezichtsbedrog ontstaat daardoor, want al lichtelijk zal hij wanen, dat het bekken droogstaat, 't Is mij zelf gebeurd, zegt de heer Flammarion ◄, dat ik 3000 meter boven de Loire door het luchtruim stevende en de rivier zich aan mijn oog voordeed alsof haar bedding geheel en al ledig was geloopen. In de nabijheid van het strand des oceaans, waar niet meer dan 10 tot 15 meter water stond, ontwaarde men over een groote uitgestrektheid den rotsachtigen bodem, indien het heldere daglicht er op viel en de wateren niet onstuimig werden bewogen. Op grond dezer waarneming zou men mogen aannemen, dat de lichtkleurige zeeën op de planeet Mars, evenals de Zuiderzee, slechts weinige meters diep zijn, de grijskleurige zeeën wat dieper en dat de zwarte of donker gekleurde zeeën een zeer aanmerkelijke diepte hebban.

6

Wellicht moet het verschijnsel op een andere wijze worden verklaard, want het is mogelijk dat de kleur van het water zelf verschillend is en de oorzaak daar van kan gelegen zijn in zijn grooter of geringer zoutgehalte. Naar gelang het water zout bevat, is het donkerder van kleur, en zoo kan men aan de oppervlakte der zee of oceaan een stroom van geringere dichtheid met het oog volgen, die als 't ware zijn bed heeft in de wateren van een hooger zoutgehalte. En nu zou het zeer wel mogelijk kunnen zijn, dat de zeeën, in den nabijheid van den evenaar, een hoog zoutgehalte hebben en dat daarin de oorzaak der donkere kleur moet worden gezocht. Het vasteland van Mars is geel, en daaraan ontleent de planeet haar vurige kleur, die haar voor het ongewapend oog onderscheidt van andere sterren. Onze aarde daarentegen verschilt in dit opzicht veel van de planeet Mars, want van verre gezien — van het standpunt eener niet ver verwijderde planeet — zal zij zich groenachtig aan het oog voordoen, eenigszins in het blauwe getint door de werking van onzen dampkring. Aangenomen dat onze aarde door middel van telescopen kan worden waargenomen van het standpunt van Venus of Mercurius, dan zullen onze zeeën donkergroen gekleurd schijnen, het vasteland meer of minder lichtgroen, de woestijnen geelkleurig, de met sneeuw bedekte poolstreken blinkend wit, en de hooge bergketenen zal men ontwaren aan de blanke kleur hunner besneeuwde toppen. De sneeuw, de wolken en de zeeën van de planeet Mars doen zich aan den waarnemer, op onze

aarde geplaatst, bijna op dezelfde wijze voor, maar het vasteland is geel van kleur, door middel van het gewapend oog gezien, als ware het bedekt met een rijpe graanschoof. Algemeen is men van gevoelen, dat deze gele kleur moet worden toegeschreven aan het plantenbekleedsel,'t welk het vasteland van Mars bedekt. Dat er werelddeelen, vastelanden en zeeën op de genoemde planeet voorkomen, mag als een bewijs worden beschouwd, dat zij, evenals onze aarde, het tooneel is geweest van inwendige geologische veranderingen, ten gevolge waarvan de oppervlakte hier omhoog is gerezen, elders is gedaald. Er hebben aardbevingen, uitbarstingen op dit hemellichaam plaats gehad, waardoor de oorspronkelijk gladde korst in vorm is gewijzigd. Er zijn derhalve bergen en dalen, hoogvlakten en bekkens, ravijnen, steile rotswanden en kusten. Hoe keert het regenwater terug naar de zee, waaruit het zijn oorsprong heeft ? Het welt op uit bronnen, vormt beken, rivieren en stroomen. De regendruppels, uit de wolken neergedaald, dringen door in den zachten bodem, banen zich een weg over den harden rotsgrond. Murmelend komen zij als klare bronnen te voorschijn of glijden als ruischende beken bergafwaarts, vormen rivieren, die, vereenigd tot breede stroomen, zich storten in zee of oceaan. Tallooze voorbeelden zien wij daarvan op onze aarde, en diezelfde reeks verschijnselen moet, als gevolgen van gelijke oorzaken, ook op de planeet Mars in het leven treden. In breede trekken hebben wij het beeld geschetst van den uitwendigen toestand onzer naburige planeet. Vestigen wij daar bij onze aandacht op den dampkring, die dit hemellichaam omgeeft; op de wateren, welke het vasteland bespoelen en vruchtbaar maken; gaan wij na dat de zon er warmte en licht aan schenkt; dat winden over zijn oppervlakte heenstrijken; dat de seizoenen hun wisselenden invloed er doen gevoelen, dan hebben wij tevens zoovele redenen opgenoemd, die ons nopen tot de onderstelling, dat aan deze naburige planeet een toestand, een ontwikkeling is beschoren, welke groote overeenkomst heeft met dien van den aardbol, door ons bewoond.

7

Na al het voorafgaande behoeft schier niet andermaal te worden herhaald hoe zeer de toestanden, op de beide hemellichamen heerschende, van elkander zullen afwijken. Maar wij zuilen ons daarom niet behoeven voor te stellen, dat de planeet Mars een levenlooze, onvruchtbare massa is, door het aantrekkend vermogen der zon en andere natuurkrachten in een kring rondom het groote hemellicht bewogen. Verre van daar. Wij moeten in haar zien een levende wereld, waarvan de oppervlakte de schoonste natuurtooneelen aanbiedt, gelijk wij op onze aarde bewonderen, — tot woonplaats strekkende aan een menschenras, 't welk arbeidt, denkt, overweegt gelijk wij en dat de grootsche, geheimzinnige raadselen van 't geschapene tracht te doorvorschen. Indien wij hierbij in aanmerking nemen, dat de omtrekken van het vasteland, de kusten der zeeën, de mondingen en de oevers der rivieren van deze naburige wereld binnen den kring onzer waarneming zich bevinden; indien het geen overspannen denkbeeld van ons verhit brein mag worden geheeten, als wij die verschillende werelddeelen in onze gedachten bevolken met bewoners, behoorende tot verschillende natiën, — dan rijst onwillekeurig de vurige wensch bij ons op : mogen wij te eenigertijd, mogen wij spoedig in 't bezit zijn gesteld van een zoo krachtigen telescoop, dat wij in nadere gemeenschap kunnen treden met onze broederen, medenatuurgenooten, bewoners der naburige planeet! Over welke reuzenschreden, over welken vooruitgang op het gebied der wetenschap zouden wij ons niet mogen verheugen, indien de millioenen thans vereischt voor het bloote onderhoud der talrijke staande legers, konden aangewend worden tot bevordering van edeler doeleinden, ten nutte van de uitbreiding der wetenschappen en daardoor tot verhooging van het heil der menschheid! Wie zijn blik hemelwaarts heft, kan elken avond het vurige licht der planeet Mars aanschouwen in het sterrebeeld der Tweelingen. Hoe velen onzer bedenken bij het ontwaren van dit rossige schijnsel, dat het de glans is van een wereldbol, gevormd overeenkomstig met onze eigen aarde en dat onze aarde in de oogen der bewoners van Mars of Venus insgelijks een slinkende ster is. Wij zijn hemelburgers zonder het te vermoeden en wij zijn vreemdelingen in ons eigen vaderland.

8

Het Vaderland 21-6-1925

Kosmische Beschouwingen. Dr. H. P. BEKLAGE Jr. VENUS en MARS. Het was inderdaad niet zoo kwaad gezien om de naaste verwanten van de Aarde in de planetenfamilie met de godheden van strijd en liefde te identificeeren. Afgezien van het feit, dat uit deze nomenclatuur zekere menschenkennis spreekt, is er ook in het uiterlijk onzer kosmische buren iets, wat blijkbaar tot hun bijnaam aanleiding gaf. De onheilspellende roodheid van Mars én de stralende blankheid van Venus. Hoe weinig kunnen de Ouden vermoed hebben, dat Venus de haar bewezen eer zoo zeer ter harte zou nemen, dat zij, wellicht sindsdien, het gelaat achter een sluier kuisch verborgen houdt voor de nuchter wetenschappelijke oogen, die haar van verre bespieden. Venus is voortdurend door een dichte wolkenlaag omgeven, die ons het zonlicht wit weerkaatst, maar ons de mogelijkheid ontneemt om van de planeet veel meer te zeggen dan dat haar atmosfeer rijk is aan waterdamp. Hoe zouden we zelfs iets van een aswenteling weten, als er geen houvast is aan het onstabiele wolkendek. Nu zeg ik wel wat veel, want het wonderinstrument der astrophysica, de spectroscoop, is op den goeden weg om het geheim van de aswenteling te onthullen. Maar ik kan nog steeds geen bepaalde waarde voor den rotatietijd noemen, zonder deze of gene te ontstemmen. Zooveel is zeker, dat de opvatting van Schiaparelli als zou Venus steeds dezelfde zijde naar de zon keeren, dus bij haar omloop in 225 dagen éénmaal om haar as draaien, weinig voorstanders meer vindt. De rotatie zou beslist sneller zijn. Venus is soms de avondster en soms de morgenster. Wie onder de moderne langslapers kent haar als morgenster? Maar als avondster heeft ieder haar gezien, de helder glanzende, somtijds, alle overige sterren in lichtkracht overtreffende.

