Onbehandelde angst en depressie: naar een identificatie van

January 12, 2018 | Author: Anonymous | Category: Sociale wetenschappen, Psychologie, Abnormal Psychology
Share Embed Donate


Short Description

Download Onbehandelde angst en depressie: naar een identificatie van...

Description

Onbehandelde angst en depressie: naar een identificatie van risicogroepen: Verslag van een onderzoeksproject

Ilse van Beljouw Peter Verhaak Utrecht, Mei 2009

1

1)

Inleiding

Het NIVEL ontving 17 december 2007 bericht van het Fonds Psychische Gezondheid dat een verzoek om bijdrage in de kosten voor het onderzoek “Onbehandelde Angst en Depressie” gehonoreerd was. In Juli 2008 hebben we met uitvoering van dit onderzoek een aanvang genomen. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een tweetal Engelstalige wetenschappelijke artikelen, die ter publicatie zijn aangeboden aan de tijdschriften Psychiatric Services en Acta Psychiatrica Scandinavica. Beide manuscripten treft u in deze eindrapportage als bijlage aan. De eisen die aan aangeboden wetenschappelijke publicaties worden gesteld, brengen met zich mee dat de verslaglegging in deze artikelen zeer compact is. Om een en ander nader toe te lichten aan het Fonds Psychische Gezondheid geven we in bijgaand stuk in wat uitgebreider bewoordingen de theoretische overwegingen en de vraagstelling van het onderzoek weer. Daarna beschrijven we het databestand dat gebruikt is en de analyses die daarmee gedaan zijn en we presenteren de resultaten die het antwoord op de gestelde onderzoeksvragen moeten bieden.

2

2)

Theoretische achtergrond en vraagstelling

De meest voorkomende psychische stoornissen zijn stemmingsstoornissen, angststoornissen en stoornissen die met alcoholgebruik te maken hebben. In Nederland bedraagt de jaar prevalentie voor stemmingsstoornissen 7,6%, voor angststoornissen 12,4%, voor alcoholgerelateerde stoornissen 8,9%. (Bijl, 1997). Vergelijkbare cijfers zijn gerapporteerd voor andere Europese landen (Bijl, 2003), voor Australië (Andrews et al. 1999) en de Verenigde Staten (Kessler 1994). Veel van deze stoornissen blijven onbehandeld. In het Nemesis onderzoek, waaraan bovenstaande gegevens voor Nederland ontleend zijn, meldde maar 34% van degenen met een psychiatrische stoornis dat ze een of andere vorm van hulp hadden gehad. 27% was voor hun psychisch probleem in de eerste lijn behandeld (meestal door de huisarts) en 16% gaf aan behandeling in de tweedelijns GGZ genoten te hebben (Bijl en Ravelli, 2000). Hoewel dus 66% van de mensen met een psychische stoornis (zoals het gestandaardiseerde psychiatrisch interview dat vaststelde) geen behandeling daarvoor gekregen had, sprak slechts 17% uit dat ze behoefte aan zorg had, waarin niet voorzien werd. Een soortgelijk beeld treedt naar voren uit Australisch onderzoek. Slechts 37% van de mensen met een psychische stoornis had daar hulp voor gezocht. Van degenen die geen hulp gezocht hadden, had tweederde geen behoefte aan hulp, en van de overigen had het merendeel behoefte aan niet effectieve behandeling.