inleiding-tot-de-sociologie-deel-3-oude-versie-boek

January 9, 2018 | Author: Anonymous | Category: Sociale wetenschappen, Sociologie
Share Embed Donate


Short Description

Download inleiding-tot-de-sociologie-deel-3-oude-versie-boek...

Description

DEEL 3: Over socialisatie en sociale verandering, macht en mobiliteit, organisaties en sociale klassen. Hoofdstuk7: levenslang leren- om in het gareel te lopen? Over socialisatie en sociale controle, conformism en deviantie. "Nature"

- Aanleg

"Nurture"

- leren

- instinct Cultuur  Waarden  Normen Instituties

bundel gedragsverwachtingen Rollen actoren die hun rol niet spelen

Mechanismen of processen (intergatie). Basisconcepten conformisme Cultuur  Waarden  Normen Instituties

Socialisatie

bundel gedragsverwachtingen

Rollen actoren die niet hun rol spelen Sociale controle

deviantie

Socialisatie moet aangeleerd worden Conformisme: doen wat er verwacht wordt  zoals anderen doen Sociale controle: terug op rechte pad brengen Deviantie: afwijkend gedrag vertonen

7.1. Cultuur wordt aan geleerd.

socialisatie

• aangeboren • "mangelwesen" • geen instinct • potentieel • vb leren praten

• cultuur • institutuionele • vb: waarden, normen en opvattingen

mens

• tweede natuur • verwerfbaar • conformisme • aangeleerd-->7.30u opstaan

rolgedrag

7.2. Socialisatie en haar functies

•aanleren cultuurpatroon

cultuuroverdracht

socialisatie

•tussen 2 of meer verbanden •baby, immiganten,...

•sociale identiteit •inlijving leden •continuïteit

rolgedrag

acculturatie*

•aanleren cultuurpatroon

•sociale identiteit •inlijving leden •continuïteit

•van een groter samenlevingsverband •kolonisatie, klassen, generaties,... cultuuroverdracht

rolgedrag

*:leerprocessen van ene samenleving naar andere samenleving  inporst coca cola

De kijk van ‘Bordieu’ Transormeert amorfe en ongebonden potentie tot reële sociale identiteit   

Vermaatchappelijking individu Individu verwerft sociale identiteit - Kan sociaal handelen - Inpassing ‘sociale orde, rol geleerd Temmen brutale instincten - Intergratie of inpassing in de sociale orde

‘interiorisatie’ van ‘exterioriteit’ verinnerlijken van sociale omgeving en zo sociale identiteit verwerven ‘Habitus’houding t.o.v. dingen creëeren

Hoe wordt een nieuw ‘lid’ in de sociale orde ingepast? -

Observatie Imitatie Straffen/belonen

Controle lichaamsfuncties (plas, lawaai maken,…)

leren deel uitmaken van groep, organisatie, samenleving INTERNALISATIE

Op een ‘sociaal’ aanvaardbare Tijd eten en slapen

cultuur sociale herkomst ‘gezin’

Interiorisatie’externaliteit’ Inpassing sociale orde en verkeer

7.3. Socialisatie: primair, secundair, tertiair. primair

secundair

•primaire groepen- 'prive'/ 'face-to-face'-relaties •informeel 'vanzelfsprekend', onbewust (gezin,'peer group',...) = sociale huid •belang 'sociale herkomst' (wetmatigheid)

•in secundare groepen (publiek) •formeel (school, bedrijf,...) en informeel (vereniging) •=sociale kleren •belang collectieve rituelen

Toenemend belang tertiaire socialisatie (massamedia,…)

‘totale instituties’ (Goffman) of gulzige instituties (Coser 1974) 



Het proces van identiteitsvorming, aarbij het individu abrupt breekt met de waarden en gedragspatronen die het tot dan vanzelfsprekend vond, en radicaal andere waarden aanhangt en gedragdpatronen volgt. vb haar afscheren, vrouw worden om nieuwe identiteit te creëeren = allesomvattende socialisatie Hoe? - Mensen ‘buitengesloten’ van de samenleving - Mensen ‘intern’ compleet gecontroleerd o Levenssferen op 1 noemer o Onmiddelijke gezelschap van inmates

2 opvoedingspatronen REPRESSIEF  Sancties - Negatief , slecht gedrag (straffen) - Materieel belonen  Afhankelijkheid/ gehoorzaamheid kind  Niet-verbale communicatie  Communicatie als ‘bevel’  Oudergerichte socialisatie  Kind - Percipieert ouderlijke wensen PARTICIPATIEF  Sancties - Positief , goed gedrag (belonen) - Symbolisch belonen  Zelfstandigheid van het kind  Verbale communicatie  Interactieve communicatie/ diaoloog  Kindergerichte socialisatie  Ouders - Pericipiëren wensen van kind -

7.4. Differentiële socialisatie Het onderwijs als middenklasse-instituut

school

functie

gevolg

•leerkrachten kennen beter de gebruiken, spreken de taal... van kinderen middenklasse gezinnen binnen de onderwijssituatie •'hidden curriculum' en symbolisch geweld •reproductie klassenstructuren •in stand houden bestaande (ongelijke) maatschappij

•arbeiderskinderen worstelen met een 'cultureel deficit' •'autodiscriminatie' als zichzelf waarmakende voorspelling

Binnen een sociale klasse. Code= taalgebruik middenklasse

arbeidersklasse

'elaborated code'

• gericht op praktische, situatiegebonden aangelegenheden, minder geschikt voor gesprekken over abstracte ideëen, relaties of processen • betere aansluiting bij technische en beroepsklassen

• Is voldoende abstract om als algemeen denkraam te gebruiken en kan daardoor op diverse situaties worden toegepast • betere aansluiting bij de algemene richtlijnen secundair onderwijs en universiteit

7.5. Conformisme: gedrag zoals het hoort? 

Een cultuur houdt maar stand, als de ‘leden’ de spelregels van het sociaal geaccepteerd en voorgeschreven handelen ook volgen Experimenten die aantoonden dat sociale druk ertoe kan leiden dat mensen dingen zeggen die totaal fout zijn, al hadden zij zelf een andere opvatting over het juiste Conclusie Degenen die zich conformerenn vertonen daarna een reductie in de spanningen, terwijl degene die onafhankelijk blijven en de het juiste antwoord geven, emotioneel gespannen blijven 



Conformisme vooral wanneer mensen in uniform optreden - Dan wordt hun persoonlijke identiteit vervangen door ‘identificatie’ met doelen en acties van de groep - Elke individuele handeling maakt deel uit van de handelingen van de groep, de eigen waarden en normen lijkt men wel te vergeten - Daarenboven is men anoniem en ‘anonimiteit’ is het sterktst wanneer individu en slachtoffer niet worden gezien Vb: - Het gedrag van opzichters in kampen, de gemoedsrust van piloten die verwoestende bombardementsvluchten uitvoeren.