Waarom toch steeds avondster of morgenster? Waarom zien we Venus ◄ nooit te middernacht, zooals den ander, waarover we spreken zullen, Mars? De zaak is eenvoudig. De banen van alle planeten liggen nagenoeg in eenzelfde vlak en wijken weinig van den cirkelvorm af. De cirkel van Venus ligt binnen dien van de Aarde, de cirkel van Mars omsluit dezen. Vandaar, dat nooit de Aarde tusschen Venus en de zon kan komen, zooals tusschen Mars en de zon. En hoe zouden we dan ooit Venus aan den middernachtelijken hemel kunnen vinden, dat wil zeggen tegenover de zon? Venus zien we slechts hoogstens eenige uren na zonsondergang of voor

zonsopgang, als avond- of als morgenster. Mars daarentegen kan, wat men noemt, in oppositie met de zon komen en is daarom voor de waarneming een dankbaarder object dan de niets verradende Venus. Hij is dan ook grondig bestudeerd. Daar zijn allereerst de opvallende poolkappen, de witte ijsvelden, op het zomerhalfrond aangroeiende. Dan zijn er de donkere zeeën en de rossiggekleurde vastelanden, in vage omlijning en veelal ten deele bedekt door sluiers, die men tegenwoordig eerder voor zandstuivingen dan voor wolken houdt. Want watèrdamp schijnt, tenminste volgens de jongste onderzoekingen, in de atmosfeer van Mars uiterst spaarzaam vertegenwoordigd te zijn. Als de sluiers wegtrekken worden ook voor sommige waarnemers de reeds lang populaire kanalen zichtbaar, fijne streepen, soms zelfs dubbel, die de zeeën schijnen te verbinden. Andere weer zien niets daarvan én loochenen het bestaan van eenige rechtlijnigheid in de structuur der oppervlakte. Ja, liet is nu wel zoo ver, dat de kanalen veel yan hun prestige verloren hebben en men in ernst spreekt van gezichtsbedrog en meent met proeven 's menschen neiging te kunnen aantoonen, om op afstand onregelmatige vlekken op lichten achtergrond door een webbe van rechte lijnen verbonden te zien.

9

Ik durf er niets over te zeggen, maar ik moet eerlijk bekennen, dat ik niet houd van deze physiologische verklaring der Marskanalen, al is er dan ook iets op tegen om zich wonder wat van bevloeiing van woestijngronden en drukke scheepvaart voor te stellen; te geloven in kanalen van honderd ! en meer kilometers breed en duizenden kilometers lang, gegraven door hoog intelligente wezens en alles in de schaduw stellend wat hier op aarde ooit werd gewrocht. Om van de verkeersstoornissen, die zelfs een verdubbeling van enkele der kanalen noodzakelijk gemaakt zou hebben, maar te zwijgen. Dit wil niet zeggen, dat het zinledig zou zijn om over de bewoonbaarheid der planeten te filosofeeren. Integendeel, ik nam Venus en Mars ter beschouwing samen, juist omdat zij beide met de Aarde de meeste gelijkenis toonen en vermoedelijk als enige onder de planeten de voorwaarden voor bewoonbaarheid vervullen. Men bedenke toch, dat levende wezens, weliswaar wat wij daaronder verstaan, op zijn minst een vaste planeetkorst, een atmosfeer en een dragelijke temperatuur verlangen. Op Venus moet het reeds meer dan tropisch warm zijn en op Mars kouder dan in de poolstreken. Dat gaat nog. Maar op Mercurius naderen we waarschijnlijk reeds het kookpunt van water en het is zeer twijfelachtig of het kleine planeetje wel een atmosfeer bezit. De groote planeten buiten Mars bezitten geen vaste korst. Men ziet dus hoe het aantal bewoonde werelden in het zonnestelsel zich vermoedelijk tot slechts drie reduceert.

Werkelijk, wat we met eenige stelligheid verwachten kunnen is, dat zich in de zeer warme en vochtige broeikasatmosfeer van Venus een fabelachtige flora moet hebben ontwikkeld. Op Mars heerscht daarentegen denkelijk de droogte der woestijnen, gepaard gaande met groote koude. Daar vinden we dus allicht geringen plantengroei, hoewel deze niettemin volgens sommige waarnemers aan een hier en daar verspreide groene kleur herkenbaar zou zijn. Daarnaast iets meer te zeggen over den aard der dieren of zelfs menschelijke wezens, die beide, planeten bevolken, zou slechts betekenen, dat we de fantasie wat al te veel den vrijen teugel lieten.

Middelburgsche Courant 25-10 1913

BOODSCHAPPEN VAN MARS? Gedurende 70 nachten van 17 September tot 25 November 1909 beschouwde de sterrenkundige Fritjof le Coultre in de sterrenwacht te Genève de roode en geheimzinnige planeet Mars. Volgens verklaringen van dezen onderzoeker, door de „Temps" overgebracht, bood het genoemde jaar de meest gunstige voorwaarden voor het onderzoek van het raadsel der oppervlakte dezer dwaalster. De aarde stond toen dicht in haar buurt, vergelijkenderwijs gesproken. Deze gunstige astronomische omstandigheden keeren om de 16 of 17 jaar terug. Van die 70 nachten, aan de studie van Mars gewijd, heelt Le Coultre tezamen 32 goede nachten beleefd. Het zonderlingste verschijnsel, dat toen is waargenomen, was zonder twijfel het optreden van lichtverschijnselen, die herhaaldelijk en onverwacht de omstreken hebben doen glanzen van de donkere vlekken, welke meren worden genoemd.

10

Den 18den October om kwart voor elf in den avond zagen de sterrenkundigen Suhaer en Le Coultre in het Noord-Noord-Westelijk gedeelte van de planeet een streek, die plotseling door een witachtig licht werd overgloeid, hetgeen met een electrische booglamp te vergelijken was. Deze verlichtingen duurden een of twee seconden en verdwenen daarna weer eensklaps, terwijl de bedoelde streek haar gewone kleur terugkreeg. Nieuwe illuminaties deden zich gedurende verscheidene minuten voor, daarna hield, ('t was middernacht) dat raadselachtig verschijnsel op. Den eersten November des avonds werden weder als 't ware sterke illuminaties, altijd van wit-blauwe tint, plotseling ontstoken in de streken, die Lylia en de oevers van het Moeris-meer heeten. Ze bleven verscheiden minuten in stand, doofden en ontvonkten opnieuw. Die blauwachtige schijn scheen niet het gevolg van weerkaatsing. Deze schijnsels werden toen niet voor de eerste maal op de oppervlakte van Mars waargenomen. De sterrenkundigen van Flagstaff (Amerika) hadden ze al opgemerkt en ze zelfs als vuurseinen beschouwd, door de bewoners van Mars afgezonden in de wereldruimte. In 1907 hebben drie astronomen iets dergelijks opgeteekend, en eigenaardig genoeg in dezelfde streken van de genoemde dwaalster. Een van hen, Jarry-Desloges is van oordeel, dat die schijnsels een natuurlijke oorzaak hebben, hetzij dat ze voortkomen uit deeltoestand van den dampkring, of uit de bijzondere gesteldheid van de oppervlakte als gevolg b.v. van meteorologische omstandigheden van het oogenblik. In alle geval, aldus de genoemde astronoom, kan echter de waarneming van dat verschijnsel uitsluitend in de buurt van het midden der schijf, zooals Mars den onderzoekers verschijnt ongewoon lijken.

