Tine Verlinden Kwantitatief onderzoek van zomereczeem bij BWP

January 8, 2018 | Author: Anonymous | Category: Wetenschap, Health Science, Immunologie
Share Embed Donate


Short Description

Download Tine Verlinden Kwantitatief onderzoek van zomereczeem bij BWP...

Description

Industriële en biowetenschappen - Geel Master in de biowetenschappen: landbouwkunde Animal life

Kwantitatief onderzoek van zomereczeem bij BWP-paarden in Vlaanderen

CAMPUS Geel

Tine Verlinden

Academiejaar 2009-2010

2

VOORWOORD Deze masterproef is het slotstuk van mijn opleiding industrieel ingenieur in de biowetenschappen, afstudeerrichting animal life. Bij aanvang zou ik even van de gelegenheid gebruik willen maken om enkele mensen te bedanken die mij doorheen heel deze periode hebben gesteund. Vooreerst wil ik de heer Ir. Fons Lommelen, mijn interne begeleider en docent aan de KHK, bedanken voor de opvolging van mijn werk. Hij heeft dit onderwerp aangebracht omdat mijn passie voor paarden hem al gauw duidelijk werd. Daardoor kon ik gedurende twee jaar werken aan iets binnen mijn interessegebied. Een woord van dank gaat uit naar mijn externe begeleider, Steven Janssens. Hij heeft mij veel raad en advies gegeven bij de statistische verwerking van de gegevens en bij het schrijven van deze masterproef. Ik heb de kans gekregen te mogen meewerken aan het universitaire doctoraatsproject van Liesbet Peeters. Haar wil ik dan ook bedanken voor de begeleiding bij het afnemen van de enquêtes en het verdere verloop van het praktijkonderzoek. Tevens wil ik ook mijn medestudenten vermelden, voor de vier leuke jaren die we samen hebben beleefd. Tenslotte wil ik ook mijn ouders en vriend bedanken voor de taalkundige bijstand bij het maken van dit werk en de steun die ze mij hebben gegeven tijdens mijn studies.

Tine Verlinden Berlaar, april 2010

3

SAMENVATTING Zomereczeem is een overgevoeligheidsreactie van het paard op bepaalde componenten in het speeksel van de Culicoïdes mug. Op de plaats waar de mug heeft gestoken, zal een allergische reactie optreden en zal er zich jeuk ontwikkelen. Het paard zal zich beginnen schuren wat ertoe kan leiden dat de haren verdwijnen en er wonden ontstaan. In de winterperiode krijgt de huid de kans om zich te herstellen aangezien in deze periode zomereczeem minder voorkomt. Zomereczeem is de meest voorkomende huidallergie ter wereld bij paarden. Het percentage paarden met symptomen van zomereczeem varieert van 0,3-3% in GrootBrittannië tot 60% in bepaalde regio‟s van Australië. Zomereczeem is zowel een probleem van dierenwelzijn, als een economisch relevante problematiek voor de eigenaar. Een eerste verkennende studie in de provincie Antwerpen gaf aan dat de prevalentie van zomereczeem bij Belgische Warmbloedpaarden (BWP) 7,7% bedraagt en dus een niet te verwaarlozen problematiek is. Een eerste doelstelling van dit onderzoek is het voorkomen van zomereczeem bij Belgische Warmbloedpaarden in Vlaanderen in kaart te brengen. Daarnaast is het ook de bedoeling om de invloed van omgevingsfactoren op het voorkomen van zomereczeem te onderzoeken. Als laatste wordt er een analyse gemaakt van de symptomen en preventiemaatregelen van zomereczeem. Uit de enquête blijkt dat 9.5% van de BWP-paarden in Vlaanderen symptomen van zomereczeem vertonen. Factoren die een significant effect vertonen op het voorkomen van zomereczeem zijn de leeftijd en de gewichtsstatus van het paard, het aantal keer dat er met het paard wordt gereden en de vegetatie in de omgeving van de weide. De andere factoren die onderzocht werden in het onderzoek zijn mogelijk niet geassocieerd met de gevoeligheid van zomereczeem. Deze factoren zijn conditiescore, bodemvochtigheid, type stal, huisvesting, kleur van de vacht, geslacht, management van het veulen en het aantal keer dat het paard wordt ontwormd. Paarden die lijden aan de huidallergie vertonen meestal symptomen aan de manen en de staart. Deze symptomen blijven vaak beperkt tot afgeschuurde haren en kale plekken. Voorlopig werd er nog geen curatieve behandeling voor zomereczeem gevonden. Momenteel kan er enkel worden gerekend op symptoombestrijders. De meest effectieve strategieën zijn het vermijden dat het paard gestoken wordt en het verminderen van de allergische reactie. De meeste eigenaars gebruiken een combinatie van verschillende behandelingen zoals het Boett-deken, insectwerende producten en jeukverminderende oliën.

4

PUBLICEERBAAR ARTIKEL Inleiding Problematiek Zomereczeem of staart- en maneneczeem (SME) is een chronische, seizoensgebonden huidallergie bij paardachtigen. Zomereczeem is al een oud probleem, de eerst geregistreerde observatie gebeurde in Frankrijk in 1840. In die tijd was de oorzaak van zomereczeem onbekend, maar nu is het duidelijk dat het wordt veroorzaakt door een allergische reactie op bepaalde componenten in het speeksel van de Culicoïdes mug. Deze huidallergie komt voor in verschillende delen van de wereld, dit wordt geïllustreerd door het gebruik van verschillende benamingen. Vaak gebruikte benamingen zijn: „Sommerekzem‟ in Duitsland, „Sweet itch‟ in Groot-Brittannië, „Queensland itch‟ in Australië, „Kasen‟ in Japan, „Summer sores‟ in Frankrijk en „Summer eczema‟ in Zweden, Denemarken en Noorwegen. Zomereczeem is zowel een probleem van dierenwelzijn, als een economisch relevante problematiek. Paarden die zwaar lijden aan de huidallergie zijn minder geschikt om fysieke arbeid te leveren wegens de jeuk die opkomt bij het zweten. Erg aangetaste paarden kunnen niet meer competitief meedoen aan prijskampen wegens het ongemak en het ontsierd uiterlijk. Een paard met geschuurde manen en staart is moeilijk te verkopen en kan niet deelnemen aan keuringen, zodat de economische waarde van het paard aanzienlijk daalt. Immunologie Paarden met zomereczeem lijden aan verschrikkelijke jeuk die ontstaat door een reactie van het immuunsysteem op lichaamsvreemde stoffen (allergenen). Bij het eerste contact met het speeksel van de Culicoïdes mug maakt het lichaam antistoffen aan, ook immunoglobulinen (Ig) genoemd. Deze immunoglobulinen zijn eiwitten die door het paard worden geproduceerd als antwoord op het binnendringen van lichaamsvreemde stoffen. Deze eiwitten binden op mastcellen of basofielen, de paarden zijn nu gesensibiliseerd voor het muggenspeeksel. De gesensibiliseerde mastcellen of basofielen bevatten inflammatoire stoffen (histamine) die vrijkomen bij de binding van IgE. Paarden die gesensibiliseerd zijn voor het muggenspeeksel zullen bij hernieuwde blootstelling aan speekselantigenen reageren met een overgevoeligheidsreactie.

Allergische reactie

5

Klinische symptomen De onuitstaanbare jeuk zorgt ervoor dat paarden gaan rollen, schuren en krabben. Dit leidt tot veranderingen in de huidstructuur zoals broze en afgeschuurde haren. Deze klinische symptomen vallen onder de milde vorm van zomereczeem. Als de paarden zich volledig kaal schuren, spreekt men van een zwaardere vorm. Een laatste klasse is de ernstige vorm: het paard schuurt zich tot bloedens toe. Er ontstaan korsten, open wonden en in het slechtste geval houdt het paard er ontstekingen aan over.

Klinische symptomen van zomereczeem

Culicoïdes mug De klinische symptomen van zomereczeem treden op na blootstelling aan de Culicoïdes mug. De muggen zijn tweevleugeligen met volledig naaldachtige monddelen. Ze zijn niet groter dan 2 mm. Het zijn insecten met een klein midden en een verlengd lichaam. Hun antennes zijn lang en bestaan uit 12 tot 15 delen. Hun neus is erg kort; ongeveer de helft van de lengte van hun hoofd. Hun vleugels zijn behaard, relatief breed, kort en vaak gevlekt. In rust zijn ze zoals een schaar opgevouwen langs hun lichaam.

Culicoïdes mug

Zomereczeem is een huidaandoening die optreedt in het zomerseizoen, omdat de Culicoïdes muggen in België actief zijn van april tot oktober. De levenscyclus van de Culicoïdes mug verklaart deze seizoensafhankelijke activiteit. De volwassen vrouwtjes zuigen in de zomer om de vier dagen bloed en zetten hun eitjes na bevruchting af in water, waarna ze na drie tot elf dagen uitkomen. De larfjes overwinteren in het water tot ze het nimfstadium bereikt hebben (maart-april). Na gemiddeld twee tot drie dagen wordt de nimf een volwassen mug. Het enige wat de muggen nodig hebben om te overleven is water en bloed. Deze twee factoren zijn overal te vinden en daarom komen de Culicoïdes wereldwijd voor met IJsland als uitzondering.

6

Behandeling en preventiemaatregelen Tot op heden werd er nog geen curatieve behandeling gevonden voor zomereczeem. Momenteel wordt er enkel gerekend op symptoombestrijders en preventiemaatregelen. Er zijn veel middelen op de markt tegen zomereczeem. Wat bij het ene paard een prima resultaat geeft, doet voor het andere paard bedroevend weinig. Vele middelen zijn erop gebaseerd dat je er vroeg in het voorjaar mee moet beginnen (februarimaart), dus nog voor de Culicoïdes mugjes actief worden. De oplossingen voor zomereczeem die op dit moment worden voorgesteld en commercieel beschikbaar zijn baseren zich op de definitie van zomereczeem: “Zomereczeem is een allergische reactie op bepaalde componenten in het speeksel van Culicoïdes muggen.” Hieruit blijkt dat er twee mogelijke strategieën zijn om zomereczeem te bestrijden. Ten eerste vermijden dat het paard wordt gestoken en ten tweede het verminderen van de allergische reactie. Een ander alternatief zou kunnen zijn om via de fokkerij de gevoeligheid te verminderen. Verschillen in eczeemgevoeligheid tussen rassen zijn een aanwijzing dat genetische factoren een rol spelen bij het ontwikkelen van zomereczeem. Onderzoek Prevalentie zomereczeem bij BWP-paarden in Vlaanderen Tijdens de zomer van 2009 werden in samenwerking met Liesbet Peeters doorheen heel Vlaanderen 1406 mondelinge enquêtes afgenomen bij eigenaars van BWP-paarden betreffende zomereczeem. Van deze 1406 enquêtes heb ik er 645 ingevuld. Uit de enquête blijkt dat 9.5% van de onderzochte Belgische Warmbloedpaarden lijdt aan de symptomen van zomereczeem.

9.4 %

5.5 %

11.0 %

10.9 % 8.6 %

Verschillen in voorkomen van zomereczeem tussen de Vlaamse provincies zijn gevonden, maar deze zijn niet statistisch significant. De grootste afwijking zit in de provincie West-Vlaanderen met een waarde van 5.5%.

7

Invloedsfactoren op het voorkomen van zomereczeem bij BWP-paarden in Vlaanderen

1. Vegetatie Vegetatie

Zomereczeem JA

NEEN

Totaal

Bosrijk Gebied

25

6.8%

345

93.2%

370

Houtkanten

56

15.8%

299

84.2%

355

Open Ruimte

50

7.7%

600

92.3%

650

Met een p-waarde van 0.000 wordt er vastgesteld dat de vegetatie rondom de weide waarin het paard staat geassocieerd is met de gevoeligheid voor zomereczeem. Bij het onderzoek naar het effect van de vegetatie op het voorkomen van zomereczeem werd er alleen gewerkt met paarden die op de wei mogen. Paarden die nooit op de wei staan, zijn voor het onderzoeken van de factor vegetatie irrelevant. Het continue opstallen van paarden is niet de oorzaak van het probleem, maar wel een behandelingsmethode.

2. Gewichtsstatus De factor gewichtsstatus werd opgesplitst in vijf klassen om zo in elke klasse een voldoende aantal records te hebben. Gewichtsstatus

Zomereczeem JA

NEEN

Totaal

1,2,3,4

7

25.0%

21

75.0%

28

5

104

8.8%

1080

91.2%

1184

6

11

9.4%

106

90.6%

117

7

7

14.6%

41

85.4%

48

8,9,10

4

13.8%

25

86.2%

29

De gewichtsstatus komt eveneens als statistisch significante parameter uit het onderzoek met een p-waarde van 0.031. Het merendeel van de eigenaars zien hun paarden als normaal (score 5) en deze klasse heeft het laagste percentage aan paarden met zomereczeem.

8

3. Frequentie berijden van het paard Frequentie rijden tijdens de zomer

Zomereczeem

JA

NEEN

Totaal

Dagelijks

23

9.6%

217

90.4%

240

Enkele malen per week

69

12.1%

502

87.9%

571

Wekelijks

7

11.7%

53

88.3%

60

Maandelijks of niet

34

6.4%

501

93.6%

535

Het resultaat van de Chi-kwadraat test is een p-waarde van 0.012. Dit geeft een significante aanduiding dat de factor frequentie berijden in verband staat met het voorkomen van zomereczeem. In de klasse waarbij het minste met de paarden wordt gereden zitten, buiten de oude paarden en de drachtige merries, natuurlijk ook de jaarlingen en de jonge veulens tot twee jaar. Omwille van hun leeftijd hebben de jonge veulens een lagere kans op het vertonen van symptomen van zomereczeem dan andere paarden omdat ze op deze leeftijd nog niet gesensibiliseerd zijn voor het muggenspeeksel.

4. Leeftijd De factor leeftijd wordt opgedeeld in tien leeftijdscategorieën. Leeftijd

Zomereczeem JA

NEEN

Totaal

< 1 jaar

0

0.0%

54

100.0%

54

Jaarlingen

2

1.8%

110

98.2%

112

2 jaar

4

3.6%

108

96.4%

112

3 jaar

10

8.5%

107

91.5%

117

4 jaar

23

13.2%

151

5 jaar

19

14.4%

113

85.6%

132

6,7 jaar

10

5.8%

163

94.2%

173

8,9,10 jaar

24

13.5%

154

86.5%

178

11,12,13 jaar

25

16.3%

128

83.7%

153

Ouder dan 14 jaar

16

8.0%

185

92.0%

201

86.8%

174

9

Met een p-waarde van 0.000 komt de factor leeftijd als statistisch significante parameter uit het onderzoek. Bij jaarlingen en jonge veulens tot twee jaar komt zomereczeem weinig voor. De eerste symptomen doen zich vaak voor op een leeftijd van ongeveer drie jaar en vanaf deze leeftijd worden de paarden als maar meer vatbaar voor zomereczeem. Wanneer veulens geboren worden, zijn ze nog niet gesensibiliseerd voor het speeksel van de Culicoïdes mug. Niet-beïnvloedende factoren De factoren bodemvochtigheid, conditiescore, frequentie van ontwormen, type stal, provincie, huisvesting, management veulen, kleur en geslacht komen niet als statistisch significant uit het onderzoek. Factoren zoals bodemvochtigheid, conditiescore en management van het veulen worden in de enquête te subjectief behandeld. Het is aangewezen in de toekomst verder onderzoek te doen naar deze factoren om zo reeds aanwezige trends beter te kunnen verklaren. Analyse van symptomen en preventiemaatregelen Paarden die lijden aan de huidallergie vertonen meestal symptomen aan de manen en de staart. Deze symptomen blijven vaak beperkt tot afgeschuurde haren en kale plekken, toch zijn er nog 18.8% van de BWP-paarden die lijden aan de ernstigere symptomen van de huidallergie. Het is belangrijk onderzoek te blijven doen naar mogelijke curatieve behandelingsmethoden. Voorlopig wordt er enkel op symptoombestrijders gerekend. De meeste paardenliefhebbers geven hun voorkeur aan het gebruik van een combinatie van verschillende producten. Insectwerende producten en jeukverminderende oliën worden het meest gebruikt door de paardeneigenaars, maar blijken niet de meest effectieve behandelingsmethoden te zijn. Het omgekeerde geldt voor het Boett-deken en het opstallen van de paarden. Deze komen als meest effectieve maatregel uit het onderzoek, maar worden daarentegen relatief weinig toegepast. Conclusie Zomereczeem komt voor bij 9.5% van de BWP-paarden in Vlaanderen. Dit percentage geeft aan dat men de problematiek niet uit het oog mag verliezen want dat ze wel degelijk aanwezig is bij onze sportpaarden. Factoren die een significant effect hebben op het voorkomen van zomereczeem zijn de vegetatie in de omgeving van de weide, de gewichtsstatus van het paard, het aantal keer dat er met het paard wordt gereden en de leeftijd van het dier. Preventie en symptoombestrijders zijn momenteel de enige maatregelen waarop gerekend kan worden. De meest effectieve methode is paard en mug zo veel mogelijk van elkaar gescheiden houden, dit kan door gebruik te maken van het Boett-deken of door de paarden op te stallen wanneer de Culicoïdes mug het meest actief is.