(Andrews et al. 2001, Meadows, 2000). Uit de Verenigde Staten meldt Kessler (2001) dat minder dan 40% van degenen met ernstige psychische stoornissen een behandeling daarvoor kreeg. De meerderheid van degenen die niet behandeld werden, vonden dat ze geen psychische problemen hadden waarvoor behandeling nodig was. Het probleem van onbehandelde psychische problemen is tot nu toe vooral benaderd vanuit het perspectief van de behandelaar. Er is energie gestoken in verbetering van de herkenning van psychische problemen door huisartsen (zie b.v. Goldberg e.a. 1993, Tiemens e.a., 1997 ), in het beter volgen van standaarden en richtlijnen (zie b.v. Cabana et al. 2002, Croudace et al., 2003), in nascholing en training (Gilbody, 2003), en in de bevordering van samenwerking tussen eerste en tweedelijns GGZ (Bower et al. 2000). In het algemeen zijn de effecten op toename van het aantal in behandeling genomen patiënten gering (Bower et al. 2000, Cabana et al.2002, Gilbody 2003, Tiemens e.a. 1997) Relatief weinig aandacht is tot op heden besteed aan het perspectief van de patiënt. Heel in het algemeen zijn ideeën van patiënten over de behandelbaarheid van psychische problemen in kaart gebracht en is gekeken naar de voorkeuren die patiënten voor bepaalde soorten behandeling hebben. (Jorm, 2000a, Jorm e.a. 200b, Prins e.a. 2008). In het algemeen blijkt dat patiënten pessimistischer over behandelingsmogelijkheden zijn dan recente studies rechtvaardigen. Ook kunnen medicijnen zich meestal in weinig populariteit verheugen terwijl hun effectiviteit in veel gevallen wel is aangetoond. Patiënten hebben een voorkeur voor gespreksvoering boven farmacotherapeutische behandeling. In het onderzoek dat we met steun van het Fonds Psychische Gezondheid hebben uitgevoerd, staat de patiënt met angst of depressie die hiervoor de afgelopen zes maanden geen hulp gekregen heeft centraal. Het onderzoek had als doel vast te stellen waarom bepaalde mensen met een psychische stoornis geen behandeling krijgen, voor welke mensen het, gezien hun klinische status, nadelig is dat ze geen behandeling krijgen en wat het natuurlijk beloop van de stoornis na één jaar is bij mensen die niet behandeld worden in vergelijking met wel behandelde patiënten. Ten slotte wilden we met dit onderzoek vaststellen welke categorieën patiënten zodanig negatieve gevolgen ondervinden van het niet behandeld worden, dat het loont om gerichte actie te ondernemen om deze mensen toch in een of ander vorm van behandeling te betrekken. Dit leidde tot de volgende onderzoeksvragen: 1. Wat zijn de redenen waarom mensen met een vastgestelde psychische stoornis niet behandeld worden en hoe vaak komen verschillende redenen voor?