Ook heeft men beproefd, die lichtschijnsels te verklaren uit de terugkaatsing der zonnestralen op de stofwolken, die in de hooge lagen van Mars' dampkring zweven. Deze onderstelling acht de „Temps" echter twijfelachtig. Een kenner van vulkanische uitbarstingen Albert Brno, heeflt het denkbeeld geopperd, dat die zgn. illuminaties het gevolg zouden zijn van buitengewoon hevige vulkanische uitbarstingen. Deze hypothese kan echter nog minder dan de vorige die schijnsels op Mars verklaren. Wat het vermoeden omtrent aagegeven signalen aangaat, Le Coultre acht het aanlokkelijk, maar hij durft het niet overnemen. Indien, aldus eindigt het Panische orgaan schertsend dit beschouwinkje, ons aldus weer herinnerend dat het boven weergegevene slechts min of meer aannemelijk gemaakte onderstellingen zijn, die Jules Verne tot een jongensboek de stof hadden kunnen leveren, de Marsbewoners sedert zeven of tien jaar interplanetaire boodschappen zenden, wat moeten ze dan wel van de schranderheid der aardbewoners denken ? De lichte, zij het wetenschappelijke fantasietjes hoog ernstig nemend, verbaast men zich, dat le Coultre bijna vier jaar gewacht heeft, alvorens die waarnemingen van de onverhoeds opschitterende stralen openbaar te maken, en ze aldus den vakmannen tot een nader onderzoek voor te leggen. Hoe tegenwoordig door sterrenkundigen over de Mars-oppervlakte wordt gedacht, kunnen de volgende zinsneden bewijzen, aan een rede, onlangs door professor Seeliger te Weenen gehouden, ontleend.

11

"Ook fotografische opnamen hebben de bovenmatig opgeblazen Mars-kwestie niet daadwerkelijk weten op te helderen. De blijkbaar rechtlijnig loopende strepen op Mars, en nog meer de somtijds optredende verdubbeling daarvan schenen een buitengewone verklaring noodig te maken. Deze zou in de onderstelling gelegen zijn, dat Mars door wezens wordt bewoond, wier verstandelijke vermogens die der aardbewoners verre overtreffen en hen in staat zouden stellen, kunstmatige bewerkingen tot watervoorziening en den aanleg van kanalen uit te voeren in een omvang, die bij ons tot de onmogelijkheden zou behooren. Zonder uitwerking bleef de verzekering, dat juist de grootste en beste kijkers de zgn. kanalen slechts schimmig en hun verdubbeling bijna nooit aantoonden. Men wilde van 't geloof aan de bovenmatig schrandere Mars bewoners geen afstand doen evenmin als van de daardoor opgewekte fantasieën. Zoo zal wellicht zelfs de jongste ondervinding, dat de grootste kijker ter wereld op de Mount Wilson, geen Mars-kanalen doet zien, maar slechts afzonderlijke vlek kan oproepen, die streepsgewijze loopen, niet den gewenschten invloed hebben". En deze Duitsche hooggeleerde meent, dat men slechts met een zekere schaamte op de hersenschimmen omtrent Mars kan terugzien, welke wel in kracht schijnen te verminderen, echter nog niet geheel opgegeven zijn.

Voorwaarts 25-8-1924

Telegrammen: Is Mars bewoond? LONDEN, 25 Aug. (VU.) De astronomen over de geheele wereld hebben Zaterdag getracht Mars waar te nemen, toen deze planeet betrekkelijk dicht bij de aarde stond. De omstandigheden waren echter bijna overal ongunstig. Geen nieuwe belangrijke ontdekkingen worden gemeld. Onverklaarbare draadlooze teekens werden gehoord op het station Vancouver (BritschColumbia). Deze worden evenwel beschouwd ais afkomstig van iemand, die een aardigheid wilde uithalen. De waarnemingen verricht door de professoren Schaer en Kolliker, de beroemde astronomen, met den reusachtigen telescoop boven op de Jungfrau in Zwitserland, zijn mislukt tengevolge van een hevige sneeuwjacht.

Het Vaderland 13-2 1927

Bewoonbaarheid van Mars en Venus De bekende eigenschappen van de planeet Mars laten het bestaan van eenig soort levende wezens niet toe. In de eerste plaats bedraagt de afstand van Mars tot de zon 224.000.000 K.M., d.w.z. meer dan anderhalf maal zoo veel als de afstand van de Aarde tot de zon. Daarom moet Mars veel minder warmte van de uitstraling van de zon ontvangen dan de aarde. Wanneer wij bedenken, welk een verschil in temperatuur reeds op de Aarde kan ontstaan, tusschen den winter en den zomer, dan laat het zich begrijpen, dat de veel grooter koude op Mars toch naar alle waarschijnlijkheid het bestaan van levende wezens aldaar onmogelijk zal maken. Doch zelfs, indien het mogelijk ware, dat bij zulk een temperatuur op Mars eenig leven zou bestaan, dan zou zich nog een tweede bezwaar doen gelden, nl. dat zich in de atmosfeer rondom Mars feitelijk geen waterdamp bevindt. Dat zou dan echter in elk geval het ontstaan van planten of eenigen anderen vorm van voedsel, dat menschelijk leven mogelijk kan maken, uitsluiten. De bekende poolkappen op Mars, welke met sterke kijkers duidelijk waar te nemen zijn, kunnen, in verband met de geringe hoeveelheid waterdamp in de atmosfeer, verklaard worden als neerslag in den vorm van rijp; ook is het mogelijk, dat wij hier met bevroren koolzuur te doen hebben. Doch het bestaan van leven is onder deze omstandigheden niet als waarschijnlijk aan te nemen.

12

Men heeft wel eens verondersteld, dat de bewoners van Mars wezens van zeer vreemdsoortige gedaante zouden zijn, welke geen water, plantaardig voedsel of warmte zouden behoeven. Ook deze hypothese is niet waarschijnlijk. Immers elk levend organisme is grootendeels samengesteld uit koolslof. Nu heeft het spectraalonderzoek aan het licht gebracht, dat koolstof op alle hemellichamen aanwezig is. Doch tevens is aangetoond, dat de scheikundige verbindingen van dit element, welke voor het leven noodig zijn, grootendeels een temperatuur boven het nulpunt noodig hebben, bij gebrek waarvan zij verstijven. Waar de temperatuur op Mars waarschijnlijk nooit boven het nulpunt zou komen, sluit dit dus op zichzelf reeds de aanwezigheid van levende wezens uit. In zekeren zin zou met betrekking tot Venus de waarschijnlijkheid van het bestaan van levende wezens grooter zijn. Deze verrukkelijke ster, die wij in het begin van de volgende maand weder als Avondster zullen kunnen waarnemen, verkeert nl. in dit opzicht in betere omstandigheden. Zij is slechts 108.000.000 K.M van de zon verwijderd en daardoor zal het er ongeveer gemiddeld 100 graden warmer zijn dan op Mars. De veel grootere nabijheid van de zon zou doen veronderstellen, dat het er misschien te warm zou zijn voor het ontstaan van levende wezens. Wij moeten echter niet vergeten, dat de dampkring van Venus zeer vochtig is, zoodat de hemel er onafgebroken bewolkt moet zijn. De zonnestralen worden door deze nevels voor een deel teruggekaatst en dit moet de temperatuur aanzienlijk matigen en wellicht doen overeenkomen met de temperaturen, die wij op onze aarde kunnen waarnemen. Ook in andere opzichten vertoont Venus eenige gelijkenis met de Aarde. Zoo heeft zij een diameter van 12730 K.M. en verschilt dus ook niet zoozeer van onze planeet, wat haar grootte betreft. Wij weten helaas te weinig van Venus af. Juist doordat zij zich voortdurend met nevelen omsluiert, is het waarschijnlijk, dat wij haar oppervlakte nooit te zien krijgen. Naar het schijnt bevindt zich echter de planeet Venus nog in vloeibaren toestand. Dit is natuurlijk een belemmering voor het ontstaan van leven. Doch in menig opzicht gelijkt deze zusterplaneet veel op de door ons bewoonde Aarde en zóó er ergens buiten onze wereld planten-en dierenleven bestaat, is het het waarschijnlijkst, dat dit op Venus het geval is.