10

INHOUDSOPGAVE VOORWOORD ..................................................................................................... 2 SAMENVATTING ................................................................................................. 3 PUBLICEERBAAR ARTIKEL .................................................................................. 4 INHOUDSOPGAVE............................................................................................. 10 LIJST VAN ILLUSTRATIES................................................................................. 13 LIJST VAN TABELLEN ....................................................................................... 15 LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN ............................................................. 17 INLEIDING ....................................................................................................... 18 1

LITERATUURSTUDIE........................................................................... 19

1.1 1.1.1 1.1.2 1.1.3 1.2 1.2.1 1.2.2 1.2.3 1.2.4 1.2.5 1.3 1.3.1 1.3.2

Zomereczeem: een allergische reactie op bepaalde componenten in het speeksel van de Culicoïdes mug. .................................................. 19 Problematiek van zomereczeem ............................................................... 19 Benamingen en geschiedenis van zomereczeem ......................................... 20 Differentiële diagnose ............................................................................. 21 De Culicoïdes mug: de veroorzaker van zomereczeem ....................... 22 Beschrijving .......................................................................................... 22 De levenscyclus van de Culicoïdes mug ..................................................... 23 Invloed van omgevingsfactoren op de activiteit van muggen ....................... 24 Voorkeur van landingsplaats .................................................................... 24 Culicoïdes als vector voor andere virusziekten ........................................... 24 Immunologie...................................................................................... 25 Inleiding ............................................................................................... 25 Type I allergische reactie ........................................................................ 25

1.3.2.1 1.3.2.2

Sensibilisatiefase .......................................................................................................... 25 Overgevoeligheidsfase ................................................................................................... 26

1.3.3

Type IV allergische reactie ...................................................................... 27

1.3.3.1 1.3.3.2

Sensibilisatiefase .......................................................................................................... 27 Overgevoeligheidsfase ................................................................................................... 27

1.3.4 1.4 1.4.1 1.4.2

Samenvatting ........................................................................................ 28 Behandeling en preventiemaatregelen voor zomereczeem ................ 29 Inleiding ............................................................................................... 29 Strategie 1: Vermijd dat het paard gestoken wordt .................................... 29

1.4.2.1 1.4.2.2 1.4.2.3 1.4.2.4

Eczeemdekens en/of opstallen van het paard ..................................................................... Ventilatoren ................................................................................................................. Gebruik van insectwerende producten .............................................................................. Concrete middelen voor uitwendig gebruik ........................................................................

1.4.3

Strategie 2: Verminder de allergische reactie............................................. 33

1.5 1.5.1 1.5.2 1.5.3 1.5.4 1.6 1.6.1 1.6.2 1.6.3 1.6.4 1.6.5 1.6.6 1.6.7 1.6.8

Erfelijkheid van zomereczeem ........................................................... 34 Normaalverdeling ................................................................................... 35 Erfelijkheidsgraad .................................................................................. 36 Fokwaardeschattingen ............................................................................ 38 Selectie ................................................................................................ 39 Beïnvloedende factoren ..................................................................... 39 Inleiding ............................................................................................... 39 Leeftijd ................................................................................................. 40 Geslacht ............................................................................................... 40 Kleur .................................................................................................... 40 Vegetatie .............................................................................................. 41 Bodemtype............................................................................................ 41 Ras ...................................................................................................... 41 Klimaat ................................................................................................. 41

1.4.3.1 1.4.3.2 1.4.3.3

29 30 30 32

Corticosteroïden ........................................................................................................... 33 Antihistamine middelen .................................................................................................. 33 Voeding....................................................................................................................... 34

11

1.6.9

Ontwormen ........................................................................................... 41

2

PRAKTIJKONDERZOEK ....................................................................... 42

2.1 2.2 2.2.1

Doel van het onderzoek ..................................................................... 42 Materiaal en methode ........................................................................ 42 Enquête ................................................................................................ 42

2.2.1.1 2.2.1.2 2.2.1.3 2.2.1.4 2.2.1.5

Gegevens voor administratie ........................................................................................... Informatie over het paard............................................................................................... Beïnvloedende factoren .................................................................................................. Informatie over de eigenaar ............................................................................................ Behandeling en preventie van paarden met symptomen van zomereczeem .............................

2.2.2 2.2.3 2.2.4 2.3 2.3.1 2.3.2

Steekproef ............................................................................................ 45 Dataverzameling .................................................................................... 46 Verwerking gegevens ............................................................................. 47 Resultaten.......................................................................................... 48 Voorkomen van zomereczeem bij BWP-paarden in Vlaanderen..................... 48 Het effect van factoren op het voorkomen van zomereczeem bij BWP-paarden in Vlaanderen ........................................................................................ 49

2.3.2.1 2.3.2.2 2.3.2.3 2.3.2.4 2.3.2.5 2.3.2.6 2.3.2.7 2.3.2.8 2.3.2.9 2.3.2.10 2.3.2.11 2.3.2.12 2.3.2.13 2.3.2.14

Vegetatie ..................................................................................................................... Bodemvochtigheid ......................................................................................................... Gewichtsstatus ............................................................................................................. Conditiescore ............................................................................................................... Frequentie van het berijden van het paard ........................................................................ Frequentie van ontwormen ............................................................................................. Type stal ..................................................................................................................... Provincie ..................................................................................................................... Huisvesting van het paard gedurende de zomerperiode........................................................ Huisvesting van het paard gedurende de winterperiode ....................................................... Management veulen ...................................................................................................... Leeftijd ....................................................................................................................... Kleur van de vacht ........................................................................................................ Geslacht ......................................................................................................................

2.3.3

Analyse van symptomen en preventiemaatregelen bij paarden die lijden aan zomereczeem ........................................................................................ 59

2.3.3.1 2.3.3.2 2.3.3.3

2.4 2.4.1 2.4.2 2.4.3

42 42 43 44 45

49 50 51 52 52 53 54 54 54 55 56 57 58 58

Symptomen ................................................................................................................. 59 Aangetaste lichaamsdelen .............................................................................................. 60 Preventiemaatregelen .................................................................................................... 61

Discussie ............................................................................................ 62 Dataverzameling .................................................................................... 62 Prevalentie zomereczeem in Vlaanderen ................................................... 63 Beïnvloedende factoren........................................................................... 63

2.4.3.1 2.4.3.2 2.4.3.3 2.4.3.4

Vegetatie ..................................................................................................................... Gewichtsstatus ............................................................................................................. Leeftijd ....................................................................................................................... Frequentie berijden van het paard ...................................................................................

2.4.4

Niet-beïnvloedende factoren .................................................................... 64

2.4.5 2.4.6

Analyse van symptomen en preventiemaatregelen ..................................... 66 Toekomst .............................................................................................. 67

2.4.4.1 2.4.4.2 2.4.4.3 2.4.4.4 2.4.4.5 2.4.4.6 2.4.4.7

Bodemvochtigheid ......................................................................................................... Frequentie van ontwormen ............................................................................................. Huisvesting .................................................................................................................. Management veulen ...................................................................................................... Conditie ...................................................................................................................... Kleur .......................................................................................................................... Geslacht ......................................................................................................................

63 63 64 64 64 65 65 65 65 66 66

12

BESLUIT…. ....................................................................................................... 68 BIJLAGE 1: BWP VASTGESTELDE BEGINLETTER VAN DE NAAM PER GEBOORTEJAAR ................................................................................. 69 BIJLAGE 2: ENQUÊTE ........................................................................................ 70 BIJLAGE 3: BIJKOMENDE VRAGEN VOOR PAARDEN MET SYMPTOMEN VAN ZOMERECZEEM ................................................................................... 72 BIJLAGE 4: KRUISTABELLEN ............................................................................ 74 LITERATUURLIJST ............................................................................................ 76

13

LIJST VAN ILLUSTRATIES Figuur 1.1 Zomereczeem.................................................................................... 19 http://images.google.be/imgres?imgurl=http://www.nsijp.nl/image/ pagina/120.jpg&imgrefurl=http://www.nsijp.nl/ index.php%3Fcatid%3D4%26scatid%3D51%26sscatid%3D27&usg =__Z5EhrSSzIneS_6nnoaxsvmU2e_Y=&h=287&w=351&sz=24&hl= nl&start=17&um=1&tbnid=ho5ZAQkG29IMWM:&tbnh=98&tbnw=120 &prev=/images%3Fq%3Dzomereczeem%26hl%3Dnl%26sa%3DN% Figuur 1.2 Het nemen van een huidbiopt .............................................................. 21 http://www.dierenklinieklemmer.nl/page37/page99/files/huidbiopt1.jpg Figuur 1.3 Culicoïdes mug .................................................................................. 22 http://zoology.fns.uniba.sk/poznavacka/images/i27_Culicoides_obsoletus Figuur 1.4 Levenscyclus Culicoïdes mug ............................................................... 23 Figuur 1.5 Sensibilisatiefase ............................................................................... 26 Figuur 1.6 Productie IgE ..................................................................................... 26 http://users.telenet.be/zeldzame.ziekten/List.a/aller4.gif Figuur 1.7 Overgevoeligheidsfase ........................................................................ 27 Figuur 1.8 Type I Allergie ................................................................................... 28 http://www.immunocapinvitrosight.com/upload/1750/a-1-1-1.gif Figuur 1.9 Eczeemdeken .................................................................................... 30 http://www.tekstotaal.com/cimages/itch-off-pyjama.jpg Figuur 1.10 Ventilator in de stalwand ................................................................... 30 http://www.kennisonline.wur.nl/NR/rdonlyres/1D1FAADD-1CAB-4AC1A1B1-29E6C93D0838/79797/KennisvraagLNV_Knuttenpaard_definitief2.pdf Figuur 1.11 Insectwerende producten .................................................................. 30 http://www.1001tips.be/vrije-tijd/paarden/allergieen-bijpaarden/zomereczeem-zomerschurft-staarteczeem-maneneczeemcullicoides-dermatitis.asp Figuur 1.12 Vangen van Culicoïdes ...................................................................... 31 http://www.kennisonline.wur.nl/NR/rdonlyres/1D1FAADD-1CAB-4AC1A1B1-29E6C93D0838/79797/KennisvraagLNV_Knuttenpaard_definitief2.pdf Figuur 1.13 Cojosol Against Flies ......................................................................... 32 http://www.1001tips.be/vrije-tijd/paarden/allergieen-bijpaarden/zomereczeem-zomerschurft-staarteczeem-maneneczeemcullicoides-dermatitis.asp Figuur 1.14 Cavalesse........................................................................................ 33 http://www.1001tips.be/vrije-tijd/paarden/allergieen-bijpaarden/zomereczeem-zomerschurft-staarteczeem-maneneczeemcullicoides-dermatitis.asp Figuur 1.15 SummerFit koeken ........................................................................... 34 http://www.1001tips.be/vrije-tijd/paarden/allergieen-bijpaarden/zomereczeem-zomerschurft-staarteczeem-maneneczeemcullicoides-dermatitis.asp

14

Figuur 1.16 Erfelijkheid zomereczeem .................................................................. 34 http://www.biw.kuleuven.be/genlog/livgen/chgs_nl_SRGdoelstelling_clip_im age002.jpg Figuur 1.17 Normaalverdeling ............................................................................. 35 http://www.eschweb.nl/studie/Image41.gif Figuur 2.1 Prevalentie zomereczeem bij BWP-paarden in Vlaanderen ....................... 48 Figuur 2.2 Percentage zomereczeem i.f.v. de gewichtsstatus bij BWP-paarden in 2009 ............................................................................................ 51 Figuur 2.3 Percentage zomereczeem i.f.v. de conditiescore bij BWP-paarden in 2009 ............................................................................................ 52 Figuur 2.4 Percentage zomereczeem i.f.v. de leeftijd bij BWP-paarden in 2009 ......... 57 Figuur 2.5 Lichaamsdelen van het paard .............................................................. 60

15

LIJST VAN TABELLEN Tabel 1.1 Voornaamste differentiële kenmerken van overgevoeligheidsreacties ......... 28 Tabel 1.2 Erfelijkheidsgraden voor zomereczeem in verschillende populaties van paarden ........................................................................................... 37 Tabel 2.1 Het aantal LRV wedstrijden per provincie ............................................... 46 Tabel 2.2 Het aantal verzamelde gegevens per methode van dataverzameling .......... 48 Tabel 2.3 Het voorkomen van zomereczeem bij BWP-paarden in Vlaanderen ............ 48 Tabel 2.4 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de vegetatie bij BWP-paarden in 2009 ................................................................................................ 49 Tabel 2.5 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de vegetatie bij BWP-paarden in 2009 zonder de keuzemogelijkheid 'Nooit op de wei' .......................... 49 Tabel 2.6 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de bodemvochtigheid bij BWP-paarden in 2009 ........................................................................ 50 Tabel 2.7 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de bodemvochtigheid van BWP-paarden in 2009 zonder de keuzemogelijkheid 'Nooit op de wei' ...... 50 Tabel 2.8 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de gewichtsstatus bij BWP-paarden in 2009 ............................................................................................ 51 Tabel 2.9 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de conditiescore bij BWP-paarden in 2009 ................................................................................................ 52 Tabel 2.10 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de frequentie van berijden tijdens de zomer van BWP-paarden in 2009 .................................................... 53 Tabel 2.11 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de frequentie van ontwormen bij BWP-paarden in 2009 ........................................................................ 53 Tabel 2.12 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. het type stal bij BWP-paarden in 2009 ................................................................................................ 54 Tabel 2.13 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de provincie bij BWP-paarden in 2009 ................................................................................................ 54 Tabel 2.14 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de huisvesting tijdens de zomer bij BWP-paarden in 2009 ........................................................................ 55 Tabel 2.15 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de huisvesting in de winter bij BWP-paarden in 2009 ........................................................................ 56 Tabel 2.16 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. het management als veulen bij BWP-paarden in 2009 ........................................................................ 56 Tabel 2.17 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de leeftijd bij BWP-paarden in 2009 ................................................................................................ 57 Tabel 2.18 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de kleur bij BWP-paarden in 2009 ................................................................................................ 58

16

Tabel 2.19 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. het geslacht bij BWP-paarden in 2009 ................................................................................................ 59 Tabel 2.20 Overzicht van de symptomen van zomereczeem bij BWP-paarden in 2009 ................................................................................................ 59 Tabel 2.21 Aangetaste lichaamsdelen bij BWP-paarden met zomereczeem in 2009 .... 60 Tabel 2.22 Preventiemaatregelen genomen bij BWP-paarden die lijden aan zomereczeem in 2009 ........................................................................ 61