3

2. Wat is op het moment van insluiting de psychische en psychosociale toestand van niet behandelden (per bovengenoemde reden van niet behandeling) in vergelijking met behandelden? 3. Welke cliëntkenmerken zijn geassocieerd met het niet krijgen van behandeling? 4. Wat is het beloop van de psychische toestand na één jaar van niet behandelden (per bovengenoemde reden van niet behandeling) in vergelijking met behandelden? 5. In hoeverre is het (niet) krijgen van behandeling geassocieerd met een slechte prognose na één jaar en welke sociaaldemografische kenmerken en klinische kenmerken spelen daarbij een rol? 6. Is het mogelijk om op een efficiënte wijze en gebruik makend van de gevonden risicofactoren groepen mensen op te sporen die voldoen aan het profiel van de personen die ten onrechte geen behandeling voor hun angststoornis of depressie krijgen?

4

3)

Onderzoeksmethode

De data die we gebruiken om onze onderzoeksvragen te beantwoorden zijn verzameld in het kader van de Nederlandse Studie naar Depressie en Angst, NESDA. Een uitgebreide verantwoording van de onderzoeksopzet, steekproeftrekking en instrumentkeuze kan gevonden worden in Penninx et al., 2008. De belangrijkste methodologische gegevens zijn de volgende. Opzet NESDA is een longitudinaal onderzoek, waarbinnen vier verschillende cohorten patiënten gedurende tien jaar worden gevolgd: een cohort geworven in de huisartspraktijk, een cohort patiënten die in de 2e lijns GGZ in behandeling is, een cohort patiënten met een psychische stoornis in het verleden en een cohort van kinderen van ouders met een psychische stoornis. In het onderhavige onderzoek maken we alleen gebruik van het cohort dat geworven is onder patiënten die de vier maanden voor inclusie minstens eenmaal de huisarts bezocht hebben. De studie is gericht op patiënten met een affectieve stoornis (major depression, dysthymie) of één van de volgende angststoornissen: Gegeneraliseerde Angststoornis, paniekstoornis, fobie, sociale angst. Exclusiecriteria voor deelname waren de aanwezigheid van andere ernstige psychiatrische problematiek (psychose, compulsief/obsessieve stoornis, posttraumatische stress stoornis), het in behandeling zijn binnen de 2e-lijns GGZ of het niet vloeiend beheersen van de Nederlandse taal. Alle patiënten zijn op het moment van inclusie (T-0) uitgebreid geïnterviewd. Op dat moment is de aanwezigheid van psychische stoornissen vastgesteld. Tijdens dit interview werden alle meetinstrumenten mondeling of schriftelijk afgenomen respectievelijk ingevuld. Hieronder bevonden zich o.a. interviews over de door de patiënt waargenomen zorgbehoefte, vragenlijsten over de ernst van de aandoeningen en een inventarisatie van sociaaldemografische gegevens. Één jaar na dit interview (T-1) vulden de deelnemers schriftelijke vragenlijsten in met betrekking tot de ernst van de aandoening en het algemene functioneren. Steekproef Het cohort huisartspatiënten met een psychische stoornis werd geworven door in eerste instantie 23750 patiënten die hun huisarts in de vier maanden voor werving bezocht hadden te benaderen met een korte screener op psychische problemen. Deze huisartspatiënten waren ingeschreven bij 65 huisartsen wier praktijken gesitueerd waren rond de universitaire centra Amsterdam, Leiden en Groningen. 45% stuurde de screener terug en 43% daarvan scoorde boven de drempelwaarde. Deze laatsten werden telefonisch benaderd voor een tweede screen, waarbij mensen met een ernstige psychiatrische stoornis en zij die in de tweedelijn in behandeling waren, werden uitgesloten. Na deze schiftingen zijn er 898 patiënten opgenomen in de NESDA studie. Hiervan bleken er 743 op het moment van inclusie een actuele angststoornis of depressieve stoornis te hebben. Op deze 743 patiënten is de onderhavige studie gericht Na één jaar werd de vervolgvragenlijst door 80% van de oorspronkelijke 743 mensen met een angststoornis of depressie ingevuld. De respondenten die niet deelnamen aan de meting na 1 jaar verschilden van degenen die de vragenlijsten op T1 wel invulden op de volgende aspecten: ze waren gemiddeld jonger, ze waren wat lager opgeleid, ze voelden zich minder eenzaam maar ondervonden ook minder sociale steun. Voorts scoorden de non-respondenten op T0 hoger op de ernst van depressie en angst en het disfunctioneren in het algemeen. Zie voor een compleet overzicht tabel 1 in bijlage 2. Relevante variabelen en meetinstrumenten De volgende kenmerken die in het onderzoek gemeten werden zijn relevant voor de onderhavige studie. Aanwezigheid van een psychiatrische stoornis Aanwezigheid van een psychiatrische stoornis is vastgesteld met behulp van het Composite Interview Diagnostic Instrument (CIDI; WHO, 1990), het diagnostisch interviewschema dat psychiatrische classificaties volgens de DSM-IV oplevert.