Nieuwe Tilburgsche Courant 21-4 1925 Gemengde Berichten

Galilei een leugenaar? De nieuwste theorie van een platte stilstaande aarde. De laatste menschengeslachten zijn er al wel van overtuigd, dat de aarde rond is. De wetenschap heeft gemeend, het onomstootelijk bewijs hiervan te hebben geleverd en ieder aanvaardde deze theorie volgaarne en met een gerust geweten. Totdat onlangs een cosmografisch-revolutionnaire geest van zich heeft doen hooren. Paneroni is de naam van den man, die Galilei heet te liegen, dat onze aarde rond is en toch zou draaien. Deze gewezen schoenmaker 'grijpt voor zijn argumenten over Galilei en Copernicus heen in de vroegste geschiedenis der natuurkundige aardrijkskunde. Zonder de minste aarzeling decreteert hij de aarde plat te zijn, onbegrensd, alsook onbewegelijk. Hij verdedigt deze grondstellingen ook. Immers, wanneer de aarde niet plat was, zouden wij er afvallen. Een dezer dagen heeft Paneroni een lezing gehouden te Geneve, voor een uitverkocht huis van vroolijke studenten en andere belangstellende en nieuwsgierige lieden. Na zijn bovengemelde grondstellingen te hebben uiteengezet en verdedigd, kwam hij tot zijn volgende theses: de aarde is aan alle zijden door het water omringd en zon en maan beschrijven er groote cirkels boven. „Want," riep hij uit „hoe zou de zon anders van Oost naar West kunnen gaan!" Met een taxi, antwoordde prompt het een lachstuip nabij zijnde publiek in koor. Onder hoongelach moest Paneroni ten slotte de vlucht nemen. Hij verzuimde evenwel niet aan de cassa de ontvangsten van dien avond te toucheeren. Daarna verdween hij door den artistenuitgang. Nadere berichten ontbreken.

13

Rotterdamsch Nieuwsblad 22-2-1909

Omzwervingen door het Heelal. (50 Millioen Kilometers dichter bij de Zon.) Wonen er op Venus stervelingen dan zullen sommige Venusianen u niet begrijpen als u hen spreekt over nacht of van sterren, anderen weer weten evenmin dat er een zon bestaat als bij ons op aarde een nikker uit het hartje van Afrika een begrip heeft van ijs en u in uw gezicht uitlacht als ge hem vertelt dat men over water kan loopen als het bevroren is. Evenals bij ons de hoogste beschaving is te vinden in de gematigde luchtstreken, zoo ook op Venus!

De hoogstontwikkelden wonen op die deelen hunner globe, die den overgang aanbieden tusschen dag en nacht, verzengende hitte en allerfelste koude. Of Venus al dan niet door schepselen wordt bewoond, is door diverse geleerden gewikt en gewogen, onze beroemde landgenoot Huygens (1629—1695) was overtuigd dat al de planeten werden bewoond en hij beweerde, dat de wezens meer intelligent waren naarmate ze dichter bij de zon woonden, nu ingeval hij gelijk had dan pleit dit zeer voor het verstand van de Venusianen ; de astroloog Kircher beweerde, dat het op Venus alles botertje tot op den boom is en Couleur de rosé. Volgens hem was de atmosfeer bezwangerd met zoete geuren, feërieke wezens paarden er hun zangen aan het melodieus ruischen der beekjes, de planten waren er klinkklaar goud en de bloemen diamanten en edelgesteenten, schitterend in alle kleuren. Een zeer bekend Franschman, Fontenelle (1657 —1757), beschrijft met de meeste zorg de bewoners der planeten en van de lui op Venus beweerde hij, dat ze alleen leefden voor de liefde, dat ze piep hadden aan geleerdheid, nooit boeken of kranten lazen, maar daarentegen de schoone kunsten hoog vereerden en beoefenden. Niet als wij hier op aarde behoefden ze in het zweet huns aanschijns te ploeteren om hun dagelijksch stukje brood... ze leefden er zelfs niet vegetarisch van boontjes en doppertjes... ze voedden zich uitsluitend met hun atmosfeer, ze aten niks dan lucht! Kant, de filosoof uit Koenigsberg, heeft hetzelfde verkondigd als onze Huygens, de directeur van het observatorium te Potsdam ; de astronoom M.Schreiner komt tot de slotsom der bewoonbaarheid van Venus na het volgend betoog: De al te felle zonnehitte op Venus wordt getemperd door haar dichte atmosfeer, waaruit tevens blijkt, dat er veel water op die planeet aanwezig is of kan zijn. De grootste helft der zonnestralen wordt gereflecteerd door de bovenste wolklagen en is oorzaak, dat de temperatuur aan de oppervlakte vrijwel dragelijk zal zijn. Daar er nu op Venus water is en een dampkring, hebben we niet de minste reden het bestaan van organisch leven op Venus in twijfel te trekken! Dit laatste betoog steekt zeer gunstig af bij de geleende onzinpraatjes van Kircher en Fontenelle die ik dan ook alleen gaf als curiositeiten.

14

De afstanden in ons zonnestelsel zijn wel reusachtig maar we kunnen er ons nog een soort voorstelling van vormen ; na ons komende geslachten zullen trekken van planeet tot planeet en als ze nog niet afgedaan hebben met „lintjes", vaandels en vlaggen zullen ze eenmaal hun waperend dundoek planten op de pool van Mars of van Venus...... Zoodra we ons systeem verlaten krijg ik hetzelfde gevoel over me, dat ik heb als ik met een gesloten valscherm op een hoogte van een paar duizend meters naar omlaag spring... ik val in de leegte ik ben mezelf kwijt een heerlijke emotie die je moet meegemaakt hebben om er over te kunnen oordeelen wie weet smakken we nog niet eens gezamenlijk in het niet (wel te verstaan in theorie) gaan we naar de meest nabijzijnde vaste ster, terwijl we als voertuig het Nieuwsblad nemen dat ons wel in veilige haven zal doen belanden! De mensch zijn vlag plantend op de Pool van Mars. ►

Het Nieuws van den Dag 15-1 1893

Hoe kan men de zon beluisteren? Het is bekend, dat de menschelyke stem niet ver reikt. ledereen weet, hoe moeielyk het b.v. is, over een eenigszins breed water heen een veerman te beroepen. Een scheepsgezagvoerder is reeds bij weinig bewogen dampkring genoodzaakt, zijn stem door de spreekbuis te versterken, om door het scheepsvolk gehoord te worden. De uitvinding van de telephoon heeft hier eene algeheele verandering gemaakt. Zy maakte het mogelijk een gesprek te voeren op een afstand van verscheidene honderden kilometers, zonder meer inspanning dan die, welke het gewone spreken vereischt. Zoo bedraagt b.v. de door de telephoon bestreken afstand tusschen München en Berlijn 720 kilometer, tusschen Parijs en Marseille 1000 kilom. Zelfs door de zee heen, gelijk tusschen Parijs en Londen, zyn directe telephoonlynen aangelegd, en ook daar hebben zich geene noemenswaardige zwarigheden tegen de overbrenging der menschelijke stem verzet. Nu is zeer zeker by de telephoon de wijze van overbrenging eene geheel andere, dan de gewone voortplanting van het geluid. Indien het geluid volgens de gewone voortplantingswijze der tonen den weg van Berlijn naar München moest afleggen, daar zoude — de mogelijkheid voor een oogenblik aan nemende — na het einde van het gesprek eene tyd ruimte van ongeveer 36 minuten verloopen, alvorens het eerste geluid te München ware aangekomen. De Berlyner zou inmiddels weer rustig aan zyn werk kunnen gaan, want als München hem dadelijk antwoordde, zou hy toch eerst na verloop van 1 uur en 12 minuten antwoord kunnen verwachten. By ons tegenwoordig ver-spreken zetten zich de over te brengen geluidsgolven in de telephoon in een anderen krachtvorm om ; zij veranderen in electrische schommelingen, die de verre reis afleggen in den ondenkbaar korten tyd van een breukdeel eener seconde.