17

LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN APP

Afrikaanse Paardenpest

BWP

Belgische Warmbloedpaarden

Ig

Immunoglobulinen

LRV

Landelijke Rijverenigingen

SME

Staart- en maneneczeem

VOR

Vlaamse Onafhankelijke Ruiters

18

INLEIDING Zomereczeem bij paarden is de meest voorkomende huidallergie ter wereld. Deze huidaandoening is duidelijk niet alleen een probleem van dierenwelzijn, maar brengt ook economische problemen met zich mee. Een eerste verkennende studie in de provincie Antwerpen gaf aan dat de prevalentie van zomereczeem bij Belgische Warmbloedpaarden (BWP) 7,7% bedraagt en dus een niet te verwaarlozen problematiek is voor BWP. Het eerste objectief van dit onderzoek is kijken hoe groot het probleem is binnen Vlaanderen, er worden verschillen tussen de vijf Vlaamse provincies gezocht. Zomereczeem of staart- en maneneczeem is een chronische, seizoensgebonden huidallergie bij paarden die veroorzaakt wordt door een overgevoeligheidsreactie op bepaalde allergenen in het speeksel van de Culicoïdes mug. Deze allergische reactie zorgt voor een onuitstaanbare jeuk waardoor de paarden gaan rollen, schuren en krabben met huidbeschadigingen als gevolg. De huidaandoening treft voornamelijk de staartwortel en de manenkam, maar kan ook voorkomen op de rug, aan de buik en in de liezen. In sommige gevallen worden zelfs het hoofd, de oren, de voorhuid of de uier aangetast. De symptomen van zomereczeem komen eveneens voor bij een aantal andere aandoeningen (bv. schurftmijten, worminfecties en atopie). De diagnose voor zomereczeem wordt gebaseerd op de klinische symptomen, de voorgeschiedenis van het paard, het uitsluiten van andere aandoeningen en het effect van de therapie. De klinische symptomen treden pas op na sensibilisatie van de lichaamsvreemde allergenen, bepaalde componenten in het speeksel van de Culicoïdes mug. Het zijn enkel de vrouwelijke Culicoïdes die bloed zuigen bij de paarden, zij hebben het bloed nodig voor de productie van hun eitjes. Zomereczeem is een multifactoriële aandoening: zowel omgevingsfactoren als genetische factoren zijn van belang voor het ontwikkelen ervan. Omdat eerdere studies aantonen dat zomereczeem erfelijk is, is het mogelijk om het aantal paarden dat gevoelig is aan zomereczeem te verminderen via selectie. Daar de kennis over de genetische achtergrond en de omgevingsfactoren die geassocieerd zijn met het al dan niet ontwikkelen van zomereczeem voorlopig eerder beperkt is, wordt er getracht dit door middel van een mondelinge enquête eens nader te bekijken. Een laatste te bereiken doelstelling is het maken van een analyse van symptomen en preventiemiddelen van zomereczeem. Omdat er momenteel nog geen universele en curatieve behandelingsmethode tegen zomereczeem bestaat, mag deze piste niet uit het oog worden verloren. Wat preventie betreft bestaan er twee mogelijke strategieën die kunnen worden gevolgd. Een eerste mogelijkheid is het vermijden dat het paard gestoken wordt door het zoveel mogelijk van de mug gescheiden te houden. Een tweede manier van behandelen houdt in dat de allergische reactie tot een minimum moet worden gereduceerd, dit kan door gebruik te maken van bijvoorbeeld jeukverminderende oliën.

19

1

LITERATUURSTUDIE

1.1

Zomereczeem: een allergische reactie op bepaalde componenten in het speeksel van de Culicoïdes mug.

1.1.1

Problematiek van zomereczeem

Zomereczeem of staart- en maneneczeem (SME) is een chronische, seizoensgebonden huidallergie bij paarden die veroorzaakt wordt door een overgevoeligheidsreactie op insectenbeten. In Australië wees Riek er in 1953 reeds op dat de steek van verschillende typen muggen of vliegen de oorzaak was van de allergische reactie. Tegenwoordig wordt aangenomen dat vooral de Culicoïdessoorten wereldwijd de belangrijkste schuldigen zijn. Daarnaast wordt ook aan andere soorten gedacht namelijk Stomoxis calcitrans (stalvlieg) en verschillende Simuliden (zwarte vliegen). Bepaalde allergenen in het speeksel van de muggen geven bij sommige paarden aanleiding tot een allergische reactie (Stannard, 2000). Deze allergische reactie zorgt voor een onuitstaanbare jeuk, waardoor de Figuur 1.1 Zomereczeem paarden rollen, schuren of krabben. Zelfverminking, gecombineerd met veranderingen in de huidstructuur resulteren in huidbeschadigingen (korsten, haarverlies en schuurwonden). De huidaandoening treft voornamelijk de staartwortel en de manenkam, maar kan ook voorkomen op de rug, aan de buik en in de liezen. In sommige gevallen worden zelfs het hoofd, de oren, de voorhuid of de uier aangetast (Stannard, 2000). SME is zowel een probleem van dierenwelzijn, als een economisch relevante problematiek (Van Ewijk, 1981). Paarden die zwaar lijden aan SME zijn minder geschikt om fysieke arbeid te leveren wegens de erge jeuk die opkomt bij het zweten. Sommigen kunnen zelfs geen zadel meer dragen door de letsels aan de schoft en de dorsale middellijn. Erg aangetaste paarden kunnen niet meer competitief meedoen aan prijskampen wegens het enorme ongemak en het ontsierd uiterlijk (Kleider & Lees, 1984). Een paard met geschuurde manen en staart is moeilijk te verkopen en kan niet deelnemen aan keuringen, zodat de economische waarde van het paard aanzienlijk daalt. Omdat er tot op heden nog geen curatieve middelen bestaan, kost SME de eigenaars veel tijd en geld. Een ruwe schatting geeft aan dat de behandeling en preventie van SME in België 1 tot 1,2 miljoen euro per jaar kost. Viane et al. (2003) schatten immers dat er ongeveer 150.000 tot 170.000 paarden in België zijn. Een eerste verkennende studie (Caers, 2008) toonde aan dat het percentage BWP-paarden met symptomen van zomereczeem in de provincie Antwerpen 7,7% bedraagt. Er werd bij deze berekening aangenomen dat de eigenaars gemiddeld 100 euro per jaar investeren in preventie en behandeling (7,7% van 150.000 tot 170.000 paarden in België met een gemiddelde van 100 euro per jaar per paard is 1 tot 1,2 miljoen euro per jaar).

20

1.1.2

Benamingen en geschiedenis van zomereczeem

Het gebruik van verschillende namen illustreert de verspreiding van zomereczeem en voorkomen in verschillende delen van de wereld. Vaak gebruikte benamingen zijn: „Sommerekzem‟ in Duitsland (Unkel et al., 1986), „Sweet itch‟ in Groot-Brittannië (Mellor & McCaig, 1974), „Queensland itch‟ in Australië (Riek 1953a), „Kasen‟ in Japan (Nakamura et al., 1956), „Summer sores‟ in Frankrijk (Henry & Borey, 1937) en „Summer eczema‟ in Zweden, Denemarken en Noorwegen (Broström et al., 1987). Wereldwijd merken we gelijkenissen tussen landen, maar het is niet duidelijk of de verschillende beschreven voorwaarden een gemeenschappelijke of verwante oorsprong hebben. Er bestaan namelijk nog andere aandoeningen die gelijkaardige symptomen vertonen aan zomereczeem (Quinn et al., 1983; Halldórsdóttir & Larsen, 1987; Frey, 2005). De eerst geregistreerde observatie van zomereczeem was in Frankrijk in 1840 (Henry & Borey, 1937). In Australië dateren de eerste registraties van de aandoening van 1888 (Riek, 1953b). In die tijd was de oorzaak van zomereczeem onbekend. Nu is het duidelijk dat zomereczeem veroorzaakt wordt door een overgevoelige reactie op beten van de Culicoïdes mug. Doorheen de jaren zijn er verschillende suggesties geweest naar oorzaken toe. Zonlicht werd voorgesteld als één van de oorzaken van zomereczeem omdat de aandoening zich voordoet bij warm weer. De symptomen vertonen zich dan meestal op de rugzijde. Paarden die worden binnen gehouden, zullen dan ook sneller genezen. Nochtans is het bekend dat haar een goede bescherming biedt tegen zonlicht. Maar omdat paarden enkel hun manen en staart schuren, heeft men besloten dat zonlicht niet de oorzaak van het probleem kan zijn (McCaig, 1975). Bovendien mag zomereczeem niet verward worden met fotogevoeligheid, wat een reactie is tussen fotodynamische bestanddelen in de huid en UV licht in ongepigmenteerde zones van het lichaam (Broström, 2006). Gras werd ook reeds beschouwd als een mogelijke oorzaak, maar normaal veroorzaakt een voedingsallergie een reactie over het gehele huidoppervlak en niet enkel op sommige delen ervan zoals bij zomereczeem. Een kleine studie toonde aan dat geïnfecteerde pony‟s die opgestald werden en die gevoed werden met vers gras geen symptomen vertoonden. Tijdens het experiment werd er gewerkt met een controlegroep. Dit wil zeggen dat er pony‟s werden gevoed met hetzelfde gras, maar deze verbleven in openlucht. Als resultaat zag men dat deze pony‟s wel leden aan de jeuk. Hiermee wordt het tegendeel bewezen dat gras een mogelijke oorzaak zou kunnen zijn. Over bacteriën, fungi en luizen werd ook al gediscussieerd, maar een relatie tussen fungi of bacteriën en zomereczeem werd tot nu toe nog niet in de literatuur gevonden. Luizen vallen in het algemeen de manen aan maar ze overleven de hogere temperatuur in de lente niet, terwijl zomereczeem juist voorkomt tijdens de zomer wanneer het warm is (McCaig, 1975).

21

1.1.3

Differentiële diagnose

De symptomen van SME (jeuk en schuren) komen eveneens voor bij een aantal andere aandoeningen (bv. schurftmijten, worminfecties en atopie). De diagnose voor SME wordt gebaseerd op de klinische symptomen, de voorgeschiedenis van het paard, het uitsluiten van andere aandoeningen en het effect van de therapie. Een infectie met schurftmijten is vrij eenvoudig aantoonbaar; hierbij ziet men duidelijk verdikkingen van de huid met korsten en kruipgangen van de mijten, vaak aan de manenkam. Bovendien komen mijten voornamelijk in de winter voor en kunnen ze bestreden worden met een ontsmettingsmiddel. Een worminfectie met oxyuris equi kan ook jeuk geven met name rond de staart. Oxyuris is een parasitaire aarsworm die heel algemeen voorkomt bij paarden vanaf ongeveer anderhalf jaar oud. Na ontwormen zal het schuren ophouden (Van Leeuwen, 2003). Een atopische allergische reactie wordt gekenmerkt door jeuk over het hele lichaam. De klinische symptomen van SME beperken zich voornamelijk tot de staart- en manenregio. Momenteel wordt er veel onderzoek gedaan naar het zoeken van een betrouwbare diagnostische test voor het bepalen van de SME gevoeligheid van een paard. Hoewel er tot op heden nog geen eenduidige test gevonden is, zijn er een aantal beloftevolle mogelijkheden.





Intradermale test Bij deze test wordt een kleine hoeveelheid van een extract van Culicoïdes in de huid van het paard gespoten. Op vaste tijdstippen wordt de reactie van de huid op dit extract gemeten. De hevigheid van deze reactie is een maat voor de SME gevoeligheid. Bij de mens is gebleken dat de intradermale test een bijdrage kan leveren aan de diagnostiek van overgevoeligheid. Bij paarden wordt dit echter nog niet commercieel toegepast. Er is sinds enkele jaren een commercieel Amerikaans Culicoïdesextract beschikbaar. Onderzoek met dit extract was onder Nederlandse omstandigheden echter niet succesvol. Daarom is men twee jaar geleden begonnen met het vangen van Nederlandse muggen met behulp van grote muskietennetten (tenten), geschikt om een paard in te zetten. Vervolgens werden deze muggen onder de microscoop bekeken. In Nederland zijn vooral C. obsoletus en C. pulicaris rond paarden te vinden. Van de gevangen Culicoïdes is een extract gemaakt. De intradermale test gemaakt met dit extract lijkt veelbelovend. Hiernaar wordt momenteel volop onderzoek gedaan op de faculteit Diergeneeskunde te Utrecht (Van Schaik, 2008). Huidbiopt Bij een huidbiopt wordt een klein stukje huid weggenomen voor onderzoek naar de stofwisseling van het dier. Uit dit stukje huid worden huidcellen (fibroblasten) in het laboratorium op kweek gezet voor stofwisselingsonderzoek. Hoewel zomereczeem met onderzoek van een huidbiopt niet kan worden vastgesteld, kunnen andere differentiële diagnosen worden uitgesloten. Zo kan men bijvoorbeeld het preparaat onderzoeken op de aanwezigheid van parasieten zoals schurftmijten (Van Schaik, 2008).

Figuur 1.2 Het nemen van een huidbiopt

22



1.2

Bloedonderzoek Op dit moment wordt er ook gewerkt aan het ontwikkelen van een betrouwbare bloedtest voor Culicoïdes. Bij het paard wordt bloed afgenomen dat wordt onderzocht op de aanwezigheid van allergische antistoffen (IgE) tegen bepaalde componenten in het speeksel van de kleine mugjes. Momenteel blijkt een histamine release test beter te werken. Hier voegen ze Culicoïdes extracten toe aan vers bloed en gaan ze de hoeveelheid vrijgezette histamine meten. (Van Schaik, 2008).

De Culicoïdes mug: de veroorzaker van zomereczeem

Wereldwijd zijn er 4000 verschillende soorten Culicoïdes bekend, waarvan er 700 in Europa voorkomen. In België en Nederland komen meer dan 100 verschillende soorten voor. Paarden worden dagelijks duizenden malen gestoken. Binnen een uur kunnen honderden muggen van één enkel paard worden gevangen (Wilson, 2001). Paarden worden lastig gevallen door bepaalde soorten Culicoïdes muggen. Welke Culicoïdessoort zomereczeem veroorzaakt bij het paard is nog niet gekend. 1.2.1

Beschrijving

De Culicoïdes muggen zijn tweevleugeligen met volledige naaldachtige monddelen. Ze behoren tot de Ceratopogonidae familie, de nieuwe naam voor deze familie is Heleidae, waarin ze de belangrijkste soort zijn (Althaus et al., 2000; Bourdeau & Petrikowski, 1995). De Culicoïdes mugjes zijn niet groter dan 2 mm. Het zijn insecten met een klein midden en een verlengd lichaam. Hun antennes zijn lang en bestaan uit 12 tot 15 delen. Hun neus is erg kort, ongeveer de helft van de lengte van hun hoofd. Hun vleugels zijn behaard, relatief breed, kort en vaak gevlekt. In rust zijn de vleugels zoals een schaar opgevouwen langs hun lichaam (Althaus et al., 2000; Bourdeau & Petrikowski, 1995).

