Praktische keuzecriteria voor anti-epileptica

January 8, 2018 | Author: Anonymous | Category: Engineering & Technology, Informatica, Cognitive Science
Share Embed Donate


Short Description

Download Praktische keuzecriteria voor anti-epileptica...

Description

E

p i l e p s i e

U

E Pilepsie UPdate

p d a t e

-

n u m m e r

1 2

-

j a a r g a n g

3

-

d e c e m b e r

2 0 0 7

P

2 3 4

Praktische keuzecriteria

P Casuïstiek

P Over de auteur

Praktische keuzecriteria voor anti-epileptica

Decennialang was het arsenaal aan antiepilep­t ica vrij beperkt : men kon kiezen uit carbamazepine, valproaat, fenytoïne, fenobarbital, primidon, clonazepam en clobazam. Het gebruik van de twee laatstgenoemde middelen kan worden beperkt door het optreden van tolerantie. Verder kan langdurig gebruik van sommige van de andere middelen leiden tot bijwerkingen als tandvleeshyperplasie of contracturen. De laatste 20 jaar is er echter een achttal nieuwe anti-epileptica geregistreerd waar van er zes relatief breed kunnen worden gebruikt (gabapentine, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, pregabaline en topiramaat).

Deze nieuwe middelen, en dan met name lamotrigine en oxcarbazepine, zijn in een aantal vergelijkende studies bij patiënten met nieuw gediagnosticeerde epilepsie vergeleken met conventionele anti-epileptica. In deze studies lijken de voordelen van de nieuwe middelen met name te liggen op het gebied van bijwerkingen. Er zijn echter weinig studies waarin de werkzaamheid van de verschillende anti-epileptica in latere fases van de behandeling werd vergeleken. Bij vergelijkbare effectiviteit of bij het ontbreken van gegevens over verschillen in effectiviteit kan men gebruik maken van andere gegevens om tot een keuze te komen uit de verschillende anti-epileptica. Hierbij zijn niet alleen de individuele eigenschappen van de verschillende middelen van belang, maar ook patiëntfactoren zoals het type epilepsie, de leeftijd, het geslacht, de gevoeligheid voor bepaalde bijwerkingen en de co-medicatie. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de verschillende

Tabel 1. Praktische keuzecriteria

selectiecriteria en in tabel 1 staat belangrijke informatie per middel samengevat.

1. Waar start men mee bij een patiënt met nieuw gediagnosticeerde epilepsie? Vorig jaar werden door de Nederlandse Vereniging van Neurologie vier anti-epileptica als eerstelijns middelen voor lokalisatiegebonden epilepsie (carbamazepine, lamotrigine, oxcarbazepine en valproaat) en twee anti-epileptica voor gegeneraliseerde epilepsie (lamotrigine en valproaat) aangewezen (1). Ongeveer vijftig procent van de patiënten met gediagnosticeerde epilepsie wordt aanvalsvrij op het eerste middel (2). De keuze tussen de eerstelijns middelen wordt vaak bepaald door patiëntfactoren zoals leeftijd, geslacht en eventuele co-medicatie. Zo is lamotrigine een geschikt middel voor oudere patiënten vanwege het gunstige bijwerkingenprofiel (3).

2. Wat geeft men als een patiënt niet aanvalsvrij wordt op het eerste middel? Een patiënt krijgt vervolgens een ander eerstelijns of tweedelijns middel (in eerste instantie toegevoegd aan het eerste middel en bij goed effect wordt gestreefd naar monotherapie met het toege-

Lokalisatie gebonden Idiopatische gegeneraliseerde epilepsie Voornaamste bijwerkingen naast gebruikelijke epilepsie CZS-bijwerkingen Carbama- 1e lijns 2e lijns voor tonisch-clonische, tonische, Huiduitslag, slaperigheid, hyponatriëmie, beenmerg- zepine clonische aanvallen suppressie (zeldzaam) Clobazam 2e lijns 2e lijns middel voor alle aanvalstypes Tolerantievorming, ademhalingsdepressie bij zeer hoge doses Clonazepam Status epilepticus; coupe- Couperen aanvalsseries/langdurige aanvallen/; Tolerantievorming, sedatie, ademhalingsdepressie bij zeer hoge ren aanvals exacerbatie 2e lijns middel voor alle aanvalstypes doses Ethosuximide Geen indicatie 2e lijns voor absences of myoclonieën Gastro-intestinale bij werkingen, psychoses (zeldzaam) Fenobarbital/ 3e lijns 3e lijns voor tonisch-clonische, tonische, Sedatie, chronische toxiciteit (contracturen) primidon clonische aanvallen Fenytoine 2e lijns Geen indicatie Sedatie, chronische toxiciteit (hirsutisme, tandvleeshyperplasie, polyneuropathie) Gabapentine 2e lijns Geen indicatie Misselijkheid, gewichtstoename Lamotrigine 1e lijns Monotherapie of add-on Huiduitslag; slapeloosheid Levetiracetam 2e lijns 2e lijns Moeheid, psychiatrische effecten (prikkelbaarheid, somberheid) Oxcarba- 1e lijns Tonisch-clonische aanvallen Huiduitslag (minder vaak dan bij CBZ en in 25% kruisreactie); zepine hyponatriëmie Pregabaline 2e lijns Geen indicatie Misselijkheid, gewichtstoename Topiramaat 2e lijns 2e lijns voor tonisch-clonische aanvallen; Paresthesieën; gewichtsverlies; cognitieve effecten; psychiatrische myoclonieën effecten Valproaat 1e lijns 1e lijns Tremor, eetlustvermeerdering, haaruitval; hepatotoxiciteit (zelden)