15

Met deze schrede voorwaarts zyn echter de mannen der electriciteit nog niet tevreden. Zy hebben tot zichzelven gezegd, dat het toch erg lastig is van zulk een materieelen draad afhankelijk te zyn; het is er om te doen dien overtollig te maken. De baan moet vrij zyn en aan niets aardsch verbonden, gelijk ook de lichtstraal op vrije baan door het wereldruim dringt. En werkelijk heeft men dan ook den lichtstraal tot bemiddelaar gekozen. Reeds sedert langen tyd is het bekend, dat het licht eigenaardige electrische verschijnselen te voorschijn kan roepen. Toen Preece het met behulp van een microphoon zóo ver had gebracht, dat hjj het loopen van een vlieg hoorbaar maakte, en wel zóo hard dat het op het trappelen van een paard over eene brug geleek, werd hij ver overtroffen door Smith, die beweerde : „ik kan iets nog veel wonderbaarlykers mededeelen, namelyk, dat ik door middel van de telephoon een lichtstraal op eene metalen plaat hoorde vallen." Dit zeer merkwaardige verschijnsel werd waargenomen met behulp van eene plaat van selenium, en men maakte daarbij gebruik van het eigenaardig vermogen by selenium, om lichtgolven in electrische golvingen te kunnen omzetten. Daar nu de electrische schommelingen voor ons gehoor waarneembaar zyn, was de grondslag voor de nieuwe uitvinding gelegd. Omstreeks twaalf jaren geleden bracht Bell zijn photophoon (eene soort telephoon, maar met een trilplaat van selenium ◄) uit Amerika naar Europa en vestigde er toen reeds de aandacht op, dat iedere verandering in de helderheid van het daglicht zijn photophoon geluiden deed geven. Daar hij nu, zoodra de zon op de photophoon scheen, daarin tonen vernam, die hy zich door aardschen invloed niet kon verklaren, nam hy aan, dat de veranderingen, die in het licht der zon plaats vinden, de oorzaak dier tonen zouden zijn. Latere waarnemingen bevestigden dit vermoeden en maakten den samenhang der vernomen tonen met de zonnevlekken steeds

waarschijnlijker. Nu wil Edison deze zaak grondig onderzoeken en beproeven de geluiden op de zon duidelijker waarneembaar te maken, de grootsche verschijnselen, die zich op de zon afwikkelen, op den voet te volgen en dus eigenlijk de zon op twintig millioen geographische mijlen afstand te beluisteren. Dit plan is geen verrassing meer, sedert een Amerikaansch wetenschappelijk blad het reeds verraden heeft. Edison bezit in den Staat New-Jersey een natuurlijk samenhangend blok magnetisch ijzererts, dat anderhalve kilometer lang en 30 meter breed is en tot op eene onbekende diepte in den grond doorloopt. Hy wil dezen grooten magneet met het noodige aantal draadgangen omwinden, waarvan de einden in eene soort telephoon uitloopen. Het magnetische steenblok zal dus de kern vormen van de telephoon, die verder uitgerust zal worden met registreerende toestellen en observatie-punten. Misschien verschaft Edison's plan geheel nieuwe ophelderingen over tot heden onbekende en onverklaarbare verschijnselen bij de cosmische veranderingen van ons centraal hemellichaam. Het Vaderland 26-8 1932 WEIENSCHAPPEN DE AARDE EEN HOLLE KOGEL? Een wetenschappelijke parodox

16

Over den inhoud van onze planeet en haar plaats in bet heelal zijn in duizenden jaren de meest verschillende inzichten ten beste gegeven, schrijft graaf Carl von Klinckowström in Die Umediau. Aristoteles heeft reeds de belangrijke stelling geschonken, dat alle deelen der aarde wegens hun zwaarte naar het middenpunt zich bewegen. Hij had er dus reeds een voorstelling van, dat zich in het centrum der aarde de zwaarste bestanddelen der materie moesten ophoopen. Toen de aardbol het aanzijn kreeg. Deze geheel moderne gedachte werd langen tijd door andere meeningen omtrent het inwendige der aarde verdrongen: men dacht aan een aardkern van vloeiend vuur welker aanwezigheid de vulkanen schenen te bewijzen en aan het ontstaan van een harde aardkorst door het afkoelen van den gloeienden bol. De Jezuïet Athanasius Kircher wist in 1664 ook reeds, dat de warmte in de mijnen met de diepte toeneemt; hij veronderstelt echter niet, met Descartes, Leibniz, Kant, Button e. a. een centraal vuur, maar talrijke brandende haarden in het ingewand der aarde, welke in verbinding staan met de werkende vulkanen. ► Volgens de huidige beschouwingswijze zijn het vooral twee inzichten, welke vermoedens geven omtrent den toestand van het direct niet toegankelijke ingewand der aarde. Het eene berust op de berekening van de dichtheid of het gemiddeld soortelijk gewicht van de aarde, het tweede op het feit van de zg. geothermische dieptetrappen. Als men de dichtheid van het water bij 4 graden Celsius op 1 bepaalt, bedraagt de dichtheid van het lichaam in zijn gebed in het midden ongeveer 5.52. Daar dit een veel hoogere waarde is dan de dichtheid van het gesteente, dat de aardkorst vormt, moet men daaruit het besluit trekken, dat het inwendige der aarde overwegend uit soortelijk zwaardere stoffen, dus uit metalen (in de eerste plaats ijzer) moet bestaan. Tot verrassende gevolgtrekkingen komt men, als men deze overweging combineert met de resultaten der waarneming, dat de temperatuur der aardlagen bij toenemende diepte met elke 100 M. drie graden stijgt. Wilde men veronderstellen, dat deze toeneming van temperatuur regelmatig voortgaat, dan zou men tot fantastisch hooge hittegraden geraken. Tamelijk algemeen wordt op het oogenblik aangenomen, dat de aardkorst op diepte van 50 tot

70 K.M. onder den toenemenden druk der boven haar liggende massa's en door stijgende temperatuur geleidelijk in een traag vloeienden toestand overgaat. Op deze diepte liggen ook de grootste haarden van aardbeving. Of in de kern der aarde dan werkeiijk temperaturen van 8000 graden en daarboven heerschen, schijnt zeer de vraag, daar men zich over den toestand der metalen onder de gegeven druk- en warmteverhoudingen geen goede voorstelling maken kan. Vandaar onderstelt men slechts hoogste temperaturen van 3 tot 4 duizend graden. Men heeft op diepten van 1200. 1700. 2530 en 2300 K.M. onregelmatige veranderingen van voortplantingssnelheid vastgesteld — vlakten van ongestadigbeid, welke de grensvlakten van lagen van verschillende natuurkundige eigenschappen moeten vormen. Bijzonder treffend is de sprong in de voortplantingssnelheid van de longitudinale (lengte) aardbevingsgolven van 13 tot 8.5 K.M. in de seconde op de diepte van 2900 K.M. Hier houdt de metalen schil der aarde op, welke ligt op de aardkern, welker samenstelling onbekend is. Deze aardkern is de drager van het aardmagnetisch veld. dat door de draaiing der aarde wordt veroorzaakt. Dat is, vervolgt Klinckowström, de huidige stand van onze wetenschap omtrent het inwendige van onze planeet. Deze inleiding was noodig voor de beoordeeling van allerlei andere hypothesen, welke hierop neerkomen, dat de aarde een holle kogel zou zijn. De eerste, die deze veronderstelling deed, is niemand minder dan de Engelsche sterrekundige Edmond Halley (1692). Het feit van de jaarlijksche verandering in de afwijking van de magneetnaald, dus het zich bewegen van de magnetische polen, wilde Halley verklaren door de hypothese van een in de holle aardruimte draaiende massieve binnenplaneet, welke hij zich zelfs bewoond dacht!

17

In 1818 deed de Amerikaansche kapitein John Cleves Symmes ► in de bladen een oproep tot steun van een door hem op touw gezette expeditie naar de noordelijke Poolstreken, waar hij voorbij den 82en breedtegraad niet alleen een zacht klimaat, maar ook een reusachtige opening naar het holle ingewand der aarde vermoedde. Als beschermheeren van zijn plan pronkte Symmes met beroemde geleerden als Alexander von Humboldt en Sir Humphry Davy, en Humboldt vertelt ons geestig in zijn Kosmos (I, blz. 177/78), dat de op avontuur beluste kapitein hem herhaaldelijk en openlijk tot deelneming aan de expeditie uitgenoodigd heeft. Behalve kapitein Symmes heeft deze gedachte nog een anderen fantast het hoofd op hol gebracht: een anonymus, die in niet minder dan drie brochures (1828— de stelling verdedigde, dat de aarde hol is, met lucht gevuld, en de polen open en van binnen niet alleen bewoonbaar, maar feitelijk ook bewoond. Wij weten thans, dat Symmes vruchteloos naar den ingang van de onderwereld op de Noordpool zou hebben gezocht, maar de anonymus bewijst zijn stelling met duizend motieven. Op hem volgde 1837 F. Julius Brede met een geschrift, waarin hij zijn bewijzen uiteenzet voor de hypothese, dat de aarde een holle en met lucht gevulde waterkogel is, waarop en waarin de landmassa's drijven; dus om zoo te zeggen een waterblaas. In die dagen waren er nog geen diepzee peilingen en Brede kon dus nog veronderstellen, dat de groote oceanen bodemloos waren. Op een geheel andere basis bouwt de nieuwste verklaarder van het wereldstelsel Karl Meupert (Der Kampf gegen das kopernikanische Weltbild. Memmingen 1928, en Umsturz des Weltalls. Memmingen 1929) zijn ..Weltallmythos". Voor Meupert is de aarde niet alleen een holle kogel, zij vertegenwoordigt ook onze heele wereld. Wij leven niet, zooals tot dusver algemeen onjuist werd gemeend, op de buitenhuid der aarde, maar op de inwendige schil, en het heele universum speelt zich af in het inwendige van dit „kosmische ei".