Figuur 1.3 Culicoïdes mug

23

1.2.2

De levenscyclus van de Culicoïdes mug

Zomereczeem is een huidaandoening die optreedt in het zomerseizoen, omdat de Culicoïdes muggen in België actief zijn van april tot oktober. De levenscyclus van de Culicoïdes mug verklaart deze seizoensafhankelijke activiteit. De volwassen vrouwtjes zuigen in de zomer om de vier dagen bloed en zetten hun eitjes na bevruchting af in kleine en grotere wateren, in holtes, bomen, in potten waarin water staat of in stilstaand water. De vrouwtjes laten de eieren in het water vallen of zetten ze af op drijvende planten en algen, waarna ze na drie tot elf dagen uitkomen: de larfjes zijn geboren. De larfjes overwinteren in het water tot ze het nimfstadium hebben bereikt (maart-april) waarna het gemiddeld twee tot drie (eventueel vijf) dagen duurt vooraleer het een volwassen mug wordt. Na het uitvliegen van de Culicoïdes begint de hele cyclus opnieuw. Elke vrouwelijke Culicoïdes legt dan twee tot drie maal een hoeveelheid van ongeveer 170 eitjes. De eerste generatie heeft overwinterd en komt uit, zij bijten zo snel mogelijk om de volgende generatie te kunnen produceren (Wilson et al., 2001). Enkel de vrouwtjes zuigen bloed want dit hebben ze nodig voor hun stofwisseling en voortplanting, onder andere voor de productie van de eitjes. De vrouwtjes hebben een grote kaak en een grote speekselklier. Met de grote kaak kunnen ze door de huid van de gastheer heen bijten. Bij het steken injecteert de mug speeksel dat de plek van de steek lokaal verdooft en voorkomt dat het bloed in de zuigsnuit stolt. De mannelijke dieren voeden zich met suikerrijke voedselbestanddelen zoals nectar. Alhoewel de kaak van de mannetjes even groot is, hebben ze wel een veel kleinere speekselklier (Wilson et al., 2001). Het enige wat de muggen nodig hebben om te overleven is water en bloed. Deze twee factoren zijn overal te vinden en daarom komen de Culicoïdes wereldwijd voor met IJsland als uitzondering (Braverman, 1988).

Figuur 1.4 Levenscyclus Culicoïdes mug

24

1.2.3

Invloed van omgevingsfactoren op de activiteit van muggen

Culicoïdes zijn gewoonlijk slechte vliegers en verplaatsen zich gemiddeld tussen de 100 en maximaal 300 meter van hun geboorteplaats. Ze vliegen niet bij regen, sterke zonneschijn of een beetje wind (6 km/uur). Daarom geven Culicoïdes weinig overlast bij regen en wind, maar bij bewolkt of drukkend weer zijn ze zeer actief (Gortel, 1998). Vooral in de schemering (zonsopkomst en zonsondergang) beginnen de Culicoïdes rond te vliegen. Ze kunnen een strenge vorst gemakkelijk overleven, maar geen lange droogteperiode. Ze worden aangetrokken door koolstofdioxide, warmte, ultraviolet licht en geur (Dier en natuur, 2009). In een bosrijke omgeving of op plaatsen met houtsingels langs weilanden, komen deze mugjes vaker voor en zal het probleem groter zijn dan langs de polders of aan zee. 1.2.4

Voorkeur van landingsplaats

Braverman (1988) onderzocht in Israël de landing- en de voedingplaatsen van enkele soorten Culicoïdes op het paard. 72% landde op de buik en 27% op de rug. Er werden ongeveer 600 muggen van vijf verschillende soorten gevangen. De belangrijkste soorten waren C. puncticollis, C. schultzei en C. imicola. Deze laatste kwam gedurende het hele jaar voor en landde en beet ook het meeste op de rug. De andere twee soorten verkozen eerder de buik van het paard omdat de buik het warmst bleek te zijn. De meeste muggen landden tussen een half uur voor en een half uur na zonsondergang. 1.2.5

Culicoïdes als vector voor andere virusziekten

De Culicoïdes mug veroorzaakt niet alleen zomereczeem, maar is ook de belangrijkste vector van het blauwtong virus en het Afrikaanse Paardenpest virus over wijde delen van Europa (Capela et al., 2003). Net door de betrokkenheid van de Culicoïdes bij deze twee belangrijke ziekten, is het onderzoek naar de verspreiding en de activiteit van deze muggen van groot belang. Blauwtong is een virusziekte bij herkauwers. Vooral schapen kunnen er ernstig ziek van worden of eraan sterven. Andere herkauwers (runderen, geiten, dromedarissen en wilde herkauwers) kunnen wel met het virus worden besmet, maar worden meestal niet ziek. Blauwtong wordt overgebracht door bepaalde insectensoorten (bv. Culicoïdes), niet door contact tussen herkauwers onderling. De ziekte is ongevaarlijk voor mensen. Ook dieren die geen herkauwers zijn zoals paarden lopen geen risico. Blauwtong wordt in de tropen voornamelijk verspreid door C. imicola. Echter onder meer in België is aangetoond dat blauwtong ook verspreid kan worden door C. obsoletus en C. pulicaris (De Deken et al., 2008). Ook in Duitsland werd het blauwtong virus in C. obsoletus aangetoond en werd C. obsoletus tot en met 21 december gevangen in de nabijheid van runderen (Mehlhorn et al., 2007). De verspreiding van de Afrikaanse Paardenpest (APP) gebeurt in zuidelijk Afrika voornamelijk door C. imicola (Mellor & Hamblin, 2004). Welke soorten mugjes verantwoordelijk zullen zijn voor het eventuele verspreiden van de Afrikaanse Paardenpest in Europa is niet bekend en waarschijnlijk ook niet te voorspellen. Echter, extrapolerend vanuit de gegevens van het blauwtong virus is het niet onrealistisch te verwachten dat ook het APP virus zich in andere, hier voorkomende, Culicoïdes zal kunnen vermeerderen. Vervolgens is dan de vraag of het virus in muggen of in dragers zoals paarden, ezels of zebra‟s kan overwinteren.

25

1.3

Immunologie

1.3.1

Inleiding

Zomereczeem is een huidallergie en een allergie kunnen we definiëren als een reactie van het immuunsysteem op lichaamsvreemde stoffen (allergenen), die op zich helemaal niet schadelijk hoeven te zijn. Allergenen komen vooral via de huid en via het bloed het lichaam binnen, waarna het immuunsysteem deze allergenen onschadelijk probeert te maken met een soms 'overdreven' allergische reactie. De klachten, waaronder de verschrikkelijke jeuk, zijn niet afkomstig van het allergeen zelf, maar van de reactie van het immuunsysteem op het allergeen. Het lichaam maakt antistoffen, ook immunoglobulinen (Ig) genoemd, aan. Deze immunoglobulinen zijn eiwitten die door het paard worden geproduceerd als antwoord op het binnendringen van lichaamsvreemde stoffen. Er bestaan verschillende immunoglobulinen waaronder het IgE. Deze eiwitten binden op mastcellen of basofielen. Deze gespecialiseerde cellen bevatten de inflammatoire stoffen die vrijkomen bij de binding van IgE. Paarden die gesensibiliseerd (paragraaf 1.3.2.1) zijn voor muggenspeeksel zullen bij hernieuwde blootstelling aan speekselantigenen reageren met een overgevoeligheidsreactie (paragraaf 1.3.2.2). Zomereczeem resulteert in hoofdzaak tot een onmiddellijke reactie (type I), maar sommige paarden vertonen zowel een onmiddellijke als een vertraagde (type IV) reactie (Hoebrechts, 2002). 1.3.2

Type I allergische reactie

Dit type allergie wordt ook IgE gemedieerde of IgE afhankelijke allergie genoemd. Type I allergie resulteert in een onmiddellijke reactie en bestaat uit twee fasen. In een eerste fase wordt het paard gesensibiliseerd zodat het immuunsysteem op voorhand al op punt wordt gezet om te reageren op het antigeen, het speeksel van de Culicoïdes mug. De tweede fase is de eigenlijke overgevoeligheidsfase en brengt de allergische reactie op gang (Hoebrechts, 2002). 1.3.2.1

Sensibilisatiefase

Sensibilisatie is het eerste contact tussen het lichaamsvreemde eiwit en het afweersysteem. Voor de sensibilisatie staat het afweersysteem nog niet op punt (stap 1). Er moet daarvoor een hoeveelheid specifiek IgE worden aangemaakt (stap 2). Zodat dit specifiek IgE tijdens het sensibilisatieproces kan binden aan IgE receptoren op mastcellen en basofielen overal in het lichaam (stap 3). Vanaf nu kunnen we spreken van een gesensibiliseerde mastcel. De IgE receptoren bevatten een hoge affiniteit voor IgE antilichamen daarom zullen de IgE antilichamen automatisch aan die receptoren gaan binden. IgE is de enige van de immunoglobulinen die zich aan mastcellen kan binden zonder vooraf een antigeenbinding te zijn aangegaan (Hoebrechts, 2002).

26

STAP 1

Mastcel

IgE receptoren

Productie IgE STAP 2

Mastcel

STAP 3 Mastcel

Gesensibiliseerde mastcel

Figuur 1.5 Sensibilisatiefase

De figuur toont de spelers die betrokken zijn bij de productie van IgE antilichamen. Dit gebeurt via een complexe samenwerking van allerlei cellen van het afweersysteem: antigeen presenterende cellen, T-helper cellen en B-cellen. Nadat het allergeen is opgenomen wordt het door antigeen presenterende cellen aangeboden aan T-helper cellen die op hun beurt weer een reactie aangaan met B-cellen. Het zijn uiteindelijk de B-cellen die de specifieke IgE antilichamen maken (Cameron et al., 2003). Figuur 1.6 Productie IgE

1.3.2.2

Overgevoeligheidsfase

Het kenmerkende van de IgE gemedieerde allergieën is dat IgE reeds is gebonden aan de mastcellen zonder dat er sprake is van klinische verschijnselen van de allergie (sensibilisatie, paragraaf 1.3.2.1). Het immuunsysteem is op voorhand al op scherp gezet om te reageren op het antigeen waarvoor het betreffende IgE is aangemaakt. Wanneer het allergeen in het lichaam komt, kan het direct binden op de mastcellen en zeer snel een eerste reactie tot stand brengen. Ondertussen wordt er gewerkt aan een tweede golf van allergische reacties. Bij hernieuwd contact met hetzelfde allergeen bindt dit aan het IgE op de mastcellen en basofielen en veroorzaakt een crosslinking van de membraangebonden IgE receptoren. Dit leidt tot degranulatie van de mastcellen en de basofielen. De mastcellen en basofielen geven dan inflammatoire stoffen af, waaronder histamine. Dit histamine doet de bloedvaten verwijden en brengt de allergische reactie op gang (Kennislink, 2009; Kochuyt, 2008).

27

Gesensibiliseerde mastcel

Antigenen

Cross linking

Vrijgave inflammatoire stoffen: histamine  bloedvatverwijding allergische reactie

Figuur 1.7 Overgevoeligheidsfase

1.3.3

Type IV allergische reactie

Type IV allergische reactie komt vertraagd op gang, is lokaal en houdt langer aan, waarbij chronische verschijnselen kunnen optreden. De allergische reactie wordt pas duidelijk tussen 24 uur en 72 uur na het steken van de Culicoïdes mug. Dit type wordt ook wel eens „celgemedieerd‟ of „delayed type allergy‟ genoemd. Type IV allergische reacties kan men ook indelen in twee fasen. 1.3.3.1

Sensibilisatiefase

De sensibilisatiefase begint met antigenen die door de epidermis migreren en zich binden op lichaamsproteïnen. Dit complex wordt opgenomen door een antigeen presenterende cel (bv. een macrofaag) en migreert naar een lymfeknoop. Hier gebeurt een stimulatie van de T-lymfocyten met vermenigvuldiging. Deze T-geheugen lymfocyten, specifiek voor het betreffende antigeen, keren terug naar de circulatie en dringen ook in de huid. Wanneer er opnieuw contact is met dezelfde antigenen, die opnieuw door de macrofagen worden gepresenteerd, zullen de T-lymfocyten nu onmiddellijk worden geactiveerd (Hoebrechts, 2002). 1.3.3.2

Overgevoeligheidsfase

In de overgevoeligheidsfase spelen de T-lymfocyten een belangrijke rol omdat zij cytokinen en chemokinen uitscheiden die het functioneren van de aanwezige huidcellen wijzigen en ontstekingscellen aantrekken en activeren in 24 tot 72 uur. Het gevolg van dit alles is een ontstekingsreactie (Hoebrechts, 2002).

28

1.3.4

Samenvatting

Onderstaande figuur beeldt de twee fasen van type I allergie uit. Men ziet eerst en vooral de binding van het allergeen op de reeds gesensibiliseerde mastcel. Dit veroorzaakt dan degranulatie waarbij de inflammatoire stoffen vrijkomen. Inflammatoire stoffen zorgen voor de verwijding van de bloedvaten waardoor de allergische reactie op gang komt.

Figuur 1.8 Type I Allergie

Tabel 1.1 Voornaamste differentiële kenmerken van overgevoeligheidsreacties

Type I

Type IV

Synoniem

Onmiddellijk

Vertraagd

Mechanisme

IgE op de mastcellen en de basofielen

Lymfocyten

Verschijnen van symptomen

Onmiddellijk

Vertraagd

Verloop van de reactie

humoraal (IgE)

cellulair

degranulatie van basofielen en mastcellen

activering v/d gesensibiliseerde Tlymfocyten

vrijmaking van mediatoren oa. Histamine

productie van cytokines

29

1.4

Behandeling en preventiemaatregelen voor zomereczeem

1.4.1

Inleiding

Tot op heden werd er nog geen curatieve behandeling gevonden voor zomereczeem. We kunnen momenteel enkel rekenen op symptoombestrijders. Er zijn veel middelen op de markt tegen zomereczeem. Wat bij het ene paard een prima resultaat geeft, doet voor het andere paard bedroevend weinig (De Vries, 2008). Vele middelen zijn erop gebaseerd dat je er vroeg in het voorjaar mee moet beginnen (februari-maart), dus nog voor de Culicoïdes mugjes actief worden (Van Leeuwen, 2003). De oplossingen voor zomereczeem die op dit moment voorgesteld worden en commercieel beschikbaar zijn baseren zich op de definitie van zomereczeem: “Zomereczeem is een allergische reactie op bepaalde componenten in het speeksel van Culicoïdes muggen.” Uit deze definitie blijkt dat er twee mogelijke strategieën zijn om zomereczeem te bestrijden: Strategie 1: Vermijd dat het paard gestoken wordt Strategie 2: Verminder de allergische reactie 1.4.2

Strategie 1: Vermijd dat het paard gestoken wordt

We moeten paard en mug zoveel mogelijk van elkaar gescheiden houden. Als gevoelige paarden zo weinig mogelijk muggenbeten oplopen, klinkt het logisch dat de typische symptomen van zomereczeem achterwege blijven. 1.4.2.1

Eczeemdekens en/of opstallen van het paard

Bancroft (1891) ontdekte dat opgestalde paarden met eczeem gespaard konden blijven van klinische symptomen van zomereczeem. Dit werd later in de tijd door anderen meermaals bevestigd. Riek (1953b) toonde aan dat dieren, die vanaf de vroege lente tot de volgende winter dagelijks van vier uur in de namiddag tot zeven uur ‟s morgens binnen gehouden werden, vrij bleven van de symptomen van zomereczeem. Wanneer paarden die in openlucht staan letsels begonnen te vertonen, werden ze ‟s nachts op stal gehouden. Hierbij zag men dat de symptomen reeds na drie weken verdwenen. Nochtans keerden de symptomen terug binnen de drie dagen wanneer het paard ‟s nachts terug buiten stond. Deze resultaten werden bevestigd door Troedsson en Broström (1986). Vele onderzoeken besluiten dat het opstallen van paarden gedurende de activiteit van de Culoïdes mug één van de beste methode is om zomereczeem te onderdrukken (Riek 1953b; Quinn et al., 1983; Troedsson & Broström, 1986). Het gebruik van eczeemdekens en het opstallen van de paarden zijn voorlopig de meest gebruikte preventiemaatregelen. Het opstallen van paarden is inderdaad veilig, maar het is echter foutief om de dieren enkel een uur voor schemering tot een uur na schemering binnen te houden. Er moet een veiligheidsmarge worden ingebouwd van minimaal twee uur en dan is men nog niet helemaal zeker of het paard niet wordt gebeten. Als je groepjes mannelijke mugjes ziet dansen voor zonsondergang moet het paard onmiddellijk worden binnen gezet. Op bewolkte dagen, vooraf gegaan door een nacht met veel regen waardoor de Culicoïdes niet hebben kunnen vliegen, kunnen de insecten de gehele dag actief zijn. Daar staat tegenover dat als de atmosfeer niet rustig is, de muggen nauwelijks voor overlast zorgen. Ze kunnen de CO² van hun prooi moeilijk waarnemen als het te hard waait (Van Der Ploeg, 2008).