EP UP

Epilepsie Update -

uitgave

van

Casuïstiek

3. Welke rol spelen mogelijke bijwerkingen bij het maken van een keuze? Bepaalde bijwerkingen, zoals duizeligheid, dubbelzien en coördinatieproblemen worden bij de meeste middelen gezien, meestal bij hoge doseringen. Verder heeft elk middel een eigen bijwerkingenprofiel (zie tabel). Patiënten die reeds een huiduitslag hebben gehad door een van de anti-epileptica die huiduitslag kunnen geven (carbamazepine, fenytoi-

Farmaco-kinetiek Induceert cytochroom P450; metabolisme door CYP3A4



Weinig interacties Weinig interacties Geeft geen enzyminductie en is niet gebonden aan eiwit Induceert cytochroom P450; metabolisme door CYP2C9 Geen beinvloeding door andere middelen Geen beinvloeding door andere middelen t½ is zeer afhankelijk van co-medicatie Geen beinvloeding door andere middelen Geeft enige enzym-inductie (vaker dan bij CBZ) Geen beinvloeding door andere middelen Geeft enige enzym-inductie Inhibeert CYP2C9 en hydroxylases

verder

met

Casus 1 Een man van 65 jaar krijgt een jaar na een ischemisch CVA een eerste epileptische aanval. Vanwege het feit dat er een aanwijsbare oorzaak voor de aanval is en omdat de kans op recidiefinsulten groot is, wordt bij een dergelijke voorgeschiedenis afgeweken van de regel dat men pas start met anti-epileptica na twee aanvallen op relatief korte termijn. Aangezien het een lokalisatiegebonden epilepsie betreft, heeft men de keuze uit vier eerstelijns middelen (zie tekst). Carbamazepine en oxcarbazepine zijn enzyminduceerders, wat dus interacties met andere geneesmiddelen kan geven en kunnen gepaard gaan met hyponatriëmie. Het meest voor de hand ligt dus om valproaat of lamotrigine te geven, waarbij moet worden aangetekend dat uit meerdere onderzoeken is gebleken dat het laatstgenoemde middel goed wordt verdragen door oudere patiënten.

UISTIEK

voegde middel). De percentages aanvalsvrijheid na toevoeging van een tweede middel, in monotherapie of als add-on middel, komen uit twee grote onderzoeken uit op ongeveer 15% (4,5). Voor wat betreft de nieuwe anti-epileptica, lijkt de effectiviteit van lamotrigine en levetiracetam hoger dan dat van de andere middelen. Het is dan ook verstandig de eerstgenoemde middelen vroeg in te zetten. De laatste jaren worden er steeds meer case reports en onderzoeken gepubliceerd waarin wordt beschreven dat er met bepaalde specifieke combinaties goede resultaten bereikt kunnen worden (6). Het bekendste voorbeeld hiervan is de combinatie van LTG met valproaat (VPA), die effectief is voor verschillende aanvalstypes. De kansen op succes zijn bijvoorbeeld minder met de combinatie van LTG met carbamazepine (CBZ), mede omdat deze combinatie de kans op bijwerkingen verhoogt (7,8). Het ligt voor de hand dat het ook bij sequentiële monotherapie het te kiezen tweede middel afhangt van het eerst gebruikte middel, maar hier is nog niet op systematische wijze naar gekeken.