7.6. Sociale controle en sociale sancties 

Elk samenlevingverband beschikt over processen om zijn leden op het rechte pand te houden of te brengen - Sociale control: vorm van gedragsbeïnvloeding, vaak onbewust - Door ‘sancties’ worden mensen tot een bepaald gedrag aangezet, weerhouden - Aan elke norm zijn sancties verbonden om mensen te ‘dwingen’ zich aan de spelregels te houden.  hoe belangrijker de norm hoe zwaarder de sanctie

Typologie sancties (formeel en informeel) positieve

negatieve

intern Solidariteitsgevoelens Verwachtte instemming/ waardering sociale omgeving stimuleert conformiteit Schuldgevoelens Sociale ‘geweten’ stuurt bij

extern  Belonenpromotie  Waarderen  Plezierenknipoog  

straffentik tegen billen geweldnegeren,…

Deviantie/ afwijkend gedrag Anomie. Concept bij Merton CONCEPT  sociale druk waaran individuen in bepaalde situaties bloot staan, wanneer de algemeen aanvaarde waarden en streefdoelen conflicteren met wat realistisch mogelijk is FALEN  zij die het niet lukt rijk te worden volgens de voorziene werkwijze staan onder sociale druk op een andere manier de ‘doelen’ te realiseren  als het niet legitiem luk, dan maar illegitiem =typologie Merton Wijze waarop? - Hard werken - Strenge zelfdiscipline

Realisatie waarden vooruit komen geld verdienen Materieel succes (status)

7.7. De spanning tussen cultureel aanvaarde doelstellingen en middelen Institutioneel aanvaarde middelen nee

Algemeen aanvaarde Ja doelen Ja Conformisme hard studeren, diploma halen Nee Ritualisme iets doen omdat het een spelregel is andere

andere

Innovatie nettoloon laagmaaltijdcheques (geen bel) Retraitisme terugtrekken uit mij Rebellie confrontatie met samenleving en mij over willen gooien

7.8. meer over deviantie 



Relatief begrip - Naar tijd - Naar sociale ruimte - Overgangs- of grijze zone Deviantie - Handelen in strijd met algemene spelregels samenlevingsverband - Weigeren of het onvermogen om zich te houden aan de spelregels ven de betreffende ‘sociale’ context - Voorlopig eindpunt van interacties tussen mensen - Verschil individueel afwijken en collectief als deviante levenswijze

Wat in de ene (sub)cultuur (tijd/ruimte) als ‘deviant/afwijkend’ getypeerd wordt, is soms ‘normaal’ in een andere (sub)cultuur

Witteboordencriminaliteit 

Deviantie hogere/rijkere sociale categorieën gepleegd, die vaak niet gesanctioneerd wordt - Grote groepen mensen definiëren “white colar crime” niet afwijkend gedrag omdat de daders uit de ‘betere’ klasse komen - En vaker hun sanctie via hun ‘netwerk’ ontlopen of ‘regelen’

7.8.1. Verklaringen voor deviantie 1. Sociologische theorie 

De kenmerken van het samenlevingsverband- mate van sociale integratie en het waardepatroonverklaren volgens Durkheim deviant/afwijkend handelen van mensen.

2 dimensies ‘sucide volgens Drukheim Sociaal geïsoleerd* Egoïstische zelfdoding

Netwerk Mate intergratie

individu gaat op in de groep: Altruïstische zelfDoding

Anomie Anomische zelfdoding

cultuur Waarden Normen

fatalisme*** fatalistische zelfdoding

*:geen sociaal weefsel dat ondersteunend is **: terrorimsevoor geloof met bom rondlopen ***: mensen die het niet meer zien zitten

2. De ‘learned deviance’-theorie. 



In complexe, sterk gedifferentieerde samenleving - Worden andere spelregels bijgebracht in verschillende groepen - Zullen dikwijls aanleiding geven tot gedrag dat door de ruimere samenleving als ‘afwijkend’ wordt bestempeld - Want: mensen de in subculturele waarden en normen worden gesocialiseerd, zullen zich ernaar gedragen, ook al wijken ze daardoor af van wat gangbaar is Een (deliquente) subcultuur

3. conflictheorie   

Diverse groepen wedijveren om macht, kapitaal, status die in de samenleving ter beschikking is Zij die macht hebben - Zullen dikwijls ook degenen zijn die over de ‘legitimiteit’ oordelen - Zij die ‘anders’ zijn worden gecriminaliseerd/ gediscrimineerd Deviantie - Gevolg van strijd tussen groepen om de eigen doelstellingen/ belangen te realiseren Vb: discriminatie “zwarten”

7.8.2. Functies van deviantie. DEVIANTIEmij keert zich tegen mensen die afwijken Bevordert conformisme Versterking ‘normbesef’ (schandpaal-effect) Nodig om te laten weten wat juist is

basis verandering ontkiemen intellectuele en artistieke innovaties

Hoofdstuk 8: Een naamwoord en een werkwoord. Over organisaties en organiseren 8.0. Inleiding

•een bepaalde vorm van spelregels, verhoudingen tussen mensen...die dan niet georganiseerd zijn •associatie met: • efficiëntie:de mate waarin met beschikbare middelen het meest optimale resultaat kan worden bereikt •effectiviteit: de mate waarin de actor er in slaagt 1 of meer doelen te realiseren, onafhankelijk van de inspanning die daartoe wordt geleverd.

a social arrangement which pursues collective goals

- structureren - formaliseren - systematiseren - disciplinere

concreet

•begrepen: •als een planmatige gecoördineerde en doelgerichte interactie van mensen •gericht op een zichtbaar of niet zichtbaar product •min of meer zichtbare werkelijkheid: een bedrijf, een publieke administratie •negatieve bijklank: logheid, onpersoonlijkheid en starheid

hoe?

werkwoord

organiseren

zelfstandig naamwoord

- verdeling van posities en rollen - normbesef en samenhorigheid - samenhang realiseren - voorspelbaarheid

Oganisatie als sociologisch vraargstuk 

Afstemming van middelen op het collectieve doel van de organisatie - Coördinatievraagstuk - Gedragsregulatie via sociale normen van o Effectiviteit o Efficiëntie o Legaliteit  Een systeem van beust gecoördineerde persoonlijke activiteiten of krachten (chester Barnard)  Evenwicht als de leden - Elke een functie binnen de organisatie vervullen in de sociale structuur - Mogelijk met elkaar kunnen communiceren - Bereid zijn met elkaar samen te werken - Een gezamenlijk doel beoogen Essentie solidariteit: Functionalistische benadering in termen van afstemmen van functies in de organisatie, zodat de organisatie in balans blijft

Ideaaltype? Een gedachteconstructie die gebaseerd op een selectie van kenmerken, die samen de essentie van een bepaald (sociaal) verschijnsel weergeven. = abstracte omschrijving

8.1.Van associatie tot bureaucratie 8.1.1. De associatie 

Organisaties - Niet direct strikt bestuurlijke, administratieve of economische finaliteit. - Sfeer:

o Politiek(pressiegroepen en partijen), godsdienst (sekten en kerken), de arbeid (vakbonden), consumptie (consumentenverenigingen), de vrije tijd (sportclubs,…), de welzijnszorg (zelfhulpgroepen) - Veeleer een ‘vrijwillige’ vereniging o Mensen met gemeenschappelijke belangen, interesses of waarden die de ‘handen in elkaar slaan’ en door gemeenschappelijke actie hun doel willen realiseren. Verschillen met bureaucratieën - Hogere morele betrokkenheid van het individu - Gelijkheid (democratisch karakter) - Complexiteit en formalisering zijn laag o Decentralisatie bevoegdheden en verantwoordelijkheden Organisaties kunnen kenmerken van de associatie en van een formele organisatie combineren - Vakbeweging





8.3.1. De bureaucratie 

- een formele rationeel georganiseerde sociale structuur - met duidelijk gedefinieerde handelingspatronen - volgens dewelke idealiter, elke reeks handelingen functioneel verbonden is met doelstellingen van de organisatie

continuïteit

werking (rationeel) doelen realiseren

sociologisch

definitie

Weber - Basisauteur sociologisch gedachtengoed - Stelling o De bureaucratie is technisch superieur tegenover andere vormen van organisatie o Een interactiemodel, gekenmerkt door grote zorgvuldigheid en precieze, efficiënte administratie alle taken zijn precies omschreven en verlopen via strikte procedures.