30

In Zweden werd een onderzoek gedaan naar het gebruik en de efficiëntie van eczeemdekens. Voor de studie werd gebruik gemaakt van pony‟s. Er kwam als resultaat uit de bus dat wel 80% van de eigenaars een vermindering van de klinische symptomen waargenomen hadden (Lönell, 1996). Het gebruik van een eczeemdeken bij paarden die allergisch zijn voor de mug of de paarden uit de buurt houden van de insecten door opstalling, zou meestal voldoende moeten zijn om de klinische symptomen van zomereczeem te verminderen. Het is natuurlijk niet Figuur 1.9 Eczeemdeken mogelijk om alle muggen van de paarden weg te houden. Immers een extreem gevoelig paard, begint al na enkele steken symptomen te vertonen. Als de symptomen echter even erg blijven, dan is het mogelijk dat het paard allergisch is aan andere allergenen dan die van de Culicoïdes mug (Frey, 2005). 1.4.2.2

Ventilatoren

In paardenstallen kunnen ventilatoren worden geïnstalleerd omdat Culicoïdes muggen slechte vliegers zijn en deze dan het paard niet zouden kunnen bereiken. Deze ventilatoren kunnen naast of boven een box geïnstalleerd worden, maar het is ook mogelijk een grote ventilator in de hoek van de paddock te plaatsen. De paarden zullen al snel het voordeel van deze ventilator ontdekken op de tijden waarop de mugjes actief zijn en zelf de ventilator opzoeken (Scott & Miller, 2003).

Figuur 1.10 Ventilator in de stalwand

1.4.2.3

Gebruik van insectwerende producten Fadok (1997) beweerde dat we insectenwering kunnen bekomen met middelen zoals pyrethrins en pyrethroïden. Ook oorlabels van koeien geïmpregneerd met synthetische pyrethrins, gebonden aan het halster of gevlochten in de manen, kunnen een positief effect vertonen. De werkzame stof in het label verspreidt zich na contact met de huid over het hele lichaam via het huidvet. Een ander middel dat insecten weert, is verdunde commerciële badolie aanbrengen op staart en manen. Zowel de oorlabels als de badolie kunnen huidirritaties veroorzaken en moeten dus nauwlettend in de gaten worden gehouden.

Figuur 1.11 Insectwerende producten

Huid- en vachtverzorging wordt bekomen door zwavelteer shampoo te gebruiken. Dit product neemt de jeuk, korsten en schilfers voor enige tijd weg waardoor het paard zich even verlost voelt van alle ellende. Een ander advies dat kan worden gegeven om ernstige huidbeschadigingen niet te laten ontsteken, is het paard te wassen met desinfecterende zeep (Fadok, 1997).

31

De Raat et al. (2008) deed onderzoek naar het effect van een plaatselijk insecticide dat permethrin bevat op het aantal Culicoïdes gevangen bij paarden met en zonder staarten maneneczeem in Nederland. Één van de preventieve methoden is een topicaal insecticide. In dit onderzoek is bij het paard de werking van een (3,6%) permethrin bevattend topicaal insecticide onderzocht. Gedurende twee opeenvolgende avonden werden Culicoïdes en andere vliegende insecten die op de paarden afkwamen, gevangen door de paarden in een tentconstructie te plaatsen. Op de eerste avond waren beide paarden van ieder paar onbehandeld. Na de eerste vangsessie werd één van de paarden behandeld met het insecticide en apart gehouden van de onbehandelde paarden. De vangsessie werd op de tweede avond herhaald. De bovenstaande methode bleek geschikt te zijn om de werking van insecticiden bij paarden te beoordelen. Culicoïdes soorten werden in vergelijkbare percentages gevangen als in eerdere studies (C. obsoletus 95,34% en C. pulicaris 4,54%), waarbij gezonde paarden meer muggen aantrokken dan paarden lijdende aan zomereczeem. Het aantal Culicoïdes volgezogen met bloed en het totaal aantal insecten aangetrokken tot paarden 24 uur na behandeling met permethrin was lager dan voor de behandeling, maar de verschillen waren statistisch niet significant. Er zijn gedurende het onderzoek geen negatieve effecten geconstateerd van de behandeling met permethrin.

Figuur 1.12 Vangen van Culicoïdes

Bij hun onderzoek gebruikten De Raat et al. de in 2006 in Utrecht ontwikkelde muskietententen die zijn gebaseerd op de methode zoals die door Dekker en Takken (1998) voor mensen en kalveren is gebruikt. Hierbij wordt een muskietennet op een ijzeren frame rond het paard gehangen, waarbij het net ongeveer tien tot vijftien cm van de grond hangt. Dit systeem is erop gebaseerd dat Culicoïdes laag aan komen vliegen en, eventueel na voeden, hoog weer weg willen vliegen. Vervolgens worden de insecten bovenin de tent met een stofzuiger opgezogen en in alcohol 70% bewaard totdat zij onder de microscoop kunnen worden gedetermineerd (Van Der Rijt et al., 2007; De Raat et al., 2008). Deze methode van insecten vangen is echter veel te arbeidsintensief om nuttig te zijn voor het verwijderen van Culicoïdes uit de omgeving van paarden. Hiervoor zijn andere methoden noodzakelijk.

32

1.4.2.4





Concrete middelen voor uitwendig gebruik

Sweet itch healer en sweet itch control Dit is een set spuitbussen. De healer om de plekken te behandelen, de control om te blijven doorbehandelen en te voorkomen dat er nieuwe plekken gevormd worden. Bij sommige paarden zou het verlichting geven, vooral als er vroeg in het voorjaar mee begonnen wordt. Antivliegmiddelen Een voorbeeld hiervan is Cojosol Against flies, het werkt bij de meeste paarden redelijk tot zelfs zeer goed. Het grote voordeel van dit middel is dat het tevens jeukstillend werkt. Verder ruikt het aangenaam en vlekt het niet.

Figuur 1.13 Cojosol Against Flies

 



 



Homeopathische combinaties zoals bijvoorbeeld VETSEM: Culivetsem en allergitum Essentiële oliemengsels Dit is een middel voor uitwendig gebruik gebaseerd op essentiële oliën. Als basis kan je olijfolie gebruiken, deze werkt haargroeibevorderend. Hiernaast zou er ook pepermunt, lavendel en eucalyptus moeten in aanwezig zijn. Pepermunt werkt jeukstillend. Lavendel werkt lichtverdovend en insectwerend. Eucalyptus werkt verkoelend en daarmee jeukstillend en is daarnaast ook insectwerend. Insecticiden die Permethrin bevatten De producten kan men kopen in de vorm van poeder, shampoo en plastic plaatjes die men bevestigd aan het halster van het paard, de manen en de staart. Voorzichtigheid is geboden want Permethrin kan, indien dit in de ogen en neus terecht komt, de slijmvliezen irriteren. Reinig regelmatig de drinkplaatsen of drinkbakken van de paarden. Zijn deze smerig dan zorgen zij voor een ideale broedplaats voor de muggen. Fenaminol/Horsol Deze producten bestaan uit salicylzuur en vetzuren. De toestand van de huid kan door deze stoffen verbeteren en verzachten. Het middel werkt met wisselend succes. Geadviseerd wordt om zachte borstels in de stal op te hangen zodat de dieren in ieder geval kunnen schuren zonder zich helemaal te verwonden. Daarbij kan dan antivliegenmiddel in de borstels worden gesmeerd (Van Leeuwen, 2003).

33

1.4.3

Strategie 2: Verminder de allergische reactie

In de reguliere diergeneeskunde is er het gebruik van corticosteroïden, (lokaal, in de vorm van huidcrème, of in de vorm van injecties) die de jeuk kunnen stillen. Dit wordt echter meestal alleen in noodgevallen gebruikt omdat aan het gebruik hiervan ook vrij sterke negatieve bijwerkingen kunnen zitten. Ook is gezegd dat een enting tegen schimmel in een zeer hoge dosering een positief effect kan hebben bij zomereczeem. In de alternatieve diergeneeskunde worden wel middelen aangereikt, die vooral bijdragen aan een beter immuunsysteem, waardoor de natuurlijke afweer van het paard kan worden versterkt. 1.4.3.1

Corticosteroïden

Corticosteroïden zijn een groep van medicijnen die zijn afgeleid van het hormoon cortisol, dat afkomstig is uit de bijnierschors. Deze kunnen zowel onder de vorm van poeders als injecties worden toegediend. Glucocorticosteroïden onderdrukken het afweersysteem, doen de zwellingen afnemen en stillen de jeuk en kunnen daardoor als een succesvolle behandeling voor zomereczeem worden gebruikt. Corticosteroïden genezen de kwaal niet maar kunnen de aandoening onder controle houden. Ga echter nooit zelf hiermee aan de slag maar raadpleeg steeds een dierenarts. Niettegenstaande deze producten zeker hun nut en doeltreffendheid al hebben bewezen, zijn er tal van bijwerkingen die zich bij langdurig gebruik (zes tot acht weken) kunnen voordoen. Het paard kan er maagzweren van ontwikkelen en de kans op hoefbevangenheid vergroot. Het toepassen bij drachtige merries moet zeker worden beperkt. Plaatselijk op de geïrriteerde plekken zalf smeren met corticosteroïden erin, zou bij ernstige jeuk verlichting kunnen geven, maar ook hiervoor geldt dat het niet eindeloos kan worden gebruikt (Van Leeuwen, 2003). 1.4.3.2

Antihistamine middelen

Een antihistaminicum onderdrukt allergische reacties. Het blokkeert de werking van het lichaamseigen histamine. Histamine ligt in bepaalde cellen opgeslagen en komt vrij nadat het lichaam in contact is geweest met het allergeen, het speeksel van de Culicoïdes mug. Het histamine kan plaatselijk vrijkomen maar kan ook in de bloedbaan worden uitgestort. Het histamine zorgt voor de uiteindelijke verwijding van de bloedvaten. Het histamine is dus verantwoordelijk voor het bultje en de jeuk na de insectensteek (Wikipedia, 2009). Een voorbeeld van zo‟n antihistaminicum is Cavalesse®. Dit product werd in april 2009 op de markt gebracht door Janssen Animal Health en is via de dierenarts te verkrijgen. Cavalesse® is een natuurlijk voedingssupplement voor paarden die gevoelig zijn voor huidallergieën in de zomer. Cavalesse helpt om de huid gezond en in conditie te houden. Dit product bevat in water oplosbare vitaminen en mineralen waaronder nicotinamide. Maandelijks lost men de inhoud van een zakje op in een kleine hoeveelheid water. Van dit mengsel wordt dagelijks 2 ml (voor paarden en pony‟s tot 500 kg) of 3 ml (voor paarden boven de 500 kg) onder het krachtvoer gemengd. Eventueel, indien men geen bijkomend krachtvoer geeft, kan de oplossing op een klontje suiker of op brood worden toegediend. Cavalesse vermindert de afgifte van histamine in de huid, onderdrukt de overmatige immuunrespons en werkt ontstekingsremmend.

Figuur 1.14 Cavalesse

34

1.4.3.3

Voeding

Steeds meer wordt duidelijk dat ook voeding een rol speelt bij het ontstaan en de mate van verschijning van de symptomen van zomereczeem. Hierbij wordt dan vooral gedacht aan de mate van eiwitten en suikers die het paard binnen krijgt. Over het algemeen kan men stellen dat hoe beter een paard in conditie is (en dus ook niet te dik is), hoe beter. Sommige mensen houden hierom hun eczeempaard in de zomer speciaal maar heel kort op de wei, en voeren verder arm hooi, en aangepast krachtvoer, wat een duidelijk positief effect op het zomereczeem kan hebben (Van Dijk et al., 2009). Er zijn inmiddels ook speciale paardenkrachtvoeders op de markt, die op deze behoefte inspelen. Deze bevatten minder energie (suikers) en eiwitten, en vaak een hoger gehalte aan mineralen en vitamines, vaak met toevoeging van allerlei kruiden. Ook kan men het paard, naast of in plaats van zijn normale dagelijkse rantsoen, speciale supplementen geven, die hem helpen een betere weerstand tegen zomereczeem op te bouwen (Van Dijk et al., 2009). Pavo bracht zo‟n voedingssupplement op de markt, SummerFit koeken. Deze kan je bijvoeren of afzonderlijk geven, wanneer je paard of pony te dik is of dik dreigt te worden. Eén koek per dag is voldoende om het paard van alle nodige vitaminen en mineralen te voorzien. Ook het toedienen van extra vitamine B in tabletvorm zou heilzaam zijn. Figuur 1.15 SummerFit koeken

1.5

Erfelijkheid van zomereczeem

Omdat eerdere studies aantonen dat zomereczeem erfelijk is, is het mogelijk om via selectie het aantal paarden dat gevoelig is aan zomereczeem te verminderen. Echter, omwille van de lage erfelijkheidsgraad is het moeilijk om op basis van het “wat men ziet” (fenotype) een genetische verbetering te realiseren. Het is immers mogelijk dat “gevoelige” paarden toch geen symptomen vertonen omdat zij in gunstige omgevingsomstandigheden zijn gestald en opgegroeid (Peeters, 2009). Fokwaarden zouden hier een oplossing kunnen bieden. Ze kunnen door de paardeneigenaars of – fokkers gebruikt worden bij de keuze van hun dekhengst. Op de figuur zien we dat enkele paarden zeer gevoelig zijn aan staart- en maneneczeem en enkelen die helemaal niet gevoelig zijn. Maar het gros van de paarden bevindt zich in het gebied van „gemiddeld gevoelig‟ aan zomereczeem (Peeters, 2009). Hierdoor kan men stellen dat SME gevoeligheid volgens een normaalverdeling verloopt. Ook kunnen we uit deze figuur afleiden dat we te maken hebben met een threshold. Het is pas als men deze grens van gevoeligheid overschrijdt, dat de klinische symptomen zullen verschijnen.

Figuur 1.16 Erfelijkheid zomereczeem

35

1.5.1

Normaalverdeling

De normale verdeling is een klokvormige grafiek die de verdeling van het voorkomen van een bepaald kenmerk binnen een populatie aangeeft. De „normale verdeling‟ of „Kromme van Gauss‟ is een begrip uit de kansrekening dat te maken heeft met het gemiddelde, ook verwachtingswaarde genoemd, van alle waarnemingen en de variatie die daar omheen zit. De standaardafwijking of standaarddeviatie wordt gebruikt om de variatie binnen een verdeling aan te geven. Meestal liggen er veel waarnemingen rond het gemiddelde en naarmate er verder van het gemiddelde wordt weggaan, daalt het aantal waarnemingen. Binnen één standaarddeviatie van de verwachtingswaarde ligt 68% van het oppervlak onder de grafiek van de kansdichtheid van de normale verdeling, 95% binnen twee standaarddeviaties. De oppervlakte onder de kromme komt dus overeen met 100% van de waarnemingen.

Figuur 1.17 Normaalverdeling

In deze literatuurstudie wordt ervan uit gegaan dat zomereczeem een kwantitatief kenmerk is. Kwantitatieve eigenschappen vertonen een continu verloop, waarbij de meting op een schaal kan worden uitgedrukt (vb. kg melkproductie of gewicht). Vaak vertonen kwantitatieve eigenschappen een normale verdeling. Voor zomereczeem geeft dit: dat er een aantal paarden zijn die zeer gevoelig zijn en een aantal die helemaal niet gevoelig zijn. Maar de meeste paarden zijn “gemiddeld gevoelig” aan zomereczeem (Karlas, 2009b).

36

1.5.2

Erfelijkheidsgraad

Erfelijkheidsgraad wordt gedefinieerd als het deel van de geobserveerde (fenotypische) variatie in een kenmerk dat toegeschreven wordt aan de genetische verschillen tussen dieren.