Wij behoeven dus niet eerst naar een weg naar den moederschoot der oude aarde te zoeken, wij zijn daarin opgesloten en kennen zelfs niets anders. En de aarde zelf, van welker uiterlijk wij niets weten — niet eens Neupert weet iets daarvan — staat stil.

18

De bewijzen voor de kogelachtige gedaante der aarde en haar omwenteling zijn bedrog Helaas zal het Neupert nooit mogelijk zyn. om zijn wereldstelsel in een planetarium te toonen, want het grondplan, waarop hij bouwt, kan hij niet in een model geven, namelijk zijn hypothese van de gebogen licbtbanen, welker curven hij telkens naar behoefte bij zijn wereldstelsel aanpast. Meupert is op deze gedachte van den loop der lichtstralen gekomen door de configuratie van het magnetische veld. dat men door middel van ijzervijlsel op een glazen plaat boven de polen van een magneet zichtbaar kan maken. Voor verdere bijzonderheden over Meuperts hypothese verwijst Klinckowström naar zijn brochures en bij besluit: Kapitein Synnnes zou men beden de onhoudbaarheid van zijn hypothese omtrent de openingen bij de Pool kunnen bewijzen. De heer Brede zou goedschiks of kwaadschiks door de diepzee-peilingen overtuigd zijn geworden, dat ook de diepste zeeën een vasten bodem hebben, maar de heer Meupert zal men niet zoo gemakkelijk aan het verstand kunnen brengen, dat de groote astronomen van Copernicus en Galilei af tot de vakgeleerden onzer dagen toe, misschien toch meer ervaring en meer verstand hadden en hebben dan hij....

De Indische Courant 18-5-1935

Het binnenste der aarde. Fantastische expeditie.

19

Het Smithsonian Institute te Washington is kort geleden in het bezit gekomen van een uiterst merkwaardige brochure, gedateerd 14 September 1822, van de hand van den oudlegerofficier kap. John Cleves Symmes. In deze brochure, die van de tallooze circulaires en krantenartikelen is, welke kapitein Symmes in de jaren 1818 tot 1829 aan verschillende wetenschappelijke instellingen over de geheele wereld deed toekomen, verkondigt de schrijver de fantastische stelling, dat de aarde hol is, en dat een schip door een „gat" bij de Noordpool het inwendige der aarde zou kunnen binnenzetten. Hoe ongelooflijk het ons thans ook schijnt, in dien tijd nam men deze theorie volkomen ernstig. Symmes trachtte de Amerikaansche regeering te bewegen, een expeditie uit te rusten, om het inwendige der aarde te „ontdekken" en deze nieuwe wereld voor het Amerikaansche volk in bezit te nemen onder bescherming van „hemzelf, zijn vrouw en haar tien kinderen." De voorstelling, die Symmes zich van het binnenste der aarde maakte, was volkomen in overeenstemming met de toenmalige geophysische opvattingen en daaruit logisch verklaarbaar. Hij meende er een warme, vruchtbare, en waarschijnlijk onbewoonde wereld te zullen aantreffen, wier oppervlakte bijna even groot zou zijn als de uitwendige aardoppervlakte. In deze opvattingen stond Symmes geenszins alleen. Hij verwierf zich een grooten kring van aanhangers. Over het geheele land werden groepen van Symmesieten gevormd, van verschillende zijden werden het Congres petities voorgelegd, waarin het door Symmes gedane voorstel tot uitzending van een expeditie werd ondersteund. Hoewel het Congres zich in allen ernst met deze kwestie bezig hield en er breedvoerige debatten aan werden gewijd, kwam het niet tot tastbare resultaten. Hoe aanlokkelijk het plan om op deze wijze het Amerikaansche grondgebied uit te breiden in dien tijd velen ook voorkwam, het stuitte af op den nuchteren werkelijkheidszin van het overgroote deel der Congresleden en werd nooit ten uitvoer gebracht — of juister gezegd, de poging daartoe werd nooit ondernomen. Toch kan het „Symmesitisme" in tweeërlei opzicht nog op resultaat bogen. In de eerste plaats is het waarschijnlijk, dat de belangstelling voor exploraties, die de Symmesieten hebben aangekweekt, een der factoren is geweest, welke geleid hebben tot het uitrusten van de Wilkes exploratie expeditie, die het eerste land ontdekte voorbij den Zuidpoolcirkel. Het tweede resultaat dat Symmes met zijn fantasieën behaalde, was, dat zijn plan als grondslag diende voor een der meest spannende vertellingen van Edgar Allen Poe, „The Adventures of Arthur Gordon Pym". Zijn fantastisch plan heeft mogelijk ook Jules Verne tot een van zijn romans geïnspireerd. Tegelijk met zijn brochure deed Symmes een kaart van „Symmesonia" het licht zien, het vermeende vasteland aan gene zijde van den Noordelijken „rand" der wereld. Op deze kaart staat aangegeven, hoe de „Symmes-River" ongeveer ter hoogte van Davis Straat in den Atlantischen Oceaan uitmondt. Deze rivier moest volgens Symmes de grootste ter wereld zijn, daar zij de voornaamste afwatering van de oceanen der onbekende inwendige wereld in de wereldzeeën van onze uitwendige aarde zou zijn.

Nieuwsblad van Friesland 20-12-1902

De maan

De maan is eene Hoogst aangename en nuttige verschijning in de donkere avonden van najaar en winter, vooral ten plattenlande en in 't veld, waar geen straatverlichting is aangebracht. Haar zacht, vriendelijk aanschijn is bekorend. Menig gemoedelijk dichter heeft haar een loflied gewijd en verliefden minnen rozegeur en „maneschijn." Toch gebeurt het ook, dat ze elkander „naar de maan" wenschen. Dat is hard, ook voor de zachte maan. Behalve buitenlui, dichters en verliefden, zijn er nog geleerden, welke de maan hun aandacht wijden. Eigenlijk zijn dat nog haar beste vrienden. Wij lezen van den Amerikaan Pickering, dat hij als sterrekundige gedurende lange jaren een bijzondere studie van de maan heeft gemaakt. Hij schrijft, dat er vulkanen zijn op de maan, die nog werken, dat eenige kleine kraters zijn verdwenen, doch dat er zich nieuwe hebben gevormd. Sommige bergen zijn bedekt met sneeuw, die in het zonlicht sterk schittert en daaruit verklaart zich het gezicht, dat de maan vertoont. Ook veronderstelt de Amerikaan leven op de maan; of het plantaardig of dierlijk leven is, moet onopgelost blij ven, maar stellig zijn het niet enkel levenlooze rotsen en gebergten, welke wij aanschouwen en die de vlekken aanduiden.

20

De Waarheid 24-9 1959

Vaticaans blad over mensen op de maan

„Indien er op de maan menselijke wezens blijken te zijn, zijn zij dan belast met de erfzonde en zijn zij door Christus verlost?" Met deze vraag houdt zich in het laatste nummer van het Vaticaanse weekblad „Osservatore della Domenica" de Franciscaner monnik Raimondo Spiazzi bezig. De schrijver zet uiteen, dat afstammelingen van Adam, die op onbekende wijze in voorhistorische tijden op de maan zijn gekomen, belast zouden zijn met de erfzonde. Evenals de bewoners van de aarde, zouden ook zij echter verlost zijn, hetzij door Christus' dood op aarde, hetzij op andere wijze. Op de maan zouden voorts wezens kunnen zijn, die gelijk zijn aan mensen, maar afstammen van een ander, en door God afzonderlijk van Adam en Eva geschapen, eerste mensenpaar. In dat geval zouden zij volmaakte menselijke wezens kunnen zijn, die in de toestand van genade leven, zoals Adam en Eva voordat zij uit het paradijs werden verdreven.

Het Centrum 11-10 1921

OP DE MAAN IS LEVEN. New York 10 Oct. De bekende astronoom der Harvarduniversiteit, professor William Pickering, heeft op grond van een lange reeks fotografieën, welke hij genomen heeft tusschen Augustus 1920 en Februari 1921, verklaard te kunnen constateeren, dat er op de maan werkelijk leven is. Zijne foto's toonen, dat van tijd tot tijd groote met groen bedekte oppervlakten zichtbaar worden, die in een ongeloofelijk korten tijd bloesems ontwikkelen, en dan weer verdwijnen. Het gehelee proces speelt zich in een tijdsruimte van ongeveer 11 dagen af.