'de' oplossing voor de problemen bij grootschalige organisaties

afbakening bevoegdheden via (geschreven) regels/ voorschriften

Hiërarchisch toezicht scheiding tussen posities en bekleders ervan

De bureaucratie wordt bevorderd door…

exogene factoren (context) Instrinsieke factoren

geen controle over de prodcutiemiddelen

•opkomst/ groei 'nationale staten' •grootschalige economische productie •opkomst rationele waarden •belang wetenschap, orde, discipline •calvinisme (arbeid= deugd)

•nauwkeurigheid •snelheid •continuïteit •discretie •eenheid van werking •minder wrijvingen

ambtenaar

Vergelijking ideaaltypen Variabelen Organigram Positiebekleding Delegatie bevoegdheden Regels Communicatie

Prebureaucratische organisatie Geen formeel organigram Toewijzing Door gezagdrager Willekeur mondeling

Bureaucratische organisatie Formeel organigram Verwerving Volgens Hïerarchie Voorschriften schriftelijk

8.4.1. De verwording van organisaties en over bureaucratisering De ijzeren wet van Robert Michels 1. De noodzaak om efficiënt en effectief (centraal) te sturen gelijkheid voor iedereen 2. Massapsychologisch effect Incompetente massa Nood aan ‘leider’ elke democratie evolueert naar bureacratie 3. Behoefte om zich te herkennen in een ‘leiding’ (redenaarstalent) = ONVERMIJDELIJK Binnen een aanvankelijke democratische organisatie Oligarciseringklein groepje neemt de macht Een dominante elite de centraal de besluitvorming regel (macht)

Bureaucratische persoonlijkheid (Merton) = zich beschermen tegen de druk die wordt uitgeoefend door externen (patiënt, klant, burger,…)  Hoe? - Regels formeel, maar ‘correct’ toepassen - ‘bureaucratisch ritueel’ klantengericht werken wordt daardoor moeilijker

8.2.Organisatie: doel, middelen en omgeving. Contingenties(=omgeving)* Organisatie =bepaalde doelstellingen realiseren via ‘performante’ interactie/ communicatie

functionalisme coördinatie Finalisatie

• wie doet wat? • hoe de handelingen op elkaar afstemmen? • om wat terealiseren?

*: economisch klimaat, concurenten, klantenwat verwachten ze? arbeidsmarkt, economische crisis# beperkingen en mogelijkheden

macro meso micro

•bovenindividuele realiteit/ sociale gehelen; Geïnstitutionaliseerde patronen/ routines/ structuren •postmoderne samenleving, verzorgingsstaat, laatkapitalisme, klassen, globalisering... (abstract, anoniem, ver) •maatschappelijk middenveld •ORGANISATIES •... •sociaal handelen actoren/ interacites in het dagelijkse leven •gezin, samenlevingscontract, huwelijk, hulpverleningsrelatie...sociale relaties, 'face to face' interacties, onmiddelijke sociale omgeving.

8.3.1. Configuratie. 

   



  

Specifieert - De verdeling verschillende taken (arbeidsorganisatie) o het mogelijk opsplitsen van taken naar deeltaken - de coördinatie van de verschillende werkzaamheden simpel - een vlakke hiërarchie en 1 hoofdverantwoordelijke die controleert en de beslissingen neemt functioneel - een functioneel ‘gespecialiseerde’ opdacht (productie, marketing, HRM) divisioneel - relatief autonome entiteiten die onder de algemene leiding en/ of coördinatie van een hoofdkwartier opereren, vaak als een profit center procesorganisatie - per marktsegment, type klanten, type product of dienst worden de primaire activiteiten gegeroepeerd, met lokale ondersteunende diensten, zodat zij als aparte entiteit geresponsabiliseerd worden matrix - een structuur die specialisten uit een functionele entiteit tijdelijk tewerkstelt in een interdisciplinair team of een tijdelijk project, geleid door een projectverantwoordelijke wat de taakuitvoering betreft, maar hiërarchisch gestuurd is door een functionele leidinggevende. Er is sprake ven een dubbele hiërarchie: functioneel en proectgericht/ machinebureaucratie - met routineoperatie volgen stricte regels, taakuitvoering binnen functionele entiteiten, centrale aansturing, besluitvorming volgens een bevelstructuur, scheidin lijn- en straffuncties professionele bureaucratie - hooggeschoolde medewerkers, complexe taken, decentrale besluitvorming, eigen professionele normen en gedragsregels ad hoc - hoge horizontale differentiatie en lage verticale differentiatie, weinig formele regels, decentrale besluitvorming, grote flexibiliteit en snel reactievermogen.

8.3.2. Complexiteit. Groei via differentiatieprocessen - horizontale differentiatie o resultaat van een proces van arbeidsdeling dat leidt tot verschillende subeenheden (gespecialiseerde functies of afdelingen) - verticale differentiatie o ontwikkeling aantal hiërarchische niveaus, met ongelijke handelingsmogelijkheden - geografische differentiatie.

8.3.3. Compliance – de mate van formalisering. 

De informele structuur - Mensen beperken zich niet o Tot de formele, onpersoonlijke contacten die door de organisatieblauwdruk worden voorgeschreven. o Binnen deze formele structuur ontstaan vriendschappen en kliekjes = informele structuur - Regels informele structuur gevormd buiten officïele/ geformaliseerde circuit. o Informele regels minder duidelijk en strak omlijnd o Naleving gesanctioneerd via sociale controle (sociale waardering en aanvaarding) - Klassiek voorbeeld o Hawthorne effectvrouwen die telefoon ineen puzzelen

Cultuur en organisaties symbolen

helden

rituelen

waarden

Waarden: dingen die je nooit in vraag stelt soms wel kritisch in vraag stellen Rituelen: vb iedereen handje schudden, elke week happy hour Helden: belangrijke mensen waar iedereen naar opkijkt Symbolen: uniform dragen perspectief functionalisme

focus Samenwerken om een gemeen doel te realiseren

conflicttheorie

Gelijkheid hanteren als middel tot organisationeel succes

Symbolisch Alle situaties die zich interactionisme voordoen in een organisatie wordt positief benaderd en er wordt steeds getracht deze situatie te begrijpen

inzichten 1. De ‘scientific management theory’: maximaliseren van arbeidsverdeling met een optimale supervisie over werknemers en een flexibel belonen 2. Human relations theory: aandacht voor de informele relaties op het werkplek 1. Collectivistisch model: laat werknemers participeren als ‘een gelijke’ met het managen van een organisatie 2. Feministsch model: moedig egaliteit en emotionele betrokkenheid aan tussen de leden 1. Cultuurtheorie: gebruik erkenning en beloning om de leden te sturen naar een perceptie dat de organisatie een leuke en goede werkplek is om te werken 2. Bureaucratisch theorie: elimineer emotie bij het definiëren ven organisatiespelregels