De genetische variatie is nooit groter dan de totale variatie. Dit verklaart waarom een erfelijkheidsgraad (h²) altijd wordt uitgedrukt met een getal tussen 0 en 1, waarbij h² = 0 betekent dat een kenmerk geheel niet erfelijk is en waarbij h² = 1 betekent dat een bepaalde eigenschap volledig door erfelijke verschillen wordt bepaald. Het fenotype, alles wat je ziet aan een paard, wordt bepaald door twee factoren. Het genotype en het milieu. Onder genotype wordt datgene verstaan wat een paard genetisch van zijn ouders heeft meegekregen, zijn erfelijke aanleg. Als een paard opgroeit zijn er altijd omgevingsfactoren die van invloed zijn op hoe een paard later gaat presteren of op hoe hij eruit gaat zien. De algemene formule wordt dan:

Hieruit kan er worden geconcludeerd dat een kenmerk met een lage erfelijkheidsgraad vooral door het milieu wordt beïnvloed en een kenmerk met een hoge erfelijkheidsgraad weinig. Als men te maken heeft met te lage erfelijkheidsgraden wordt selectie op basis van het fenotype moeilijk. Fokwaardeschattingen (paragraaf 1.5.3) kunnen hier dan belangrijke hulpmiddelen zijn. Het is goed om variatie te hebben in genen binnen een populatie. Het is deze variatie die het mogelijk maakt om te selecteren (Karlas, 2009b). In de tabel hieronder merken we opvallende verschillen tussen de verschillende voorgaande onderzoeken. Dit kan worden verklaard door de definitie van de erfelijkheidsgraad. De berekeningen van de erfelijkheidsgraad zijn afhankelijk van de omgevingsfactoren en de variaties in de metingen. Elk onderzoek gebruikt zijn eigen opzet en methoden, er kan verschil zitten op de betrouwbaarheid, het aantal dieren opgenomen in het onderzoek, de gebruikte rassen, de omgevingsfactoren… Dit leidt zo naar onderlinge verschillen tussen de erfelijkheidsgraden.

37 Tabel 1.2 Erfelijkheidsgraden voor zomereczeem in verschillende populaties van paarden

Onderzoek

Paardenras

Erfelijkheidsgraad

Unkel et al.(1986)

IJslanders

0 – 0,24

Lange (2004)

IJslanders (optreden van eczeem)

0,36 ± 0,08

IJslanders (ernst van eczeem)

0,34 ± 0,09

Kapell (2005)

Shetlandpony‟s

0,06 ± 0,02

Ruyter (2005)

Friezen

0,06 ± 0,03

Lindberg et al.(2006)

IJslanders (4 klassen)

0,26

IJslanders (3 klassen)

0,15

IJslanders (2 klassen)

0,12

Shetlandpony‟s

0,081

Friezen

0,096

Van Grevenhof et al. (2006)

Unkel et al. (1986) (geciteerd door Ducro, 2004; Lange, 2004; Geiben, 2003) onderzocht 984 IJslanders met bekende afstamming. Zij publiceerden een erfelijkheidsgraad die varieerde tussen 0 en 0,24. Het onderzoek is afkomstig uit Duitsland en tijdens de proeven werd er ook op de ernst van de aantasting gelet. Dit werd gerelateerd aan het aantal plaatsen op het lichaam die werden aangetast door de Culicoïdes mug. Lange (2004) onderzocht de mate van vererving van zomereczeem. Hij observeerde 490 IJslanders afkomstig van twee bedrijven in Duitsland. De paarden verschilden in leeftijd, geslacht en land van herkomst; Duitsland en IJsland. Bij 29,8 % van de paarden werd zomereczeem vastgesteld. Men schatte een erfelijkheidsgraad van 0,36 met een standaardafwijking van 0,08 voor het optreden van de aandoening. De erfelijkheidsgraad voor de ernst van zomereczeem was 0,34 met een standaardafwijking van 0,09. Tussen beide kenmerken stelde men een genetische correlatie van 0,65 vast. Hieruit kon men besluiten dat het voorkomen en de ernst van zomereczeem vrij sterk zijn gekoppeld. In twee studies van paarden in Nederland werd de erfelijkheid van zomereczeem geschat op 0,06 ± 0,02 en 0,06 ± 0,03 bij Shetlanders en Friezen (Kapell, 2005; Ruyter, 2005). Bij dit onderzoek werden veulens geïnspecteerd door acht onderzoekers. Met meer dan 3000 geregistreerde paarden van elk ras, is dit de grootste genetische studie over zomereczeem. Van Grevenhof et al. (2006) baseerden hun onderzoek op de gegevens van Kapell en Ruyter. De gegevens bevatten informatie over 3284 Shetlandmerries en 2824 Friese merries. De beoordeling van de inspecteurs werden sterk veralgemeend naar „aangetast‟ of „niet aangetast‟. Kapell en Ruyter deden onderzoek enkel op basis van verwantschap, terwijl Van Grevenhof et al. (2006) zich baseerden op omgevingsfactoren zoals klimaat, huisvesting, leeftijd, invloed van inspecteur,… De erfelijkheidsgraden werden geschat op 0,096 voor de Friese paarden en 0,081 voor de shetlandpony‟s.

38

Lindberg (2006) verzamelde haar gegevens aan de hand van een enquête. Zij stuurde een vragenlijst naar eigenaars van een nakomeling van een hengst met meer dan 50 nakomelingen geboren in Zweden gedurende de periode 1991 – 2001. Hierdoor bekwam Lindberg (2006) informatie over 825 paarden. Zij deelde de paarden in vier klassen: 1 2 3 4

= = = =

gezond milde vorm (geen zichtbare symptomen bij preventieve maatregelen) zichtbare symptomen zeer ernstige vorm van zomereczeem

Deze erfelijkheidsgraad werd met een diermodel geschat op 0,26 bij zomereczeem gescoord in 4 klassen. Wordt de ernst van zomereczeem in minder klassen gescoord, drie klassen en twee klassen. Dan wordt de erfelijkheidsgraad lager geschat respectievelijk 0,15 en 0,12. Dit illustreert dat een fijnere meting meer informatie bevat over de erfelijke aanleg. 1.5.3

Fokwaardeschattingen

Een fokwaardeschatting is een getal dat de erfelijke aanleg voor een eigenschap, bv. de gevoeligheid voor zomereczeem, inschat. Aan de basis van dit getal liggen gegevens die afkomstig zijn uit de sport, verrichtingstesten en stamboekopnames van geregistreerde paarden en hun verwanten. Alles wat we zien of meten aan een paard is een optelsom van de genetische aanleg van het paard plus een hele reeks milieuinvloeden. Hier volgt een voorbeeld uit de categorie prestatievermogen. Als bijvoorbeeld een paard een goed springparcours aflegt (fenotype) dan wordt dat enerzijds veroorzaakt door zijn genetische aanleg voor springen (genotype), anderzijds zal het foutloos parcours ook voor een deel toe te schrijven zijn aan de trainingsarbeid die in het paard is gestoken of aan de capaciteiten van de ruiter (milieu). Voor de fokkerij is alleen het eerste van belang: de genetische aanleg van het paard. Ruiterkwaliteiten worden niet doorgegeven aan het veulen. Een fokwaardeschatting is een schatting van die genetische aanleg. Fokwaardeschattingen zijn regelmatig aan veranderingen onderhevig. Dat heeft te maken met het feit dat er ieder jaar weer, meer meetgegevens beschikbaar komen waarmee fokwaarden berekend kunnen worden. De genetische aanleg van een paard voor een kenmerk is nooit exact te meten. Gelukkig kan die wel goed worden geschat, maar dan is het wel belangrijk om bij iedere schatting een betrouwbaarheid te kennen. Hoe hoger de betrouwbaarheid van een fokwaarde is, hoe meer de geschatte genetische aanleg overeenkomt met de werkelijke genetische aanleg. De betrouwbaarheid is onder andere afhankelijk van de hoeveelheid informatie die beschikbaar is voor het berekenen van een fokwaarde. Als veel meetgegevens beschikbaar zijn, is de betrouwbaarheid hoog en omgekeerd. Het genetische niveau van een paard moet worden uitgedrukt ten opzichte van het gemiddelde genetische niveau van alle geregistreerde paarden, dus alle paarden die in de databank zitten. Aan dit bestand wordt ieder jaar nieuwe informatie toegevoegd. Het bestand wordt dus ieder jaar groter en daarom zal ook het gemiddelde niveau van elk kenmerk ieder jaar wat veranderen. Het zal langzaam ieder jaar iets toenemen omdat de paarden die aan het bestand worden toegevoegd ieder jaar genetisch weer een stukje beter zijn (Karlas, 2009a).

39

1.5.4

Selectie

Vroeger probeerden sommige stamboeken om zomereczeem in de paardenpopulatie terug te dringen door maatregelen te nemen in de fokkerij. Hengsten die symptomen van zomereczeem vertoonden, werden niet langer als dekhengst geaccepteerd. Na jaren van uitsluiten van de hengsten met zomereczeem lijkt er nauwelijks vooruitgang te zijn geboekt in het terugdringen van de aandoening. Het probleem is dat niet alle hengsten die genetisch gevoelig zijn ook daadwerkelijk zomereczeem ontwikkelen. Dit kunnen we verklaren door de omstandigheden waaronder de hengsten worden gehouden. Ofwel staat de hengst in gebieden waar de Culicoïdes niet of weinig voorkomt. Ofwel, en dat blijkt voornamelijk uit de praktijk, staan vele hengsten voor lange tijd op stal en komen ze zo minder in aanraking met de Culicoïdes. Het uitsluiten van hengsten met symptomen van zomereczeem is dus niet voldoende omdat deze maatregel niet alle genetisch gevoelige dieren uitsluit (Ducro & Van Grevenhof, 2006). Het gebruik van fokwaardeschattingen voor het inschatten van de genetische aanleg voor zomereczeem zou hier een goede oplossing voor kunnen zijn.

1.6

Beïnvloedende factoren

1.6.1

Inleiding

Zomereczeem is een multifactoriële aandoening. Zowel omgevingsfactoren als genetische factoren zijn van belang voor het ontwikkelen van zomereczeem. De kennis over de genetische achtergrond en over de omgevingsfactoren die een invloed hebben op het al dan niet ontwikkelen van zomereczeem is voorlopig beperkt. Toch zijn er duidelijke aanwijzingen dat de gevoeligheid voor zomereczeem erfelijk is. Erfelijkheidsgraden werden in voorgaande wetenschappelijke studies in andere landen (onder andere Nederland, Zwitserland en Zweden) geschat variërend van 6% tot 36% naargelang de grootte van de steekproef, het bestudeerde ras (voornamelijk IJslanders, Shetlanders en Friesen) en de bestudeerde omgevingsfactoren (Peeters, 2009). De meeste studies over de genetische aanleg van zomereczeem gebeurde tot nu toe op IJslanders. IJslanders blijken bijzonder gevoelig te zijn voor zomereczeem. Uit epidemiologische studies blijkt dat IJslandse pony‟s geboren in IJsland en ingevoerd in Zweden zes keer meer kans hebben om zomereczeem te ontwikkelen in vergelijking met IJslandse pony‟s die in Zweden geboren zijn. Het is belangrijk te vermelden dat in IJsland, het oorsprongsland van deze pony‟s, zomereczeem niet voorkomt. Waarschijnlijk is de reden van het niet voorkomen van deze aandoening in IJsland de afwezigheid van de Culicoïdes mugjes. Het is experimenteel aangetoond dat de transfer van passieve maternale immuniteit via de melk de immuunreactie van de nakomeling verandert en bijvoorbeeld de specifieke respons van IgE ten opzichte van sommige allergenen verandert. Daar zomereczeem niet voorkomt in IJsland kunnen de merries geen passieve immuniteit doorgeven aan hun veulens. Mogelijk zijn de veulens bijgevolg zeer gevoelig. Hiertegenover staan de veulens die in Zweden zijn geboren uit moeders die al gesensibiliseerd zijn. Bovenstaande verklaring is maar een hypothese, hierop moet uiteraard nog veel onderzoek gebeuren. Bovendien komen de IJslandse pony‟s, die geëxporteerd worden, pas op volwassen leeftijd voor de eerste maal in contact met de Culicoïdesallergenen (Bourdeau & Petrikowski, 1995).

40

In februari 2005 werden 18.098 IJslanders in Zweden geregistreerd. Van dit aantal werd er 56% geboren in Zweden en 44% werd geïmporteerd. Bijna 90% van de geïmporteerde paarden werd in IJsland geboren (SIF register, 2005). In 2004 werden er in IJsland 1.578 paarden geëxporteerd en 450 hiervan gingen naar Zweden (Eidfaxi, 2005). Zomereczeem is een belangrijke kwestie voor IJslandse paardenfokkers die hun paarden in het buitenland willen verkopen. De export daalde met meer dan duizend paarden per jaar sinds 1996. Het risico op het ontwikkelen van zomereczeem van geëxporteerde paarden in hun nieuwe landen zou hier één van de belangrijkste redenen van zijn (Eidfaxi, 2004). 1.6.2

Leeftijd

Dieren van alle leeftijden zijn vatbaar voor zomereczeem, alhoewel het zeldzamer is voor jonge dieren om klinische symptomen te vertonen (Riek, 1953a). Dit heeft alles met immunologie te maken. Wanneer veulens geboren worden hebben ze nog geen gesensibiliseerde mastcellen dus kan er ook geen histamine vrijkomen die de allergische reactie op gang zet. De leeftijd waarbij paarden voor de eerste keer geïnfecteerd worden, kan zeer erg verschillen. Maar de gemiddelde leeftijd ligt tussen twee en zes jaar (Nakamura et al., 1954; Anderson et al., 1988; Reiher & Björnsdóttir, 2004). Van groter belang is het aantal graasseizoenen wanneer we naar IJslanders kijken die geïmporteerd zijn uit IJsland (Broström et al., 1987; Halldórsdóttir & Larsen, 1987; Björnsdóttir et al., 2004). 1.6.3

Geslacht

Alhoewel Braverman et al. (1983) uit zijn onderzoek besloot dat hengsten meer gevoelig zijn voor SME dan merries, toonden vele studies aan dat geslacht geen significante aanduiding gaf voor de vatbaarheid van zomereczeem (Riek, 1953a; Hesselholt & Agger, 1977; Broström et al., 1987; Anderson et al., 1988; Halldórsdóttir & Larsen, 1987). 1.6.4

Kleur

Terwijl Braverman et al. (1983) besloot dat donkere paarden meer gevoelig zijn voor SME dan bleke paarden. Toonden een aantal studies echter aan dat de kleur geen significante aanduiding gaf voor de vatbaarheid van zomereczeem (Riek, 1953a; Hesselholt & Agger, 1977; Broström et al., 1987; Anderson et al., 1988; Halldórsdóttir & Larsen, 1991). Van Der Ploeg (2008) onderzocht de theorieën van de insectenkunde. Hiervoor heeft hij zich een rijpaard aangeschaft, een schimmel. Een mug vindt zijn prooi namelijk in eerste instantie door de CO² die de prooi uitademt. Eenmaal het vrouwtje in de buurt is, draait het allemaal om kleur, geur, vorm, contrast en in mindere mate warmte. Muggen hebben een sterke voorkeur voor kleuren met weinig lichtintensiteit, maar met veel contrast. Dat zijn donkere kleuren zoals zwart, maar ook blauw en rood. Vanuit de theorie betekent dat dat donkere paarden zoals Friezen zwaar het slachtoffer zijn. Een donker paard wordt ongeveer vier keer zoveel gestoken als een licht paard. Van Der Ploeg (2008) heeft op bepaalde avonden honderden Culicoïdes op de Friezen geteld, terwijl de schimmel in dezelfde kudde helemaal vrij was van de insecten.