5

Comorbiditeit van psychiatrische stoornissen werd gemeten door het aantal verschillende CIDI diagnoses (binnen de hoofdstukken affectieve stoornissen en angststoornissen) te tellen Ernst van de stoornis De ernst van depressie werd op T0 en T1 gemeten met de Inventory of Depressive Symptomatology (IDS), een 28 item vragenlijst (Rush et al. 1996) die in drie categorieën kan worden omgezet: laag (score 0 – 25), matig (score 26 -38) en ernstig (score 39 en hoger). De ernst van angst werd op T0 en T1 gemeten met Beck’s Anxiety Inventory (BAI), een 21-item vragenlijst (Beck et al. 1998), die omgecodeerd wordt als laag (score 0 – 21), matig (score 22 -35) en ernstig (score 36 en hoger) Functionele status De algemene functionele status van respondenten werd op T0 en T1 gemeten met de WHO Disability Assessment Scale (WHODAS-II; Chwastiak en VonKorff 2003) Behandeling en behoefte aan behandeling Op T0 werd de Perceived Need for Care Questionnaire (PNCQ, Meadows, 2000) mondeling afgenomen. In dit interview wordt vastgesteld of de ondervraagde bij zichzelf een psychisch probleem ervaart, of hij daar hulp voor gezocht heeft en zo ja, bij wat voor type hulpverlener, welk soort hulp hij gekregen heeft en wat voor soort hulp hij had willen hebben. Behandeling houdt volgens de PNCQ in dat men met een professional contact heeft gehad over het psychisch probleem in kwestie. Dit kan een medische hulpverlener zijn (huisarts, specialist, bedrijfsarts) of een GGZ hulpverlener (1e lijns psycholoog, AMW, psychiater, psychotherapeut, SPV). Met de PNCQ kunnen drie elkaar uitsluitende groepen respondenten worden onderscheiden, die geen van allen gedurende de laatste zes maanden hulp voor hun psychische problemen hebben gekregen: respondenten die geen psychisch probleem ervaren respondenten die wel een psychisch probleem ervaren, maar in geen enkel opzicht behoefte aan hulp aangeven en ook geen hulpverlener over hun probleem hebben geconsulteerd respondenten die een psychisch probleem ervaren en onvervulde hulpbehoeften aangegeven Daarnaast is er de groep respondenten die aangeeft wel hulp voor een psychisch probleem gedurende de laatste zes maanden gekregen te hebben. Sociaaldemografische patiëntkenmerken De volgende relevante patiëntkenmerken zijn met behulp van schriftelijke vragen of vragenlijsten gemeten: - Leeftijd - Geslacht - Opleidingsniveau - Geboorteland - huwelijkse staat - gezinssamenstelling - sociale steun (omvang netwerk) - eenzaamheid (Loneliness Scale; Jong-Gierveld en Kamphuis, 1985; 11 item 3-point scale) - werkeloosheid - inkomen - toegankelijkheid huisartspraktijk volgens patiënt

6

4)

Resultaten

4.1)

Wat zijn de redenen waarom mensen met een vastgestelde psychische stoornis niet behandeld worden en hoe vaak komen verschillende redenen voor?

Tabel 1 laat zien dat 43% van de 743 respondenten waarvan op T-0 werd vastgesteld dat ze de afgelopen 6 maanden aan een angststoornis of depressie leden in die zes maanden niet werd behandeld voor dat psychisch probleem. Van degenen die niet behandeld werden (N= 320) vond ongeveer een kwart dat ze geen psychisch probleem hadden; een tweede kwart ervoer wel een psychisch probleem maar wilde geen enkele vorm van hulp en de helft van de onbehandelde respondenten ervoer wel een probleem en gaf aan een of andere vorm van hulp gemist te hebben. De meest genoemde behandelbehoeften waren informatie en counseling. Daarna kwam verwijzing. Medicatie, praktische hulp en vaardigheidstraining werden ieder door zo’n 10% van degenen die een onvervulde behoefte hadden, genoemd. Tabel 1 Respondenten binnen het eerstelijns cohort NESDA met een DSM-IV diagnose angst of depressie, uitgesplitst naar vorm van wel/niet behandeling en naar onvervulde behoefte

Behandeld Niet behandeld Resp. ervaart geen psychisch probleem Resp. ervaart psychisch probleem maar heeft geen behoefte aan behandeling Resp. ervaart psychisch probleem en heeft (onvervulde) behoefte aan: Informatie Medicatie Verwijzing naar specialist Counselling Praktische steun Vaardigheidstraining Total

% N 56.9 423

%

N

25.3

81

25.6

82

49.1

157

%

N

65.6* 26.8

103* 42

36.9

58

63.1 21.0 21.0

99 33 33

43.1 320

100.0 743 100.0

320

*Meerdere alternatieven mogelijk, totaal telt op tot meer dan 157.