Hoofdstuk9: Kiezen tussen Durkheim, Weber en Marx. Verschillende benaderingen van de sociale stratificatie 2 typerende sociale relaties Verschillen tussen mensen en/of groeperingen

• sociale differentiatie of sociale verscheidenheid

relaties van nevenschikking relaties van boven- en onderschikking

• sociale ongelijkheid

9.1. verscheidenheidheid en ongelijkheid Een raamwerk Natuurlijke verschillen Sociale verschillen

soortverschillen Natuurlijke soortverschillen Sociale differentiatie (zonder dat daaraan een positive of negatieve evaluaties is gekoppeld)

verscheidenheid tussen posities

vertikaal -->maatschappelijke status

hiërarchiserend mechanisme

hiërarchisch gewaardeerd, waargenomen en gedefinieerd

een positie hoger wordt geplaatst dan de andere (status)

criteria, op grond van sociale relaties en levenskansen getypeerd.

rangverschillen Natuurlijke rangverschillen de ene meer kansen dan de andere Sociale stratificatie (sociale posities in termen van rang; evaluatie in termen van reputatie, status of rijkdom) = sociale gelaagdheid

economie

•hoog •laag

•verschillen in kansen tussen sociale categerieën binnen een samenleving

•kapitalisten •proletariaat uiteenlopende sociale waardering

sociale ongelijkheid

9.2.1. Sociale differentiatie. 

Een samenleving is niet meer denkbaar zonder verscheidenheid

structurele differentiatie, rationalisering, individualisering, domesticering, versnelling,...

modernisering 

Sociologisch onderzoek - Gelijkaardigheden en verschillen ‘tussen’ samenlevingsverbanden zonder gevolg.

een verzameling van verschillende 'ruimten', die van elkaar gescheiden zijn, maar niet niet noodzakelijk aan elkaar ondergeschikt zijn

wijken

sociaal ruimtelijk

met subculturen

naargelang woonplaats

9.2.2. Sociale fragmentering perfecte 'multiculturele' samenleving

op zich niet zo’n grote impact

9.2.3. Sociale ongelijkheid (focus sociologie) functionalisme

•individuen •groepen

onderscheid

•uiteenlopende waardering posities •inkomensverdeling, ongelijke participatie

•economische organisatie •arbied. kapitaal

conflict

Alle belgen gelijk voor de wet hoogeschoolden langere leefkansen dan laaggeschoolden Vuilnismannen en arts beide belangrijk voor gezondheidszorgene hogere beloning dan andere

9.2.4. Sociale uitsluiting

•hiërarchische verhouding •'In' en 'out"

individuen of groepen

dominantie

•kapitaal •elite

•beschikken niet over middelen om kloof met samenleving zelf te overbruggen 'buitenstaanders'

Sociale stratificatie, sociale gelaagdheid, klassen…zijn centrale sociologische concepten om sociale ongelijkheid, dynamiek/ spanningen in een samenleving te begrijpen

Even in termen van orde of conflict focus Hoe konden mensen zich verenigen zodat een maatschappij zou onstaan waarin zij redelijk onbedreigd konden samenleven?

Ordevraagstuk (consensus)

Conflictvraagstuk (Marx, Weber)

Hoe konden mensen een antwoord vinden op de vraag ‘hoe’ het mogelijk was dat geweld, dominantie, conflict en revolutie zich bleven voordoen- in vooral moderne samenlevingen?

stratificatie  Relaties zijn ‘consensueel’  Klassen zijn geen zelfstandig maatschappelijke eenheden  Er zijn geen verschilldende noch tegengestelde belangen  Relaties zijn conflictueel  Klassen zijn zelfstandige maatschappelijke eenheden  Verschillende en tegengestelde belangen  Klassenconflicten houden ons mij (mee) in beweging

9.3. ‘georganiseerde’ vormen van ongelijkheid •maatschappelijk relevante kenmerken •positie binnen 1 van de hiërarschisch geordende lagen

type •strata •klassen

conceptueel

actoren

legitimatie Economie

STANDEN Theologisch (verbergt politiek discours) Agrarisch

KASTEN Religieuze, psychologische en genetische argumenten

Machtsbasis Land/ grond godsdienst Bekleding Vererving(toegewezen) Mobiliteit geen Lidmaatschap levensbepalend, rigide/gesloten Huwen endogaan(binnen eigen sociale groepering) ordening Clerus, adel , volk 5 strikt gescheiden groepen= (organisch) hiërarchie in prestige, macht, rijkdom en politieke macht

Samenlevng Feodaal

•collectiviteit ('bewust')--># dingen delen vanuit conflictparadigma •sociale categorie (statistisch)

Hindoe

KLASSEN De economische organisatie van de samenleving Industrieel/ kenniseconomie (globalisering) Kapitaal (en vandaag kennis) verwerving mogelijk via welvaartsstijging. onderwijs is dominante variabele exogaam mogelijk 2klassenmodel (proletariaat en burgerij) (Marx) of meerdimensioneel: economisch, status en macht(Weber), beroepsstatus (Davis & Moore) (post)-industrieel/ kennismaatschappij

9.4.1. Is een ongelaagde samenleving mogelijk?

•egalitaire samenleving

kenmerken •posities nevengeschikt •statussen gelijkwaardig •onderlinge verschillen enkel op gezag

•leeftij, geslacht of persoonlijke kenmerken

mogelijk?

9.4.4 De klassensamenleving Een klasse Een bevolkingsgroep - Die een gemeenschapelijke positie inneemt ten aanzien ven cruciale maatschappelijke variabelen o Inkomen, vermogen, beroep, onderwijs en levensstijl - Waarbinnen een aantal gelijkaardige interactiepatronen bestaan - De gemeenschappelijke opvattinen deel (cultuur) - Die te onderscheiden is van andere bevolkingsgroepen op ( een aantal van) genoemde kenmerken (zoals levensstijl)

Het verschillende belang van ‘klasse’ in verschillende modellen (Marx)

•gemaanschappelijke positie t.a.v. productiemiddelen (kapitalisme)

sociale klasse

ontwikkeling •klassenbewustzijn •an sich/ für sich

•antagonistische relaties •conflictuele relaties

2klassenmodel

Max Weber    

De 4 economische klassen niet noodzakelijk tegenover elkaar - Ze kunnen relaties van afhankelijkheid en samenwerking hebben Naast de economische klassentoestand andere dimensies; - Status (wel een gemeenschappelijk bewustzijn nodig) - Macht Dat kan zijn - De economische klassenpositie als afhankelijke variabele, ten aanzien van status of macht Verhoogt toepassing - Voor niet-kapitalistische en laatkapitalistische samenlevingen

Davis & Moore

continuüm •meer of minder •status strata

•geen tegenstellingen •vage grenzen •mobiliteit

•mechanisme dat het meest getalenteerde en bekwame leden vaan samenleving op die Functioneel positie lokt