41

1.6.5

Vegetatie

Het Culicoïdes mugje verstopt zich in alle vegetaties, niet alleen in bomen. Maar waar veel bomen zijn, is het windstil en dus heel gunstig voor het kleine mugje (Van Den Dijck, 2008). Het is ook aangetoond dat paarden die de symptomen van zomereczeem vertonen op een bepaalde geografische locatie, kunnen genezen wanneer ze naar een andere locatie worden gebracht waar minder bijtende insecten aanwezig zijn (Riek, 1953a). Er is momenteel nog niet veel onderzoek verricht naar vegetatie toe. 1.6.6

Bodemtype

SME verschilt per land en zelfs per regio. SME komt behoorlijk veel voor in de Nederlandse paardenpopulatie en voor de Fries en de Shetlander zijn daar ook cijfers over bekend, gebaseerd op een inventarisatie door stamboekinspecteurs van 6000 merries in 2003-2004, te weten 18% voor de Friese merries en 8% voor de Shetlander merries (Van Grevenhof et al., 2007). Deze onderzoekers toonden ook aan dat habitat een significante invloed heeft en dat in bepaalde bodemtypes (fijn zand in combinatie met turf-veenmoeras en duinvegetatie) SME minder voorkomt dan in andere (kleiachtige gebieden met hei, bos en turf-heide vegetatie) (Van Grevenhof, 2007). Het maximale verschil tussen verschillende bodemtypes in voorkomen van SME was 7,6%. 1.6.7

Ras

Shetlanders hebben een lagere kans om zomereczeem te ontwikkelen dan Friezen, met een overwicht van respectievelijk 8,07% en 18,06%. Verschillen tussen de rassen wat betreft zomereczeem werd reeds door Littlewood (1998) gesuggereerd. Hij concludeerde dat Britse hengsten gevoeliger waren dan Duitse hengsten. Steinman et al. (2003) toonden aan dat gevoeligheid voor zomereczeem het hoogst was bij pony‟s (60%) en het laagst was in warmbloedpaarden (17,5%). Baker en Quinn (1978) namen waar dat zomereczeem het meeste voorkwam bij pony‟s, maar de aandoening kwam ook voor bij grotere paarden. Anderson et al. (1988) daarentegen vonden geen significant verschil in het voorkomen van zomereczeem tussen paarden en pony‟s. Reiher & Björnsdóttir (2004) verklaarden dat IJslanders niet noodzakelijk meer vatbaar hoefden te zijn dan andere rassen, als ze geboren waren in dezelfde omgeving. 1.6.8

Klimaat

Zomereczeem komt in koudere klimaten enkel seizoensgebonden in de warmere maanden voor; in warmere klimaten is deze aandoening niet seizoensgebonden (Scott, 1988). Volgens McCaig (1973) zou zomereczeem meer voorkomen in het binnenland dan in de kustgebieden, gezien de hevige wind waardoor de mugjes het moeilijker hebben. In het binnenland is het weer vaak warmer en vochtiger. In gebieden gelegen op meer dan 1000 meter blijkt zomereczeem praktisch nooit voor te komen. Bijvoorbeeld in de vlakten van India zou de aandoening voorkomen, maar niet in de heuvels. Zomereczeem komt ook voor in het oostelijk deel van Queensland en niet in de andere delen van Australië (McCaig, 1973). Ook in Zwitserland wordt zomereczeem zeldzaam geobserveerd in gebieden boven de 1000 meter (Gerber et al., 1992). 1.6.9

Ontwormen

Uit onderzoek van Van Den Boom et al. (2008) kwam een significant verschil tussen veel en weinig ontwormen. Hierin stellen zij vast dat er duidelijk meer kans is op het krijgen van zomereczeem bij paarden die minder, dit wil zeggen 1-3 maal per jaar, worden ontwormd. Dit in tegenstelling tot paarden die meer dan drie maal per jaar worden ontwormd. De studie van Edmonds et al. (2001) toont echter aan dat paarden die meer last hebben van wormen, meer zijn beschermd tegen allergische reacties.

42

2

PRAKTIJKONDERZOEK

2.1

Doel van het onderzoek

Dit onderzoek heeft als doel de gevoeligheid van zomereczeem kwantitatief te analyseren. De belangrijkste opdrachten kunnen als volgt worden geformuleerd:   

zomereczeem bij Belgisch Warmbloedpaarden in Vlaanderen in kaart brengen inschatten van effecten van beïnvloedende factoren analyse van symptomen en preventiemaatregelen van BWP-paarden die lijden aan zomereczeem

Zomereczeem is een multifactoriële aandoening dus er moet met heel wat factoren rekening worden gehouden. Zowel omgevingsfactoren als genetische factoren zijn van belang voor het ontwikkelen van zomereczeem.

2.2

Materiaal en methode

2.2.1

Enquête

Er is gekozen om met een enquête te werken om de gegevens te verkrijgen. De enquête bestaat uit twee delen. Een eerste deel moet door elke ondervraagde paardenhouder worden ingevuld (Bijlage 2). Het tweede deel is bedoeld om meer te weten te komen over het paard als deze symptomen van zomereczeem vertoont (Bijlage 3). Het streefdoel van dit onderzoek is 1000 BWP-paarden. 2.2.1.1

Gegevens voor administratie

De hoofding van de enquête heeft enkel een administratieve reden.

   

Hieronder staat de datum wanneer de enquête is afgenomen. De provincie en het soort wedstrijd moet worden aangeduid. Bij locatie hoort de gemeente te staan waar de enquêtes zijn afgenomen. Omdat er met meerdere personen aan dit onderzoek is gewerkt, wordt ook de interviewer aangeduid. Als laatste hierbij heeft elke enquête een nummer meegekregen zodat deze achteraf snel en gemakkelijk terug te vinden is.

2.2.1.2

 



Informatie over het paard

Vooreerst de naam en indien het paard een stalnaam heeft, is het gewenst deze ook te kennen. Dit om het opzoeken van het BWP nummer te vergemakkelijken. Daarna wordt ook achter het geboortejaar van het paard gevraagd. Deze geeft natuurlijk de leeftijd van het paard, maar is tevens ook een controlemiddel. BWP werkt per jaar met een vastgestelde beginletter voor de registratie van de paarden. In 2009 beginnen de namen van de veulens met de “J”. Drie letters worden echter nooit gebruikt: de X, de Y en de Z (Bijlage 1). Vervolgens staat er of het over een Belgisch Warmbloedpaard of over een Belgisch Trekpaard gaat.

43



Tenslotte is er nog plaats voor het stamboeknummer, deze kan niet ter plaatse worden ingevuld want dit weten de meeste paardenliefhebbers niet uit hun hoofd. Elk veulen krijgt dit nummer bij de registratie in het BWP stamboek. Hierdoor kan in de BWP databank alle informatie over het desbetreffende paard worden teruggevonden zoals bv. afstamming, vachtkleur, geslacht,…

2.2.1.3

 









Beïnvloedende factoren

Hoe lang het paard reeds in bezit is van de huidige eigenaar geeft een aanwijzing of de eigenaar het paard als veulen heeft gekend. Hoe is de vegetatie in de directe omgeving van de wei?  Open ruimte  Houtkanten  Bosrijk gebied Hoe is de bodemvochtigheid rond de wei?  Hoge-droge wei  Drassige wei  Zeer natte wei De huisvesting van het paard. Het antwoord wordt in vier delen gesplitst. De huisvesting tijdens de winter en de zomer is telkens onderverdeelt in goed en slecht weer. De keuzemogelijkheden zijn als volgt:  Dag en nacht buiten  Tijdens zonsondergang en zonsopgang opgestald  ’s Nachts opgestald  Overdag opgestald  Grotendeels opgestald, enkele uren buiten  Volledig opgestald De gewichtsstatus van het paard. Dit is een zeer subjectieve score op een schaal van één tot tien.  1: zeer mager  5: juist op gewicht  10: heel zwaar De algemene conditie van het paard. Dit is eveneens een subjectieve score op een schaal van één tot tien.  1: helemaal geen conditie  10: perfect in conditie

44













Hoe vaak is men gemiddeld met het desbetreffende paard bezig? Er wordt ten eerste een onderscheid gemaakt tussen de winter en de zomer en ten tweede tussen het rijden, het verzorgen en het zien van het paard.  Dagelijks  Enkele malen per week  Wekelijks  Enkele malen per maand  Maandelijks  Zeer onregelmatig, af en toe enkele uurtjes  Zelden tot nooit Is het paard als veulen, dus in zijn eerste zes levensmaanden, opgegroeid op de wei?  Dat weet ik niet, want ik ken/heb dit paard niet vanaf veulen  Als veulen is dit paard volledig op de wei opgegroeid  Als veulen stond dit paard overdag op de wei en ’s nachts binnen  Als veulen stond dit paard overdag binnen en ’s nachts op de wei  Als veulen heeft dit paard enkele uren per dag op de wei gestaan  Als veulen is dit paard in de stal opgegroeid  Idem als vraag over huisvesting, want het is nog een veulen Wordt het paard ontwormd en hoe vaak?  1-3 keer per jaar  3-5 keer per jaar  6 of meer keer per jaar Hoe ziet de huisvesting van het paard eruit?  Het paard heeft geen stal  Het paard verblijft in een stal met uitloop  Binnenbox  Buitenbox Vertoont het paard symptomen van zomereczeem? Indien hier het antwoord ja is, moet er nog een tweede vragenlijst worden ingevuld die meer informatie geeft over de preventie en behandeling van de symptomen.  Ja  Neen  Paard kan niet schuren door bijv. elektrische afspanningen  Weet ik niet Locatie waar het paard meestal verblijft

2.2.1.4

Informatie over de eigenaar

De eigenaar geeft hier zijn naam, telefoonnummer en e-mailadres op zodat bijkomende vragen achteraf niet onopgelost blijven. Hier is ook nog plaats voorzien voor eventuele opmerkingen.

45

2.2.1.5

Behandeling en preventie van paarden met symptomen van zomereczeem

Dit deel hoeft enkel te worden ingevuld wanneer het paard symptomen van zomereczeem vertoont. Het geeft een antwoord op de ernstigheid van het probleem en of er door de eigenaar maatregelen voor preventie worden genomen.



Administratieve gegevens Deze gegevens zijn analoog aan de administratieve gegevens van het eerste deel en zijn bedoeld om de twee delen aan elkaar te koppelen. Er staat in: de naam van het paard, het geboortejaar, het enquêtenummer, het stamboeknummer, de datum van afname, de provincie, het soort wedstrijd, de locatie en de interviewer.



     

2.2.2

De symptomen: geven de ernstigheid van het probleem weer.  Jeuk  Broze haren (veranderde haarstructuur)  Afgeschuurde haren  Kale plekken  Volledig kaal  Verdikking van de huid  Korstjes  Open wonden  Ontstekingen De lichaamsdelen waar het paard symptomen van zomereczeem vertoont. Het jaar waarin men voor het eerst de symptomen vaststelt: geeft aan hoe lang het sensibilisatieproces heeft geduurd. In welke maand de symptomen beginnen en eindigen. Komen de verschijnselen elk jaar terug en indien ja, in welke mate? Worden er preventiemaatregelen genomen om de symptomen te verminderen? Indien ja, welke preventiemaatregelen en de efficiëntie ervan?  Boett-deken  Insectwerende producten  Jeukverminderende oliën  Desensibiliseringsmethode  Medicatie  Opstallen van het paard  Verplaatsen van het paard naar een ander gebied Steekproef

De eerste doelstelling van het onderzoek is zomereczeem bij Belgische Warmbloedpaarden in Vlaanderen in kaart te brengen. Dit wordt gerealiseerd door het afnemen van enquêtes op paardenwedstrijden per provincie. Het is belangrijk te werken met een betrouwbare steekproef. Aan de hand van het aantal georganiseerde paardenwedstrijden per provincie wordt er vastgesteld dat de BWP-paarden in Vlaanderen niet gelijkmatig zijn verdeeld. Het grote verschil wordt waargenomen in West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen, daar worden de minste wedstrijden gehouden. Hiermee werd dan ook rekening gehouden bij het vormen van de steekproef.

46 Tabel 2.1 Het aantal LRV wedstrijden per provincie

Provincie

Aantal LRV wedstrijden

Antwerpen

21

Limburg

15

Vlaams-Brabant

12

Oost-Vlaanderen

8

West-Vlaanderen

9

Tijdens de wedstrijden werden telkens eigenaars aangesproken met de vraag of ze aan de enquête wilden deelnemen. Niet enkel de paarden die aanwezig waren op de wedstrijd werden opgenomen in de enquête, maar wel alle paarden die op dat moment in het bezit waren van de ondervraagde eigenaar. Als het aantal paarden per eigenaar meer dan veertien bedroeg, werd er een afspraak gemaakt om de enquête op een andere dag af te nemen, dit om de tijd binnen de grenzen te houden. 2.2.3

Dataverzameling

De meeste enquêtes werden afgenomen op paardenwedstrijden omdat hier de meeste paardenliefhebbers aanwezig zijn. De communicatie verliep mondeling, dit om het gesprek gemakkelijk te kunnen opbouwen en om voldoende uitleg te kunnen geven omtrent het onderzoek. Er werden enquêtes afgenomen op LRV wedstrijden, federatie wedstrijden, waaronder de VOR, en bij de jonge paarden. Ook werden er enquêtes afgenomen op maneges en bij grote fokkers. Deze manier van werken geeft al meteen een meerwaarde aan het onderzoek. Omdat hier een groot aantal paarden in dezelfde omgeving en op dezelfde manier worden gehouden, kan de vraag worden gesteld waarom bepaalde paarden wel symptomen en anderen geen symptomen van zomereczeem vertonen. Nog andere contacten werden telefonisch gelegd, dit om het onderzoek te versnellen. Wedstrijden waarop ik enquêtes heb afgenomen:

        

28/06/09: Kessel-Lo (Vlaams-Brabant) 05/07/09: Halen (Limburg) 19/07/09: Meerdonk (Oost-Vlaanderen) 08/08/09: Zandhoven (Antwerpen) 09/08/09: Nederokkerzeel (Vlaams-Brabant) 16/08/09: Zonnebeke (West-Vlaanderen) 23/08/09: Zaffelare (Oost-Vlaanderen) 30/08/09: Moerzeke (Oost-Vlaanderen) 06/09/09: Bilzen-Hees (Limburg)

47

2.2.4

Verwerking gegevens

De gegevens bekomen uit de enquêtes werden allemaal opgenomen in een databank verwerkt in Microsoft Office Access 2007. Dit om een totaal overzicht te creëren en om de verwerking te vergemakkelijken. Voor de verwerking van de gegevens is er met de nieuwste versie van het statistisch verwerkend programma SPSS gewerkt, PASW Statistics 17. Vooraleer de gegevens verwerkt kunnen worden, moet de databank vervolledigd en opgekuist worden. Bij het vervolledigen is er voor elk paard in de databank het bijhorende stamboeknummer gezocht. Dit stamboeknummer maakt het mogelijk om extra gegevens van het paard op te vragen. Dit kan gaan van de stamboom, grootte, leeftijd tot zelfs de kleur van het paard. Het opzoeken van de stamboeknummers kon gebeuren aan de hand van een databank aanwezig op het BWP stamboek te Oud-Heverlee. De volgende stap is het opkuisen van de Access databank om zo de gegevens te kunnen koppelen aan SPSS. SPSS is in het onderzoek verantwoordelijk om verschillen aan te duiden tussen factoren. Het is dus noodzakelijk dat alle records aan dezelfde eisen voldoen om geen bijkomende verschillen omtrent opmaak te veroorzaken. Er moet rekening worden gehouden met hoofdletters, leestekens, juiste spelling, opmerkingen,… Na het opkuisen van de Access databank kunnen de gegevens rechtstreeks in SPSS worden ingelezen. Dit gebeurt aan de hand van “File”, “Open Database” en “New Query”, hierna hoeft enkel de “Database Wizard” te worden gevolgd. Voor de verwerking van de beïnvloedende factoren is er vooral gewerkt met de Chikwadraat test, deze laat toe om te beoordelen in hoeverre waargenomen aantallen systematisch afwijken van verwachte aantallen. Voor het uitvoeren van de test wordt in het menu “Analyze” het menu “Descriptive Statistics” gebruikt. Hier maak je de keuze “Crosstabs”. Je plaatst de variabelen waarover de vraag gaat (Het wel of niet vertonen van symptomen van zomereczeem) de ene in “Row(s)” en de andere in “Column(s)”. In het tabblad “Statistics” wordt “Chi-square” aangevinkt. Bij gebruik van de Chi-kwadraat test wordt er nagegaan in welke mate het gevonden resultaat al of niet op toeval berust. Bij het toetsen van de significantie wordt er vanuit gegaan dat de nulhypothese die stelt dat een gevonden resultaat of verschil gelijk is aan nul, berust op toeval. Wanneer de gevonden waarde in belangrijke mate afwijkt van de onder de nulhypothese verwachte waarde, kan de nulhypothese worden verworpen. De nauwkeurigheid van een statistisch significant resultaat wordt weergegeven door een p-waarde. Strikt genomen is de p-waarde een maat voor de kans dat de nulhypothese ten onrechte is verworpen. Praktisch gezien is de p-waarde een waarde tussen 0 en 1, die wordt bepaald door middel van de Chi-kwadraat verdeling. Bij een pwaarde van 1 kunnen we aannemen dat het gevonden resultaat op toeval berust. Met een p-waarde dichtbij 0 kan ervan uitgegaan worden dat de gevonden waarde een werkelijke associatie aanduidt. Gewoonlijk wordt er gebruik gemaakt van het 5% significantie niveau. Is de p-waarde < 0.05 dan heerst er een significante aanduiding voor H1. H0: H1:

De factor heeft geen invloed op het voorkomen van De factor heeft wel invloed op het voorkomen van zomereczeem.

zomereczeem.