Bij de onvervulde behoeften werd verder doorgevraagd waarom ze de betreffende vorm van hulp niet hadden gekregen. De resultaten staan in tabel 2 Uit tabel 2 kunnen we opmaken dat, ongeacht welke dienst men niet gekregen had, de belangrijkste reden daarvoor altijd was, dat de respondent het liever zelf oploste. En waar het ging om niet verkregen informatie, counseling, medicatie of verwijzing was de tweede reden dat men dacht dat het toch niet zou helpen. Redenen als geldgebrek, of onwil bij de mogelijke verstrekker werden maar zelden opgevoerd.

7

Table 2 Door de respondent opgevoerde redenen waarom bepaalde vormen van gewenste behandeling niet verkregen waren

Type behandeling

Opgevoerde redenen (%)* Los het liever zelf op Dacht dat het niet zou helpen Wist niet waar hulp te halen Bang om naar te vragen, wat zouden anderen ervan vinden? Ik had het geld niet

Informatie

Medicatie

Verwijzing naar specialist

Counseling

Praktische hulp

Vaardigheids training

N=103

N=42

N=58

N=99

N=33

N=33

51.5

42.9

56.9

52.5

63.6

72.7

35.9

21.4

24.1

29.3

6.1

12.1

27.2

7.1

17.2

16.2

33.3

24.2

16.5

11.9

20.7

14.1

15.2

15.2

6.8

0

3.4

7.1

9.1

3.0

Ik vroeg erom maar 6.8 7.1 8.6 5.1 12.1 kreeg het niet Ik had al hulp op 5.8 9.5 1.7 11.1 6.1 een andere manier *Het totaal aantal respondenten overschrijdt de 100% omdat meerdere antwoorden mogelijk zijn.

4.2)

0 6.1

Wat is op het moment van insluiting de psychische en psychosociale toestand van niet behandelden (per bovengenoemde reden van niet behandeling) in vergelijking met behandelden?

In tabel 1 zijn vier groepen mensen met een angststoornis of depressie onderscheiden: de meerderheid die hierover recent met een hulpverlener contact gehad had, en de 43% die met geen enkele hulpverlener contact over een psychisch probleem gehad hadden; deze laatste groep uitgesplitst in mensen die van zichzelf niet vonden dat ze een psychisch probleem hadden, mensen die wel vonden dat ze een psychisch probleem hadden maar daarvoor geen hulp wilden en mensen met een hulpbehoefte die niet vervuld was. In tabel 3 zijn die vier groepen naast elkaar gezet en vergeleken op een aantal klinische aspecten. De groep die naar eigen zeggen geen psychisch probleem heeft, scoort in alle opzichten die met psychisch functioneren te maken hebben veel beter dan alle drie de andere groepen. Men heeft veel lagere angst- en depressie scores, men functioneert in alle opzichten beter in het dagelijks leven en er is minder sprake van comorbiditeit. Wat betreft de aanwezigheid van chronische somatische ziekten is er geen verschil De groep die erkent een probleem te hebben maar die geen hulp wil, heeft op alle psychische maten slechtere scores dan de eerste, maar is er, met betrekking tot ernst van angst en depressie en met betrekking tot algemeen functioneren, beter aan toe dan de mensen die daadwerkelijk behandeld worden. Ook is deze groep er met betrekking tot ernst van de depressie en functioneren beter aan toe dan de mensen met onvervulde behoeften. Deze laatste groep onderscheidt zich in geen enkel opzicht van degenen die wel contact met een hulpverlener hebben over psychische problemen.

8

Table 3 Verschillen in klinische kenmerken tussen respondenten met verschillende behandelbehoeften 1. Geen psychisch problem volgens de patient

Aantal zelf gerapporteerde somatische ziekten waarvoor men onder behandeling van een arts is Ernst van de angst (BAI gem) Ernst van de depressie (IDS; gem) Functioneren (WHODAS-II; gem) Comorbiditeit (%)* * χ2; p
View more...

Comments

Copyright � 2017 NANOPDF Inc.
SUPPORT NANOPDF