9.5. Sociale strata, een kwestie van sociaal prestige? 9.5.1. Theoretisch kader: Durkheim 



Vragen - Welke vormen van ‘sociale ongelijkheid’ zijn maatschappelijk aanvaardbaar? - Welke soorten van ‘ongelijkheid’ zullen in de loop van de maatschappelijke ontwikkeling verdwijnen? Stelling - Alleen die ongelijkheid die gebaseerd is op de verschillende bijdragen van individuen aan het maatschappelijke geheel, is relevant voor positionering binnen de samenleving - Dit moet dan wel gelegimiteerd worden door een consensus onder de leden van de samenleving

Davis & Moore Stelling functionalisme Sociale stratificatie helpt de maatchappij te functioneren doordat zij de leden van die maatschappij motivatie en beloning geeft P213 boek

9.5.2. Yankee city van Warner en Lunt Onderzoek van de verschillende klassen in Newburyport, onder de schuilnaam ‘Yankee city’ gepubliceerd Hogere of lagere status op basis van  Onderwijs  Beroep  Inkomen  Levensstijl  Sociale herkomst P214 boek

9.5.4. Sociaal-economische status (SES) 

De meest gangbare indeling in het internationaal vergelijkend onderzoek over mobiliteit en in studies over de relatie tussen de klassenposities en de attitudes van respondenten is de EGP-indeling - Erikson - Goldthrope - Portocarero

KRITIEK -

Negatieve nefaste gevolgen van ongelijkheid Geen verklaring waarom knelpuntberoepen niet hoger worden gewaardeerd Bevraging ‘opinie over status’ voorgevormd door media, ‘als’ vanzelfsprekend Aanwezigheid van drempels en schotten in het sociale gebeuren is ook een feitelijkheid Geloof vrijheid binnen USA

Toepassing van Merton Mogelijke functies van stratificatie als sociale orde Manifeste (dis)functie

Latente (dis)functie

functie disfunctie

Verplicht tot werken om inkomen te verdienen Verspilling van menselijk kapitaal (schaarse arbeidsmarkt)

Werkgelegenheid in de sociale sector (VDAB, RVA,…) Bedreiging van sociale cohesie en solidariteit

9.6. sociale klassen, een kwestie van productieverhoudingen? 9.6.1. theoretisch kader (invloedrijk) Marx  Sociale klassen - Antagonistische sociale groepen o Door de specifieke plaats die ze in een bepaalde productiewijze innemen o Is bepaal door hun relatie tot de productiemiddelen, in de kapitalistische productiewijze (KPW) o 2 hoofdklassen:  Burgerij Bezitters van de productiemiddelen  Proletariaat Diegene die bezitloos zijn inzake productiemiddelen Proles= zij, die enkel hun kinderen hebben Stelling conflictsociologie Sociale ongelijkheid is het gevolg van een oneerlijke kapitalistische economie 

Uitbuiting? - Arbeidswaardeleer (ook economen: smith en ricardo) o Enkel arbeid produceert waarde= de meerwaarde o Meerwaarde  Waardevermeerdering die de grondstof ondergaat door het uitoefenen van de arbeid - Stelling o Meerwaarde (door arbeiders geproduceerd) toegeëigend door de kapitaalbezitters (‘bugerij’) o Uitbetaalde loon is lager dan meerwaarde, die ze produceren (economische uitbuiting) = ‘zero sum game’ o Fundamenteel antagonisme: ‘arbeid’ versus ‘kapitaal’

9.6.2. Van klasse –an-sich naar klasse-für-sich: wording van klassen? De strijd tussen de individuele kapitalist en de individuele arbeid Binnen industrialisatie, kapitalisme,…globalisering: afhankelijkheid ondernemer Klasse-an-sich arbeidende klasse Wel feitelijk uitbuitin, geen bewustzijn Klassen-für-sich Gemeenschappelijke belangen (strijd) P219-220

Hoofdstuk 10 Wright, Bourdieu en Mann 3 hedendaagse benaderingen van sociale stratificatie 10.2. Pierre Bordieu  

Webers concept ‘levenskansen’ als onafhankelijke variabele Dimensies van het samenleven

-

Sociologische concepten o Economisch kapitaal: hoeveel geld heb ik? o Sociaal kapitaal: op wie beroep je? o Cultureel kapitaal: in welke mate heb ik een bepaalde woordenschat, etiquette, gedrag,…?

10.2.1. De basisconcepten van Bordieu

•sociale ruimte •geheel van onderling verbonden velden

veld

•onderschikken •bovenschikkend •nevenschikkend

•gestructureerd geheel van sociale posties, dat door individuen of instituties wordt bezet •situatiebepalend

machtsrelaties

samenleving

Bepaald naargelang van de toegang die verschaft is tot het kapitaal (goederen, hulpbronnen) dat in een veld voorhanden Is

Hoeveelheid + samenstelling sociaal

•materiële mogelijkheden •inkomen en bezit

•geheel sociale relaties (netwerk) •repsectabiliteit, status

•disposities, attituden •bildung •diploma, familiale achtergrond,...

economisch

cultureel

Logica Bordieu Sociale ruimte KAPITAAL (3 vormen) Bepalend voor HABITUS (gedrag)

3 klassen : Burgerij, klein burgerij, arbeidersklasse Bepalend voor

LEEFTIJD (Distinctie)

10.2.2. De klassenstructuur bij Bourdieu KAPITAAL  Economisch  Sociaal  Cultureel  Continuïteit

HABITUS Aangeleerd gewoonte grenzen aan handelen Principes bij het handelen

LEEFSTIJL (distinctie) Gesocialiseerd consumptie specifiek gedrag continuïteit

3 klassen: verschillen qua smaken en levensstijlen Burgerij (dominant)

Stellingen 

Hoe lager de sociale klasse

kleine burgerij en arbeidsklasse



- Hoe minder (economische, cultureel en sociaal) kapitaal bezit Kapitaalsamenstelling - Symmetrisch o Hoog cultureel en hoog economisch kapitaal - Asymmetrisch o Hoog economisch en laag cultureel kapitaal (‘ nouveaux riches’) - Binnen eenzelfde klasse o Uiteenlopende kapitaalstructuren leiden tot fracties

Inkomen/ vermogen, opleiding, sociaal netwerk en cultureel kapitaal zijn determinerend in het samen leven.

10. 2.3. Klassenreproductie •gesloten segment in mij •zetten zich af tegen anderen, trachten buitenstaanders buiten te houden •instroom mits aanvaarden geldende omgangsvormen en smaakuitingen

mechanisme

•dan worden ongelijkheden tussen generaties overgedragen

•maatschappelijke reproductie

resultaat culturele en economische elites

En het sociaal beleid? Sociologen leggen een Mattheuseffect vast! 