Casus 2 Een vrouw van 20 jaar krijgt last van complex partiële aanvallen. Er wordt besloten te starten met anti- epileptica. Valproaat is geen aantrekkelijke keuze, omdat het waarschijnlijk de kans verhoogt op het polycysteus ovariumsyndroom en omdat het gepaard gaat met een relatief hoog risico op teratogene effecten. Carbamazepine en oxcarbazepine zijn enzyminduceerders en kunnen hierom een interactie geven met orale anticonceptiva. Vaak wordt tussentijds bloedverlies gebruikt als graadmeter voor de betrouwbaarheid van de anticonceptie, maar dit is een teken van een te laag oestrogeengehalte terwijl de progestagenen zorgen voor het anticonceptief effect (12). Het is recent duidelijk geworden dat de bloedspiegels van lamotrigine significant worden beïnvloed door orale anticonceptiva, waardoor dus schommelingen ontstaan tussen de stopweek en de pilweken. De teratogene effecten van carbamazepine en lamotrigine zijn relatief beperkt (13), dus de keuze moet waarschijnlijk vallen op een van deze twee middelen. Hierbij geldt voor beide middelen dat overwogen moet worden om over te gaan op een andere vorm van anticonceptie dan orale anticonceptiva.

Contra-indicaties

Overwegingen

Absoluut: atrioventriculair blok; acute intermitterende porfyrie. Relatief: leverfunctiestoornissen; medicatie die tot hyponatriëmie leidt; beenmergdepressie in anamnese Overgevoeligheid voor benzodiazepinen, ernstige lever- functiestoornissen Relatief: myasthenia gravis Overgevoeligheid voor benzodiazepinen, ernstige lever- functie stoornissen Relatief: myasthenia gravis Relatief: leverfunctiestoornis

Frequente farmacokinetische interacties met andere middelen; kan absence-aanvallen en myoclonieen doen toenemen

Ernstige respiratoire of nierinsufficiëntie. Relatief: ouderen i.v.m sedatie en cognitieve effecten; leverfunctiestoornis Relatief: ouderen i.v.m sedatie en cognitieve effecten; leverfunctiestoornis Relatief: nierfunctie-stoornissen Relatief: lever- en nierfunctie-stoornissen Relatief: psychiatrische voorgeschiedenis; nierfunctie- stoornissen Relatief: patiënten met zoutbeperkt dieet of met medicatie die hyponatriëmie kan geven (lithium, diuretica), nierfunctie-stoornissen Relatief: nierfunctie-stoornissen Psychiatrische voorgeschiedenis; nierstenen in anamnese of nierfunctiestoornissen Lever- of pancreas-aandoeningen. Relatief: kinderen onder 2 jaar (m.n. bij combinatietherapie)

Vanwege bijwerkingen geen populair middel

epilepsie

Vanwege tolerantievorming bij voorkeur gebruiken voor couperen aanvalsexcerbaties Vanwege tolerantievorming bij voorkeur gebruiken voor couperen aanvalsexacerbaties Geen werkzaamheid voor tonisch-clonische aanvallen

Vanwege bijwerkingen geen populair middel; kan absence-aanvallen en myoclonieen doen toenemen Lange titratie-tijd. 3x daags doseren. Lange titratie-tijd. Goed verdragen. Om bijwerkingen te voorkomen (bijvoorbeeld psychiatrische) langzamer titreren dan in bijsluiter Even werkzaam als CBZ en bij hogere doseringen beter verdragen; kan absence-aanvallen en myoclonieen doen toenemen 2x daags doseren Lange titratie-tijd. Vrij veel neurotoxische bijwerkingen Minder geschikt voor jonge vrouwen (casus 2)

CASUÏSTIEK

Over de auteur C.L.P. Deckers is arts en gepromoveerd op het gebied van de medicamenteuze behandeling van epilepsie. Hij is werkzaam op de polikliniek Zwolle en op de kinderafdeling van SEIN Zwolle. Verder doet hij onderzoek naar verschillende aspecten van de behandeling met antiepileptica.

ne, lamotrigine en oxcarbazepine), hebben een hoger risico om een huiduitslag te krijgen wanneer een ander van deze middelen wordt ingezet (9). Wat betreft cognitieve effecten, lijkt TPM minder gunstig te scoren dan de andere nieuwe anti-epileptica. Het gebruik van levetiracetam en topiramaat kan aanleiding geven tot psychiatrische bijwerkingen. Een lage startdosis en een langzame titratie zijn factoren die de kans hierop doen verminderen. Ketter et al. hebben gepostuleerd dat de stimulerende of sedatieve eigenschappen van een middel ook de keuze kunnen bepalen: bij een overactieve patiënt geeft men eerder een middel dat slaperig kan maken (zoals CBZ of OXC) en bij een ‘te weinig actieve’ patiënt een “activerend” middel (zoals LTG) (10).