21

Bij het volgende bericht past een klein commentaartje. LeVerrier ontdekte Neptunus in 1846, niet door waarneming maar door berekeningen, daartoe aangezet vanwege onverklaarbare afwijkingen in de baan van Uranus. Tegelijkertijd met LeVerrier was ook John Couch Adams in Engeland met dezelfde berekeningen bezig, en ook hij kwam tot dezelfde conclusies. Zoals dat vaker gaat bij uitvindingen en ontdekkingen: het hing kennelijk (en in dit geval letterlijk) in de lucht. Op basis van LeVerriers berekeningen werd Neptunus korte tijd later visueel waargenomen door Johann Gottfried Galle in Berlijn. Maar wie die meneer Baburèt uit onderstaand berichtje is valt niet te achterhalen. Hij is een blijkbaar vergeten dwarsligger, en het krantenbericht maakt het er niet duidelijker op. Arnhemsche Courant 5-10 1848 GEMENGDE BERICHTEN

22

Onze lezers zullen zich nog wel herinneren dat, een jaar of twee geleden , in de geleerde wereld zeer veel opschudding ontslaan is, ten gevolge der ontdekking van eene nieuwe planeet door den Fransche sterrekundige Leverrier , welke ontdekking. door vele andere sterrekundigen destijds is bevestigd. Men zal dus niet weinig verwonderd zijn te vernemen , dat die geheele zaak op eene vergissing berust, zoo als blijkt uit een rapport van den heer Baburèt, op den 29sten augustus en 11 september , in de akadémie te Parijs voorgedragen , waarin beweerd wordt, dat de gewaande ontdekking niet anders is dan de verdwaalde planeet Neptunus welke zich toevallig in de door den heer Leverrier aangeduide rigting wederom heeft laten zien. Volgens den heer Leverrier, moest de door hem ontdekte planeet zich 36 maal verder van de zon verwyderd bevinden dan de aarde, terwijl Neptunus er slechts 30 maal verder van af ligt , zijnde een klein verschil van 200,000,000 mijlen ; de planeet van den heer Leverrier moest 38 maal den omvang der aarde hebben ; Neptunus echter heeft maar een derde van deze grootte. Genoemde planeet moest 217 jaren besteden , om haren omloop om de zon to volbrengen , terwijl Neptunus zijnen loop in 164 jaren aflegt. Hieruit volgt dat de door den heer Leverrier bedoelde planeet geenszins Neptunus zijn kan , als kunnende zijne berekeningen niet op deze laatste toegepast worden , zoo als dan ook door den heer Leverrier , in de zitting van 14 september erkend moet zyn.

26-9-1877 Het Nieuws van de Dag

Urbain Jean Joseph Leverrier.De tijding van den

dood van dezen beroemden sterrekundige zal over de geheele beschaafde wereld een diepen indruk teweegbrengen. Hij is een van de wakkersten geweest onder de wakkere mannen, die gearbeid hebben aan een wetenschap, schijnbaar 't verst van allen buiten onze dagelijksche en alledaagsche belangen liggende, maar feitelijk van hoog gewicht en diep ingrijpende praktijk. Leverrier werd den 11den Maart 1811 te St. Lô geboren, ontving daar zijn eerste opleiding en bezocht vervolgens de Polyt. School te Gaen. In 1829 kwam hij naar Parijs in het college Louis Le Grand en behaalde daar den eersten prijs in de mathematische wetenschappen, met de opname onder de studenten der Polyt. School aldaar. Na zijn studiën volbracht te hebben, werd hij ingenieur bij de tabaksregie, doch nam spoedig ontslag om een leeraarsplaats aan het college »Stanislas« te Pariis te aanvaarden. Vervolgens werd hij leeraar aan de Polyt. School en in 1846 professor in de Méchanique Celeste, om in 1854 als directeur van de sterrenwacht zijn eigenlijke loopbaan te beginnen. Reeds was hij lid van de Academie (1846); terwijl de kiezers van het Dep. Manche (waarin St. Lô. ligt) -hem in

1849 naar de Kamer afvaardigden. In 1852 werd hij Senator en lid van de Conseil Supérieur de I'instruction Publique. Uit de bewegingen van de planeet Uranus profeteerde L. de ontdekking van een andere nog onbekende planeet, die werkelijk in 1846 (28 Sept.) door Galle te Berlijn ontdekt werd en naar L. gedoopt; hoewel later herdoopt als Neptunus. Een aantal werken van L, over de banen en de storingen van onderscheiden planeten en kometen zagen achtereenvolgens het licht, terwijl de Parijsche sterrenwacht onder zijn leiding tal van verbeteringen onderging. De naam, dien L. zich door een en ander verwierf, mag met recht een onsterfelijke genoemd worden. De kwaal waaraan hij leed en bezweek, een leverziekte, werkte ongunstig terug op zijn gemoedsgesteldheid, en zijne verhouding tot de Regeering van zijn land was in den laatsten tijd dan ook alles behalve aangenaam. Met het oog daarop geeft het juist een krachtige getuigenis van de waardeering, die de grote sterrekundige ondervond, dat diezelfde Regeering eene som gelds uittrok om L. eene reis tot herstel van gezondheid te laten doen. Het was een nationaal belang — zoo luidde de overweging — dat een man als L. voor Frankrijk behouden bleef.

Sumatra Post 8-7-1902

23

De ringen van Saturnus.

Dezen zomer, aldus leien wij in een Hollandsch blad, zal men weldra de planeet Saturnus met zijn ringen ook door een kleinen verrekijker kunnen waarnemen. Oaarbij doet zich dan op 15—17 Jnii een verschijnsel voor, dat nog nooit is beschreven. De beide ringen die 200 kilometer breed ziju, worden gescheiden door een open ruimte vau 9000 kilometer ongeveer welke Cassius heeft ontdekt en die naar hem genoemd wordt. Die ruimte of spleet toont zich aan het oog door een donkeren streep tusschen de ringen, die echter naar de planeet toe verdwijnt, waar de ringen dan schijnen één U worden. Als de aarde boven de ringen staat, ziet men door de spleet heen en zou door die opening de planeet zelf kunnen zien, als de schaduw van de ringen haar niet verduisterde Andera wordt het wanneer, gelijk omstreeks de de genoemde dagen het geval zal zijn, de aarde juist tusschen de zon en Saturnus staat. Vau Saturnus uit is er dan een kleine zonsverduistering waar te nemen, doordat de aarde als een zwarte vlek over de zonneschijf schuift (dat duurt ongeveer 12 uur). Maar daar de zonnestralen dan door de spleet tusschen de ringen ook op Saturnus zelf vallen, zal men van de aarde uit dat deel der planeet verlicht zien. Met andere woorden : de spleet zal schijnbaar verdwenen zijn, de ringen zullen g-heel schijnen samen te vallen, behalve wellicht met een verschil van lichtsterkte in het midden.

Het Vaderland 4-9-1933

DE VLEK OP SATURNUS.

Wij hebben reeds bij herhaling berichten opgenomen omtrent de witte vlek, die onlangs op Saturnus verscheen en nog steeds met een goeden kijker valt waar te nemen. Wij ontvingen van den heer W. S. Volkers Jr. alhier thans, van de planeet een afbeelding, welke wij in onze uitstalkast hebben tentoongesteld. De planeet is geteekend bij 180-voudige vergrooting, gezien door een kijker van 108 mm opening. Het gelukte den teekenaar eerst Zaterdag j.l. de vlek duidelijker te zien, daar de lucht voordien te onrustig was. Uit de afbeelding blijkt dat de vlek ongeveer 20.000 bij 75.000 km groot is en derhalve op de vlek gemakkelijk 5 aardbollen naast elkander kunnen geprojecteerd worden. Een verschijnsel op een dergelijke schaal — aldus merkt de heer Volkers nog op — kan moeilijk aan een vulkanische uitbarsting worden toegeschreven, wellicht is het een condensatieverschijnsel van gasvormige stof tot nevel over een uitgestrekt gebied. Op de teekening zijn verder zichtbaar de Cassinische splitsing van den ring in twee ringen, de schaduw van den ring op de planeet en van de planeet op den ring, de helderheidsverschillen van de ringen onderling en de normale donkere „equatoriaalband op de planeet.

Nieuws van de Dag voor Nederlandsch Indië 9-12 1907

24

De Locomotief 22-8-1901

Reizen door ons Zonnestelsel. (Bewerkt naar de nieuwste bronnen der moderne astronomie voor De Locomotief).