Sociologen stellen een Mattheuseffect vast “want wie heeft zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets heeft zal zelfs at hij heeft nog worden ontnomen.”- Evangelie volgens Mattheüs, 25:29 Herman Deleeck



Wat leert sociologie via het Mattheuseffect? - Initiële ongelijkheden werken door o Ook in de verzoringsstaat ziekteverzekering, lager studiegeldverticale herverdelingrijken betalen meer en dragen bij voor de armen o En doorheen de levensloop - Sociale beleid en de samenleving o Middelenverdeling via diverse sociale zkerheidstakken collectieve voorzieningen (2 componenten): besteding en inkomen (men betaald onder de kostprijs)

De (sociale) voordelen stromen systematisch en verhoudingsgewijs meer naar de hogere sociale groepen (en vooral middengroepen), dan naar de lagere (zwakkere) sociale groepen in een samenleving (horizontale herverdeling).

Het herverdeelde inkomen: van primair naar tertiair inkomen actor Markt

Staat

componenten + inkomen uit arbeid +werknemers en zelfstandigen +inkomen uit eigendom (vermogen): +onroerende en roerende goederen -Dicrecte belasting(sociaal/fiscale voordelen) -Sociale zekerheidbijdragen

Type inkomen primair

secundair

+sociale uitkeringen (pensioen) -kostenverhogende belastingen (BTW, accijnzen) +subsidies (opera,…) +collectieve goederen en diensten (onderwijs,…)

staat

tertiair

Het Mattheuseffect, Waarom? Matteus-effect

poltieke besluitvorming**

universalisme*

sociaal en culturele verschillen***

*: gegeven aan iedereen die er voor in aanmerking komt **: middenklasse moet behouden worden ***: eigendom, gezondeid belangrijk? Vb: gezondheidszorglager geschoolden vlugger naar huisarts dan naar specialisten Sociale woningbouwmiddelinkomers genieten daar her meeste van want niet in cultuur lage klasse Kindergeldhogere lagenlanger studerenbelastingaftrek  Wie goed verdient geniet meer van sociale voordelen

Hoofdstuk 11: het zijn altijd dezelfden die winnen. Over macht en mobiliteit. 11.1. Beïnvloeding, macht en gezag. Beïnvloeding

Macht

*Een interactieproces tussen 2of Meer actoren *Waarbij het gedrag van de ene actor Verandert als gevolg van initiatieven Van een andere actor

specifieke soort van beïnvloeding *waarbij het gedrag van de ene actor wordt gestuurd door de andere actor * volgens de doelen van deze laatste

Als de beïnvloeding aanvaardt wordt, is er sprake van gezag

11.2. Gezag = gerechtvaardigde, legitieme beïnvloeding - Leden schikken zich naar de legitieme gezagsdragers, die immers aanvaarde posities met specifieke bevoegdheden bezetten.

Weber 

Charismatisch gezag

  

Behoort iemand toe op basis van bijzondere kenmerken van zijn persoon of persoonlijkheid ( profeten of volksmenners) Traditioneel gezag - Berust op tradities, overlevering of gewoonten (De paus in de katholieke kerk of bij de koning) Rationeel-legaal gezag - Steunt op controleerbare principes en regels (rechters en ambtenaren) Potentieel om de handelingsmogelijkheden van andere actoren - Te beperken gevangenis vrijheid beperkt door cipier - Op een bepaalde wijze te doen handelen - Gebaseerd op positie - Mensen of groepen o Die zch dichter bij een ven de ‘bronnen’ van macht bevinden, beschikken over (meer) macht o Ook al gedragen ze zich onopvallend en weinig machtsbewust

Machtsvormen   

Manipulatie - Verborgen machtsuitoefening omdat de doelstellingen van de machthebbber niet duidelijk zijn Dominantie - Machtsuitoefening wordt door beide actoren onderkend, maar niet noodzakelijk aanvaard Hegemoniale of ‘vanzelfsprekende’ macht - Mogelijk omdat menzen zich makkelijk conformeren aan gewoonten die werden aangeleerd tijdens de socialisatie; machtsinvloed wordt dan vanzelfsprekend.

11.3.1. Machtbronnen Machtstype Politiek

Bron Posities reguliere macht over begroting beslissen Controle over schaarse goederen promotie, C4 Mobilisatievermogen vakbond Loyaliteit en gedeelde waarden vedetten

Economisch Sociaal cultureel

Who rules? De machtselite versus de poltieke opinie. 



Elite - Zij die verschillende machtsbronnen combineren - Een netwerk of groep die ene knooppunt vormt o Om van daar ut de samenleving te sturen Publieke opinie - Vage en vluchtige, maar inlvoedrijke macht in een moderne samenleving o De poltieke commentatoren beïnvloeden kijk op bepaalde personen o Opiniepeilingen veel macht o De sociale mobilisatie witte mars na affaire Dutroux

11.3.2. Machtmiddelen dwangmiddelen

Lokmiddelen

Fysieke sancties Economische sancties Sociale sancties Sociale afstand Sociale integratie Sociale rang

Vrijheidsbeperking, pijn, ongemak Boete, verlagen inkomsten, verminderen gewin

Bewegingsvrijheid, comfort, genot Gratificaties, verhogin inkomen of gewin

Isoleren, vermijden

Gezelschap zoeken, bereikbaar zijn Vriendschap, medewerking, goedkeuring Uitbreiding macht, promotie of invloed

Vijandschap, afkeuring, negatieve bejegening Beknotting macht, degradatie

11.4. sociale mobiliteit 11.4.1. soorten (positionele) mobiliteit 1. Horizontale mobiliteit - Gebeurt tussen posities die zich op hetzelfde niveau bevinden en enkel functioneel van elkaar verschillen - Bv: verandering departement binnen loopbaan 2. Verticale mobiliteit - Tussen hoger- en lagergepplaatste posities in de samenleving o Krijgt meestal aandacht in de sociologie o Indicatoren/ varibalen Inkomen, opleiding, beroepspositie,… o Intergenerationele mobiliteit veranderingen in beroepspositie tussen 2 of meerdere generaties (vader-zoon) o Intragenerationele mobiliteit wanneer iemand tijdens zijn loopbaan een hogere of lagere beroepsfunctie inneemt.

Statuscongruentietheorie De sociale herkomststatus - Deze zal een remmende of stuwende invloed uitoefenen op de bewegingspotentie van mensen o In de hiërarchie in de beroepsstatus

11.4.5. Mogelijkheden en beperkingenvan verticale mobiliteit  

Stelling - De westerse samenleving biedt meer kansen voor iedereen, ongeacht de sociale herkomst. - ‘Ideo-logi-cal equalitarism Gevolgen - ‘geloofsbelijdenis’ is functioneel voor de samenleving - Categorieën met lagere sociale afkomst o Idee dat ze even succesvol kunnen zijn als anderen o Illusie van de gelijke behandeling o Marx’ idee van een klassenstrijd in het gedrang (geen bewustzijn) - Elite o Idee dat zij positie hebben bereikt door hun eigen individuele bekwaamheden en talenten o Uitdrukking ‘The American Dream’

Sociologisch onderzoek leert… 

Dat sociale mobiliteit in onze mij veel geringer is dan men denkt - Dit geldt zowel voor: o Aantal personen dat sociaal mobiel is



o De reikwijdte van de sociale mobiliteit Dat de meerderheid van de kinderen binnen de sociale laag van de ouders blijft en dat, alser mobiliteit is, dit gebeurt naar aanliggende strata toe - Zelden wordt een sociale laag overgeslagen