4. Welke anti-epileptica verdienen de voorkeur bij vrouwen in de vruchtbare periode? Hierbij spelen meerdere factoren een rol: interacties met orale anticonceptiva, effecten op menstruele cyclus en teratogene effecten. Enzyminducerende middelen verkorten de halfwaardetijd van orale anticonceptiva. Gebruik van bepaalde anti-epileptica kan gepaard gaan met amenorroe (bijvoorbeeld op basis van polycysteus ovariumsyndroom) (11). Verder zijn er verschillen tussen de verschillende anti-epileptica voor wat betreft de kans op congenitale malformaties bij gebruik tijdens de zwangerschap, waarbij valproaat de grootste boosdoener lijkt. Over de teratogene effecten van de meeste nieuwe anti-epileptica zijn helaas nog weinig gegevens. Hierom is registratie van de uitkomst van zwangerschappen bij vrouwen die anti-epileptica gebruiken bij Eurap zeer aan te bevelen.

Conclusie Gezien de komst van het grote aantal nieuwe middelen, is er dringend behoefte aan studies waarin de effecten van de antiepileptica worden vergeleken na falen van het eerste of tweede middel. Ook zijn meer studies naar de effecten van specifieke combinaties van anti-epileptica gewenst. Toch kunnen de hier beschreven gegevens de behandelaar helpen een keuze te maken tussen de nieuwe anti-epileptica. Hierbij zal men rekening moeten houden met de eigenschappen van de individuele patiënt en van de specifieke middelen.

EP UP

Referenties 1. Nederlandse Vereniging voor Neurologie (2006). Richtlijnen diagnostiek en behandeling van Epilepsie. 2. Kwan P, Brodie MJ. Effectiveness of first antiepileptic drug. Epilepsia 2001;42:1255-60. 3. Rowan AJ, Ramsay RE, Collins JF et al. New onset geriatric epilepsy: a randomized study of gabapentin, lamotrigine, and carbamazepine. Neurology 2005;64:1868-73. 4. Kwan P, Brodie MJ (2000). Epilepsy after the first drug fails: substitution or add-on? Seizure 9:464-8. 5. Beghi E, Gatti G, Tonin i C et al. (2003). Adjunctive therapy versus alternative monotherapy in patients with partial epilepsy failing on a single drug: a multicentre, randomised, pragmatic controlled trial. Epilepsy Res 57:1-13. 6. Deckers CL, Czuczwar SJ, Hekster YA et al. (2000). Selection of antiepileptic drug polytherapy based on mechanisms of action: the evidence reviewed. Epilepsia 41:1364-1374. 7. Besag FM, Berry DJ, Pool F, Newbery JE, Subel B (1998). Carbamazepine toxicity with lamotrigine: pharmacokinetic or pharmacodynamic interaction? Epilepsia 39:183-7. 8. Wong IC, Mawer GE, Sander JW, Lhatoo SD (2001). A pharmacoepidemiologic study of factors influencing the outcome of treatment with lamotrigine in chronic epilepsy. Epilepsia 42:1354-8. 9. Arif H, Buchsbaum R, Weintraub D, Koyfman S, Salas-Humara C, Bazil CW, Resor SR Jr, Hirsch LJ. Comparison and predictors of rash associated with 15 antiepileptic drugs. Neurology. 2007;68:1701-9. 10. Ketter TA, Post RM, Theodore WH. Positive and negative psychiatric effects of antiepileptic drugs in patients with seizure disorders. Neurology. 1999;53(5 Suppl 2):S53-67. 11. Bauer J, Isojärvi JI, Herzog AG et al. Reproductive dysfunction in women with epilepsy: recommendations for evaluation and management. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2002;73:121-5. 12. Thorneycroft I, Klein P, Simon J. The impact of antiepileptic drug therapy on steroidal contraceptive efficacy. Epilepsy Behav 2006;9:31-9. 13. Morrow J, Russell A, Guthrie E, Parsons L, Robertson I, Waddell R, Irwin B, McGivern RC, Morrison PJ, Craig J. Malformation risks of antiepileptic drugs in pregnancy: a prospective study from the UK Epilepsy and Pregnancy Register. J Neurol Neurosurg Psychiatry 2006: 77:193-8.

Colofon Epilepsie Update wordt mede mogelijk gemaakt door:

Epilepsie Update is een uitgave van epilepsiecentrum SEIN en verschijnt circa vijf keer per jaar. Heeft u vragen of suggesties? Laat het weten via de afdeling Communicatie, tel. 023 - 5588 445 of mail naar [email protected] of kijk op www.sein.nl

Epilepsie Update -

uitgave

van

View more...

Comments

Copyright � 2017 NANOPDF Inc.
SUPPORT NANOPDF