25

De 9 wachters, welke zich buiten de ringen van Saturnus bewegen, moeten in de beweging der planeet groote storingen teweegbrengen ; misschien is wel het wankelbaar evenwicht, dat zij bestendigen, de oorzaak van het in stand blijven der ringen. Doch een bevredigend antwoord omtrent het vraagstuk dier ringen, is nog niet opgelost. Drie harer wachters zijn dichter by Saturnus gelegen dan onze maan tot de aarde. Men heeft waargenomen dat de helderheid dier wachters periodiek verandert en daaruit afgeleid, dat zij waarschijnlijk om een as wentelen, zoodat zij, evenals de maan met betrekking tot de aarde, steeds dezelfde zyde naar de planeet toekeeren. 0p den verbazenden afstand, waarop die manen van ons verwijderd zijn, is het moeilijk hun afmetingen te bepalen. De zwaartekracht op Saturnus is ook grooter dan by ons. De dichtheid der stoffen echter, waaruit de planeet bestaat, is zeven maal kleiner dan op aarde. Bovendien bewijst de afgeplatte gedaante van Saturnus, dat die dichtheid, evenals op Jupiter en op de aarde, toeneemt van de oppervlakte naar het middelpunt, zoodat de buitenste lagen ongelooflijk ijl zijn. Indien de dampkring zoo diep is als hij schijnt, dan moeten de benedenste lagen bijzonder dicht zyn en aan een zoo verbazende drukking zyn blootgesteld, dat hij daar zwaarder is dan aan de oppervlakte der planeet. Het vreemdste echter op Saturnus blijft altijd de kalender. Het jaar bestaat daar uit 25060 ( = 24.491) Saturnus-dagen en er zijn daar in duur van tijd verschillende soorten maanden, wier duur afwisselt tusschen nog geen 2 en 165 Saturnus-dagen. De negen manen bewegen zich in negen verschillende perioden om de planeet. De dampkring van Saturnus is zóó dicht en zóó bewolkt dat wij de oppervlakte der planeet zelf nooit zien. Dit is een groot verschil met hetgeen we van Mars te zien krygen, waar het vastelanden en zeeën zichtbaar zijn. De waarnemingen doen vermoeden, dat de warmte op Saturnus veel aanzienlijker is dan met den zonneafstand overeenkomt. Immers de zon heeft daar een ruim negentigmalen kleinere oppervlakte dan bij ons; in dezelfde reden neemt dus daar ook het licht en de warmte af. Het water zou daar niet anders kunnen bestaan dan in den vorm van ijs en waterdamp zou er geen wolken kunnen vormen met de onze overeenkomende. Ook blijkt het, dat daar meteorologische veranderingen plaats hebben, waaruit men afleidt dat Saturnus een temperatuur moet hebben minsten even hoog als die der aarde. De bewoners van Saturnus moeten echter van ons aardbewoners in ieder opzicht verschillen. Bij geringe dichtheid der stoffen en de groote dichtheid van den dampkring al daar, moeten levensvoorwaarden hebben doen ontstaan, waarvan wij ons geen voorstelling kunnen maken. Doch ook hier geldt hetgeen we voor andere planeten hebben gezegd : de natuur is onuitputbaar in het scheppen van wezens, geschikt voor alle werelden in het heelal. De ringen, welke zich voor de bewoners van Saturnus moeten voordoen als een boog, die over het firmament gelegen is, moeten een indrukwekkend schouwspel voor hen opleveren. Verplaatsen wij ons een oogenblik aan den aequator van de planeet, dan zien wij die ringen als een dunne donkere streep boven onze hoofden, juist door het zenith gaande. Begeven wij ons van den aequator naar de polen, dan treden wij uit het vlak der ringen en zien wij deze langzamerhand dalen terwijl de beide uiteinden niet meer lijnrecht tegenover elkander liggen, doch meer en meer tot elkander naderen. Wij zien dan de ringen als een reusachtige boog aan den hemel. De boog vermindert in hoogte naarmate wy de pool naderen. Zijn wij op een breedte van 63° gekomen, dan is de top van den boog tot den horizon afgedaald en verdwijnt het wonderlijk ring-systeem van den hemel, waardoor de bewoners dier streken de ringen in het geheel niet kennen. Niettegenstaande hun aantal, geven de negen wachters niet zooveel licht als men zou denken, daar zij op een gelijk oppervlak slechts een deel van het licht ontvangen dat onze maan ontvangt. Als de wachters van Saturnus te zamen tegelijk bovenden horizon staan en zoo dicht mogelijk tot volle maan naderen, geven ze niet meer licht dan het honderdste deel van ons maanlicht. Toch kan het resultaat hetzelfde zijn, zoo de bewoners van Saturnus een 90-malen gevoeliger gezichtszenuw bezitten dan de onze. Doch dit is niet het eenige vreemde op Saturnus. De ringen zijn zóó breed, dat hun schaluw zich uitstrekt over het grootste gedeelte der gematigde luchtstreken. Vijftien jaren lang is de zon ten zuiden der ringen en vijftien jaren lang ten noorden, waardoor er op Saturnus landen moeten zijn, die meer dan vijf jaren in de schaduw dier ringen liggen. Aan den aequator duurt de eclips veel korter, en komt zij

alle vijftien jaren terug, zoodra de zon in het vlak der ringen gekomen is; daarentegen heeft men daar elken nacht maansverduisteringen, door de ringen en de manen zelf veroorzaakt. In de poolstreken wordt de zon nooit door de ringen verduisterd; daar is de zon gedurende vijftien jaren onder den horizon. De bewoners van Saturnus zien onze aarde als een klein lichtend punt, dat zich nooit verder dan 6 graden van de zon verwijderen kan. Daar is zij veel moeielijker waar te nemen dan op Jupiter, ja, het is niet zoo heel zeker dat men haar kan zien als onze aarde voor de zonneschijf heen gaat, wat ieder vijftien jaar plaats heeft. Maar hoe dat ook zij, Saturnus is de laatste plaats vanwaar men de aarde kan onderscheiden en voor de geheele oneindige ruimte is het alsof de aarde niet bestaat!

Vriesche Courant 19-10-1810

26 Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant 19-2-1868

Utrechtsch Provinciaal Dagblad 24-10 1857

Nieuwsblad van Frieschland 29-6-1907

27

22-8-1901 De Locomotief

28

Uranus. Het was William Herscuel, die in Engeland op den 13 Maart 1781 een nieuwe planeet ontdekte, aan welke dea naa-o Uranus werd gegeven. Deze ontdekking heeft den straal van ons zonnestelsel van 1400 t?t2800 millioen K. M. verlengd. Daar zij zi ih als een ster van de 6e grootte voordoet, is zy met het bloote oog moeielijk waar te nemen. Deze planeet volbrengt in 84 jaren en 3 maanden haar baan aan den hemel. Telkens na 369 dagen komt ze in oppositie met de zon. Door een kijker gezien levert zij niet veel merkwaardigs op, daar zij te ver van ons verwijderd is om iets van de gesteldheid der planeet te kunnen onderscheiden. De baan van Uranus om de zon heefteen straal van bijn 2 2900 millioen K. M., zoodat zij gemiddeld .18 malen verder van de zon verwijderd is dan onze planeet. Tot heden heeft men nog geen vlekken op haar kunnen ontdekken, waaruit de tijd zou kunnen worden afgeleid harer as-wenteling. Uit de beweging harer vier wachters heeft men als den waarschynlijken omwentelingsduur gevonden II uren, zoodat het jaar aldaar meer dan 60.000 Uranus-dagen moet bevatten 1 Haar middellijn is ruim viermalen zoo groot als die onzer aarde en bedraagt 53600 K. M Haar volume is 74 malen grooter, haar dichtheid 5 malen kleineren haar gewicht 15 malen grooter dan onze planeet. In het perihelium is de afstand dier planeet van de zon 2700, gemiddeld 2840 en in het aphelium 2968 millioen K. M., waardoor het verschil in dichtste en verste afstand van de zon 268 millioen K. M. bedraagt. Uit het onderzoek harer lichtstralen heeft men aangetoond dat zij een dampkring heeft die veel meer overeenkomt met dien van Sa turnus en Jupiter dan met dien der aarde en die gassen bevat, welke op onze aarde niet voorkomen.

Haar vier washtera hebben omloopstij Isa van 2,4,8I|2 en 131|2 dag. Waarschijnlijk zullen er wel ie eer wachters ontdekt worden. De satellieten bewegen zich om de planeet op een afstand van tuss
View more...

Comments

Copyright � 2017 NANOPDF Inc.
SUPPORT NANOPDF