Hefbomen verticale mobiliteit Verdeling arbeidsposities op Basis van achievement Hoger (universitair) onderwijs Zelfrekrutering uit de hogere Sociale klassen is niet langers Voldoende voor het invullen Van het toegenomen aantal Hogere beroepsposities

(collectieve) positieverbetering

Strucutrele evoluties Exogame huwelijken Politieke actie* Sociale actie *vb: de witte woeden: nonnen kwamen op voor hun rechten

Welke factoren helpen de geringe feitelijke scoiale mobiliteit verklaren? sociale mobiliteit veel minder sterk dan wij denken Ideological Equalitarism

Mensen gevolgen dat de bestaande Ongelijkheden rechtvaardig zijn Door een ‘hogere’ macht zo gewild (vb: geloof in de ‘vrije’ markt) GERINGE feitelijke Sociale mobiliteit

Statische technologische en Economische toestand (geen Groei)

geen nieuwe sociale posities

Hoogste sociale klassen willen Via machtmiddelen bestaande Verdeling in stand houden (eigenbelang)

- Via massamedia: info die niet ingaat tegen belangen van de elite - Maatschappelijke problemen zo definiëren dat oplossingen dominante klassen de meest plausibele en effectieve lijken - Hogere beloningen voor hen die ‘bestaande’ machtsverhoudingen nt In vraag stellen

Uitleidend 

Macht en mobiliteit verbonden met ongelijkheid in samenleving - Macht o = positioneel (kort bij of verder af van de machtsmiddelen in de samenleving) o Vb. controle positieve en negatieve sociale sancties



o Verschillende elasticiteit naargelang van de positie van de betrokkenen Sociale mobiliteit - Horizontaal of verticaal, intragenerationeel of intergenerationeel, persoonlijk, collectief of structureel - Posities en/of personen kunnen sociaal verhuizen in de maatschappelijke structuur - Impliceert soms ook veranderingen in cultuur en levensstijl o Aanpassingen kan hinderpaal zijn voor mobiliteit - Sociale ‘stijgers’ versperd door andere stevigere obstakels o Die dikwijls door hogere klassen worden opgeworpen o Maar die zich ook wel in hun ‘hoofden’ bevinden

Hoofdstuk12: stromend water lijkt hetzelfde, maar is dat nooit. Over sociale verandering en modernisering Kleinschalige, vooral rurale dorpsgemeenschap met traditionele geslotenheid. Een wereld waarin alles ‘open’ ligt  Globalisering  ICT  Geografische mobiliteit  Welvaartstijging  Massamedia

12.1. De samenleving: stabiliteit én verandering Stabiliteitsperspectief : Functionalisme

•relatief constante patronen,routines en tradities

processen •gericht op continuïteit--> rollen, controle,...

samenleving

•reproductie samenleving van de ene naar de andere generatie

gevolg

collectieve rituelen, sociale controle/ disciplinering --> het onderwijssysteem, kerstfeestje,...

elk onderdeel/ institutie is functioneel voor het geheel

stabiliteit

-->het gerecht

socialeistatie cultuur, gewoonten, rollen,... -->kerst, nieuwjaar,..

Veranderingsperspectief: conflictsociologie

'conscience collective'

•patronen, routines en tradities EN conflicten

processen •dialectiek •letante conflicten die manifest worden

•evolutie of revolutie

samenleving

Clanpmaatschappij

gevolg

landbouwmaatschappij

industriële maatschappij

informatie/ netwerk maatschappij

Typen maatschappij doorheen de tijd Economie

clanmaatschappij Overleving

Recht

Gewoonterecht

   

Wereldbeeld en kennisoverdracht

politiek Authoriteit Gezag

Animistisch Magisch Mythisch Mondelinge traditie

Stam Charmisma  Charisma  Leeftijd Aanpassing aan de natuur nomadisch

Techniek wonen

landbouwmaatschappij  Begin geldeconomie  Handel zeldzame (specerijen, stoffen,…) en primaire goederen  Gewoonterecht  Charterrecht  Strafrecht  Filosofisch/ godsdienstig  Mondelinge en schriftelijke traditie Landbouwstaat Traditie Afstamming

Industriële maatschappij  Kapitalisme  Handel allerlei goederen/ diensten

Domesticatie van de natuur  Sedentair  Dorp en stad

Beheersing natuur (milieuvraagstuk) Megalopolis (grootstad)

 

Burgerlijk recht Grondwet

  

Wetenschappelijk Multimediaal Wetenschap

Democratie Rationeel- legaal Regels en procedures

12.2. Denken in dichotomieën Comte, Durkheim, Marx, Weber

ancien regime ontstaan sociologie

wat gebeurt er, hoe dit verklaren?

verschil 'oud' en 'nieuwe'?

Industriële klassenmaatschappij

Auguste Comte (1798- 1857) Driefasenmodel theologisch metafysisch rationeel Karl Marx (1818-1883) Dialectiek Primitief communisme, feodaliteit, kapitalisme en communisme Ferdinand Tönnies (1855-1936) ‘gemeinschaft’, ‘gesellschaft’ Emile Durkheim (1858-1917) ‘solidarité mécaniqué’ naar de moderne ‘solidarité organiqué’

frankfurter school

neomarxisme Ulrich Beck

•verandering leidt niet tot voortgangsoptimisme •stelling: •toenemende rationele beheersing waardoor de mens tot een schakel in een gespecialiseerd system wordt herleid •door de vooruit gang komen beheersingsmogelijkheden zodat systeem enkel meer onderdrukkend zal zijn •kansen op emancipatie zijn erg gering •blijven geloven dat geschiedenis "vooruitgang" is en ons zo steeds dichter brengt bij "het rijk van de vrijheid" •Grote belangstelling voor sociale verandering •Modernisering= 'risicomaatschappij' •ecologische vraagstukken •individualisering •globalisering •"reflexieve moderniteit"

12.4. Endogene en exogene factoren endogeen •uitvindingen (auto) en ontdekkingen •socialisatie (niet perfect) •spanningen tussen heersende waarden en de feitelijke situatie •uiteengroeien van •productieverhoudingen en productiekrachten •-->anticonceptiepil, euthanasie, homohuwelijk

Basisbegrippen

exogeen •natuurlijke factoren •milieuramp... •sociaalfysische factoren •demografie •sociaal culturele factoren •Mcdonaldisation, kolonisaties, economisch empirialisme,... •Massamedia (tv, ICT,...)

modernisering

moderniteit

= proces

geloof dat via beleid samenleving veranderbaar is

samenspel verschillende variabelen een samenhangend geheel van veranderingsprocessen die hebben geleid tot de opkomst van de moderne samenleving

De maakbaareid van de samenleving Het streven naar rationele ordening van de samenleving

complex geheel van onderling verweven structurele culturele, psychische en fysieke factoren

het vertrouwen op wetenschap en techniek

12.6. Mondernisering. Feodale, agrarische, gesloten (standen) Samenleving

Kapitalistische, industriële en open mij

Veranderingen in diverse maatschappelijke sferen - Groei van industriële complexen (massale productie) - Toenemende urbanisatie - Terreinverlies van religie en traditie - Voortschrijdende rationalisering van denken/ handelen - Groeiende democratisering - Afnemende sociale verschillen - Toenemende individualisering

Modernisering in Parsons’ schema: conceptueel kader Feodale Mij

Moderne kapitalistische mij structuur

Persoon

modernisering

natuur

Aanzetten naar transformatie STRUCTUUR Van kleinschalig naar… - Economische schaalvergroting - Verstedelijking (urbanisering) - Kapitalisme - Ontstaan nationale staten - (stedelijke) burgerij als ‘klasse’ structurele differentiatie (veel functies in aparte instituties) CULTUUR

cultuur

- Wetenschap en ontdekkingen - ‘Mens’ centraal (Renaissance) - Rationaliteit - ‘innerweltliche Aksese’ - Secularisatie scheiding kerk en staat - Vooruitgangsdenken (‘verlichting’) - ‘Ontmythologisering’ wet = belangrijk rationalisering ( leven plannen en stuurbaar maken) PERSOON Nieuwe denken en sociaal handelen - Nieuwe omgangsvormen - ‘Onttovering’ wereldbeeld (‘Entzauberung’) - Civiliseringsthese Individualisering (veel meer eigen keuzes maken) NATUUR van afhankelijkheid van de natuur naar… - Menselijke ‘greep’ op de natuur - Domesticatie vuur - Landbouw en veelteelt - Levensloze energie - Lichamelijke conditie mens (ziekten) Domesticatie ( greep krijgen op lichaam en natuur)

Entzauberung Proces waarbij het vroegere gesloten wereldbeeld geleidelijk aan openbreekt en de traditionele, meestal religieuze, verklaringen plaats moeten maken voor praktische, empirische kennis omtrent de omringende samenleving

4 moderniseringstrends en paradoxen STRUCTUUR Structurele differentiatie Schaalverkleining vs. Schaalvergrotingveel op vlak van Vla en Wal CULTUUR Rationalisering Pluralisering vs. GeneraliseringSubcultuur heeft meer waarden & waarden meer algemeen geformuleerd PERSOON Individualisering Vrijheid vs. Onmachtdoolhof, we zijn niet echt vrijdag NATUUR Domesticatie Deconditionering vs. Conditioneringminder afhankelijk van ziektes, maar wel meer afhankelijk van medicatie

12.7. Structurele differentiatie 



Splitsing van een oorspronkelijk homogeen geheel in delen met een eigen karakter - Allerlei activiteiten en functies die voorheen door éénzelfde maatschappelijke instantie werden uitgeoefend, verzelfstandigen zich tot eigen instituties. - Subsystemen met een eigen cultuur en netwerk (posities) Sfeer - Productie en distributie

-

Bindende regelgeving Administratieve bestuur Recht Godsdienst Gezin Gezondheidszorg Onderwijs

12.7.2. Paradox structurele differentiatie

schaalverkleining

schaalvergroting

het uiteenvallen van bestaande maatschappelijke eenheden in afzonderlijke delen, die elk een aparte functie en identiteit krijgen

de creatie van grotere gehelen

vb: België naar Vlaanderen als bestuur

vb: Globalisering

12.8. Rationalisering mythen

de (sociale) werkelijkheid

•bijgeloof •parabels •...

rationalisering

•geordend •gesystematiseerd

•wereldbeschouwing •het collectieve handelen •het individuele handelen

beredeneerbaar/ berekenbaar

weloverwogen

voorspelbaar/ beheersbaar

12.8.2. De paradox van rationalisering

Pluralisering rechtstreeks uitvloeisel differentiatie relatief zelfstandige eenheden leggen zich niet alleen toe op het realiseren van eigen doelstellingen, maar ontlenen ook hun eigen legitimiteit aan specifieke waarden en normen

vb: multiculturele samenleving

12.9. individualisering

Generalisering cutlurele stelsels los van oorspronkelijke fundament en vermengden zich met grotere overkoepelende kracht, ten koste van zeggingskracht over waarden/ normen

vb: rechtvaardigheid

Tanende impact instituties

detraditionalisering

•kerk, burgerlijk huwelijk, tradtionele sekserollen, beroepsgroepen

Overtuiging

•relativering traditionele normen en waarden; het sociale leven wordt minder geregeld door collectief gedragen opvattingen

•wereld biedt vele mogeljikheden, men kan/ moet kiezen hoe wij onszelf sturen als geëmancipeerde wezens

INDIVIDUALISERING  Mensen maken meer eigen keuzes, los van instituties, tradities, sociale verbanden,…  Een lossere band tussen het individuele ‘ik’ en het collectieve ‘wij’.

12.9.2. De paradox van het individualisme gevoel van onmacht

groter gevoel vrijheid sociale leefregels minder regulerend

illusie te kunnen kiezen

* verzwakking sociale controle

gevangen in een netwerk anonieme relaties

* zelfontplooiing, bevrijding en emancipatie

conformeren, maar ontkenning dat de moderne cultuur daartoe dwingt

* meer keuzes mogelijk

vb: gevoel van vrijheid, vooral voor hen die hun sociale relaties zodanig hebben ingericht dat ze van niets of niemand afhankelijk zijn

vb: 'rechtvaardigheid'

12.10. Domesticering van de natuur.

• onttrekken aan de beperkingen van • de natuurlijke omgeving (met ecologische gevolgen) • het eigen lichaam (ziekten, veroudering,...)

geschiedenis mens

domesticering • de mate waarin de mens zich effectief 'bevrijdt' van biologische en natuurlijke beperkingen

• technolgie (ICT) en wetenschap • een voortdurend streven naar • beheersing van de natuur (dijken Nederland) • sociale invulling van de natuur

hoe?

Het gevolg van deze trend is dat we de natuurlijke omgeving hebben verruild voor een door “onszelf” gecreëerde omgeving. We werden minder afhankelijk van natuurlijke wisselvalligheden (overstromingen…). Onze levensverwachting is spectaculair gestegen, lichaamsbouw en lengte zijn ingrijpen veranderd. We trachten via joggen, ‘fitness’, verlevingstochten, alpinisme en deltavliegen onze grenzen te verleggen en ons lichaam te “modelleren” naar de maatschappelijke verwachtingen.

De paradox

Deconditionering

conditionering

toenemende onafhankelijkheid natuurcondities

Mensen afhankelijker van de door hen gecreëerde technische infrastructuur en van de sociale en psychische condities

vb: Hightech- geneeskunde

vb: chronische ziekten domineren vandaag de pathologie. dit type ziekten zal de mensen volledig afhankelijk maken van de zorg.

Nieuw vandaag? Feodale mij

moderne kapitalistische mij structuur

Modernisering -->Versnelling

persoon

cultuur

natuur

social accelleration

3 dimensies van dynamisering/ versnelling (accelleration) Technologische versnelling

versnelling levensritme

versnelling sociale verandering

= a self-propelling system: The Acceleration- Cycle De economische motor: Competitive, tijd is geld

Technologische versnelling

A self-propelling system The Acceleration-Cycle Versnelling levensritme

versnelling sociale veranderingen

De culturele motor: Verhoging versnelling

de structurele motor: structurele differentiatie

Stelling Competitie is de logica achter het structureren en interacties binnen moderniteit Vb: het eeuwig leven voor de dood, presteren als loopbaanmotor, e-mail, download-media van positie naar prestatie.

View more...

Comments

Copyright � 2017 NANOPDF Inc.
SUPPORT NANOPDF