Bij het verwerken van sommige factoren waaronder gewichtsstatus, conditiescore, leeftijd,… wordt al gauw duidelijk dat het aantal records niet gelijk is verdeeld over de verschillende keuzemogelijkheden. Het is dus aan de orde om deze variabelen op te splitsen in klassen. Dit gebeurt aan de hand van het menu “Transform” en dan gebruik te maken van de actie “Recode into same Variables”. Wordt nu de gewenste variabele gekozen, kunnen de klassen worden samengevoegd.

48

2.3

Resultaten

In samenwerking met Liesbet Peeters zijn er in totaal 1406 enquêtes afgenomen waarvan ik er zelf 645 heb ingevuld. Tabel 2.2 Het aantal verzamelde gegevens per methode van dataverzameling

Methode

Aantal verzamelde gegevens

Paardenwedstrijden

1109

Bezoeken

238

Telefonische contacten

59

Voor de verwerking van de gegevens wordt er met alle 1406 BWP-paarden verder gewerkt. 2.3.1

Voorkomen van zomereczeem bij BWP-paarden in Vlaanderen

Van de 1406 BWP-paarden zijn er 133 die symptomen van zomereczeem vertonen. Dit wil zeggen dat er 9.5% BWP-paarden zijn in Vlaanderen die last hebben van deze huidaandoening. Een opsplitsing per provincie ziet er als volgt uit: Tabel 2.3 Het voorkomen van zomereczeem bij BWP-paarden in Vlaanderen

Provincie

Aantal paarden

Zomereczeem

Antwerpen

469

44

Limburg

267

29

Vlaams-Brabant

243

21

Oost-Vlaanderen

281

31

West-Vlaanderen

146

8

Wat de percentages betreft wordt duidelijk op onderstaande kaart van Vlaanderen.

9.4% 5.5 % %%% %ù %ùù

11.0%

10.9% 8.6 %

Figuur 2.1 Prevalentie zomereczeem bij BWP-paarden in Vlaanderen

49

Er zijn verschillen waarneembaar tussen de provincies. De provincie Oost-Vlaanderen en Limburg zijn het ergst getroffen, daar hebben 11% van de BWP-paarden last van de symptomen van zomereczeem. Oost-Vlaanderen (11.0%) en Limburg (10.9%) worden op de voet gevolgd door Antwerpen (9.4%) en Vlaams-Brabant (8.6%). De laagste waarde is voor de provincie West-Vlaanderen, hier vertonen slechts 5.5% van de BWPpaarden symptomen van zomereczeem. 2.3.2

Het effect van factoren op het voorkomen van zomereczeem bij BWPpaarden in Vlaanderen

Om de effecten van de beïnvloedende factoren op het voorkomen van zomereczeem te kunnen inschatten, wordt er gebruik gemaakt van de statistische Chi-kwadraat test. 2.3.2.1

Vegetatie

Tabel 2.4 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de vegetatie bij BWP-paarden in 2009

Vegetatie

Zomereczeem JA

NEEN

Totaal

Bosrijk Gebied

25

6.8%

345

93.2%

370

Houtkanten

56

15.8%

299

84.2%

355

Nooit op de wei

2

6.5%

29

93.5%

31

Open Ruimte

50

7.7%

600

92.3%

650

Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.000 Er is een zeer sterk significante aanduiding dat de omgevingsfactor vegetatie invloed heeft op het voorkomen van zomereczeem. In tabel 2.4 zijn er 31 paarden die nooit op de wei staan. Hiervan zijn er twee die zomereczeem hebben. Het feit dat deze paarden nooit op de wei staan is niet de oorzaak van zomereczeem, het is hier eerder een oplossing. In onderstaand tabel zijn de records „Nooit op de wei‟ eruit gehaald omdat deze niet relevant zijn voor de factor die we onderzoeken. Tabel 2.5 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de vegetatie bij BWP-paarden in 2009 zonder de keuzemogelijkheid 'Nooit op de wei'

Vegetatie

Zomereczeem JA

NEEN

Totaal

Bosrijk Gebied

25

6.8%

345

93.2%

370

Houtkanten

56

15.8%

299

84.2%

355

Open Ruimte

50

7.7%

600

92.3%

650

50

Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.000 Er is een zeer sterk significante aanduiding dat de omgevingsfactor vegetatie ook zonder de keuzemogelijkheid „Nooit op de wei‟ invloed heeft op het voorkomen van zomereczeem. 2.3.2.2

Bodemvochtigheid

Tabel 2.6 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de bodemvochtigheid bij BWP-paarden in 2009

Bodemvochtigheid

Zomereczeem JA

NEEN

Totaal

Drassig

39

11.7%

295

88.3%

334

Hoge-droge weide

90

9.1%

894

90.9%

984

Nooit op de wei

2

6.5%

29

93.5%

31

Zeer nat

2

3.5%

55

96.5%

57

Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.194 Er is geen significante aanduiding dat de omgevingsfactor bodemvochtigheid invloed heeft op het voorkomen van zomereczeem. In onderstaand tabel zijn ook hier de records „Nooit op de wei‟ eruit gehaald omdat deze niet relevant zijn voor de factor die we onderzoeken. Tabel 2.7 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de bodemvochtigheid van BWP-paarden in 2009 zonder de keuzemogelijkheid 'Nooit op de wei'

Bodemvochtigheid

Zomereczeem JA

NEEN

Totaal

Drassig

39

11.7%

295

88.3%

334

Hoge-droge weide

90

9.1%

894

90.9%

984

Zeer nat

2

3.5%

55

96.5%

57

Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.114 Er is geen significante aanduiding dat de omgevingsfactor bodemvochtigheid ook zonder de keuzemogelijkheid „Nooit op de wei‟ invloed heeft op het voorkomen van zomereczeem.

51

2.3.2.3

Gewichtsstatus

Tabel 2.8 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de gewichtsstatus bij BWP-paarden in 2009

Gewichtsstatus

Zomereczeem JA

NEEN

Totaal

1,2,3,4

7

25.0%

21

75.0%

28

5

104

8.8%

1080

91.2%

1184

6

11

9.4%

106

90.6%

117

7

7

14.6%

41

85.4%

48

8,9,10

4

13.8%

25

86.2%

29

Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.031 Er is een significante aanduiding dat de factor gewichtsstatus invloed heeft op het voorkomen van zomereczeem. De meeste paardenhouders beschouwen hun paard als normaal, dit komt overeen met een score 5. Dit wil zeggen dat de paarden juist op gewicht staan, ze zijn niet te dik en niet te mager. In deze klasse komt 8.8% zomereczeem voor. Het hoogste percentage staat bij de paarden die eerder te mager zijn. In deze groep hebben maar liefst 25.0% van de paarden last van de symptomen van zomereczeem.

Percentage zomereczeem ifv. gewichtsstatus 27 25 23 21 19 17 15 13 11 9 7

% Zomereczeem

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

Figuur 2.2 Percentage zomereczeem i.f.v. de gewichtsstatus bij BWP-paarden in 2009

52

2.3.2.4

Conditiescore

Tabel 2.9 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de conditiescore bij BWP-paarden in 2009

Conditiescore

Zomereczeem JA

NEEN

Totaal

1,2,3,4

4

7.0%

53

93.0%

57

5,6

8

8.4%

87

91.6%

95

7

23

10.1%

204

89.9%

227

8

61

8.7%

639

91.3%

700

9

28

11.1%

225

88.9%

253

10

9

12.2%

65

87.8%

74

Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.779 Er is geen significante aanduiding dat de factor conditiescore invloed heeft op het voorkomen van zomereczeem.

Percentage zomereczeem ifv. conditiescore 24 22 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0

% Zomereczeem

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

Figuur 2.3 Percentage zomereczeem i.f.v. de conditiescore bij BWP-paarden in 2009

2.3.2.5

Frequentie van het berijden van het paard

Bij de enquête is er naar de frequentie van het berijden van het paard gevraagd, zowel tijdens de winter als de zomer. In kruistabel 1 in bijlage 4 is er een p-waarde van 0.000 dit wil zeggen dat de variabelen perfect gecorreleerd zijn. Het is dus voldoende om met één variabele verder te werken. Er is gekozen voor de frequentie van berijden tijdens de zomer.

53 Tabel 2.10 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de frequentie van berijden tijdens de zomer van BWP-paarden in 2009

Frequentie rijden tijdens de zomer

Zomereczeem

JA

NEEN

Totaal

Dagelijks

23

9.6%

217

90.4%

240

Enkele malen per week

69

12.1%

502

87.9%

571

Wekelijks

7

11.7%

53

88.3%

60

Maandelijks of niet

34

6.4%

501

93.6%

535

Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.012 Er is een significante aanduiding dat de factor frequentie berijden invloed heeft op het voorkomen van zomereczeem. Er doen zich verschillen voor wat betreft de frequentie van het berijden van de Belgische Warmbloedpaarden. Het laagste percentages zijn diegenen waar maar zeer weinig mee wordt gereden. Daarna volgen de paarden waarmee dagelijks wordt gereden. De keuzemogelijkheden enkele malen per week en wekelijks geven het hoogste percentage aan paarden die gevoelig zijn voor zomereczeem. 2.3.2.6

Frequentie van ontwormen

Tabel 2.11 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de frequentie van ontwormen bij BWPpaarden in 2009

Frequentie ontwormen

Zomereczeem

JA

NEEN

Totaal

1-3 keer per jaar

63

9.6%

594

90.4%

657

3-5 keer per jaar

64

9.5%

608

90.5%

672

6 of meer keer per jaar

6

7.8%

71

92.2%

77

Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.875 Er is geen significante aanduiding dat de factor frequentie van ontwormen invloed heeft op het voorkomen van zomereczeem.

54

2.3.2.7

Type stal

Tabel 2.12 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. het type stal bij BWP-paarden in 2009

Type stal

Zomereczeem JA

NEEN

Totaal

Binnenbox

51

9.1%

511

90.9%

562

Buitenbox

43

11.1%

345

88.9%

388

Stal met uitloop

35

8.4%

380

91.6%

415

Geen stal

4

9.8%

37

90.2%

41

Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.614 Er is geen significante aanduiding dat de factor type stal invloed heeft op het voorkomen van zomereczeem. 2.3.2.8

Provincie

Tabel 2.13 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de provincie bij BWP-paarden in 2009

Provincie

Zomereczeem JA

NEEN

Totaal

Antwerpen

44

9.4%

426

90.6%

470

Vlaams-Brabant

21

8.6%

222

91.4%

243

Limburg

29

10.9%

237

89.1%

266

Oost-Vlaanderen

31

11.0%

250

89.0%

281

West-Vlaanderen

8

5.5%

138

94.5%

146

Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.360 Er is geen significante aanduiding dat de factor provincie invloed heeft op het voorkomen van zomereczeem. 2.3.2.9

Huisvesting van het paard gedurende de zomerperiode

Bij de enquête is er naar de huisvesting van het paard tijdens de zomer gevraagd, zowel bij goed al bij slecht weer. In kruistabel 2 in bijlage 4 is er een p-waarde van 0.000 dit wil zeggen dat de variabelen perfect gecorreleerd zijn. Het is dus voldoende om met één variabele verder te werken. Er is gekozen voor de huisvesting van het paard in de zomer bij goed weer.

55 Tabel 2.14 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de huisvesting tijdens de zomer bij BWPpaarden in 2009

Huisvesting: zomer – goed weer

Zomereczeem

JA

NEEN

Totaal

‟s Nachts opgestald

33

7.9%

387

92.1%

420

Dag en nacht buiten

58

9.8%

536

90.2%

594

Grotendeels opgestald

26

10.4%

224

89.6%

250

Overdag opgestald

3

8.3%

33

91.7%

36

Tijdens Zonsondergang en zonsopgang opgestald

3

37.5%

5

62.5%

8

Volledig opgestald

10

10.2%

88

89.8%

98

Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.107 Er is geen significante aanduiding dat de factor huisvesting gedurende de zomerperiode invloed heeft op het voorkomen van zomereczeem. 2.3.2.10 Huisvesting van het paard gedurende de winterperiode Bij de enquête is er naar de huisvesting van het paard tijdens de winter gevraagd, zowel bij goed al bij slecht weer. In kruistabel 3 in bijlage 4 is er een p-waarde van 0.000 dit wil zeggen dat de variabelen perfect gecorreleerd zijn. Het is dus voldoende om met één variabele verder te werken. Er is gekozen voor de huisvesting van het paard in de winter bij slecht weer.

56 Tabel 2.15 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de huisvesting in de winter bij BWP-paarden in 2009

Huisvesting: winter – slecht weer

Zomereczeem

JA

NEEN

Totaal

‟s Nachts opgestald

29

9.4%

280

90.6%

309

Dag en nacht buiten

14

5.7%

233

94.3%

247

Grotendeels opgestald

34

10.6%

286

89.4%

320

Overdag opgestald

0

0.0%

4

100.0%

4

Tijdens Zonsondergang en zonsopgang opgestald

1

20.0%

4

80.0%

5

Volledig opgestald

55

10.6%

466

89.4%

521

Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.265 Er is geen significante aanduiding dat de factor huisvesting gedurende de winterperiode invloed heeft op het voorkomen van zomereczeem. 2.3.2.11 Management veulen Bij de variabele management van het veulen wordt niet met alle records gewerkt want niet elke eigenaar heeft zijn paard als veulen gekend. De grootte van de steekproef bedraagt hier 1023 records. Tabel 2.16 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. het management als veulen bij BWP-paarden in 2009

Management veulen

Zomereczeem

JA

NEEN

Totaal

Enkele uren per dag op de wei

1

4.2%

23

95.8%

24

Overdag op de wei en ‟s nachts binnen

21

8.4%

228

91.6%

249

Volledig op de wei opgegroeid

74

9.9%

676

90.1%

750

57

Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.852 Er is geen significante aanduiding dat het management van het veulen invloed heeft op het voorkomen van zomereczeem. 2.3.2.12 Leeftijd Tabel 2.17 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de leeftijd bij BWP-paarden in 2009

Leeftijd

Zomereczeem JA

NEEN

Totaal

< 1 jaar

0

0.0%

54

100.0%

54

Jaarlingen

2

1.8%

110

98.2%

112

2 jaar

4

3.6%

108

96.4%

112

3 jaar

10

8.5%

107

91.5%

117

4 jaar

23

13.2%

151

5 jaar

19

14.4%

113

85.6%

132

6,7 jaar

10

5.8%

163

94.2%

173

8,9,10 jaar

24

13.5%

154

86.5%

178

11,12,13 jaar

25

16.3%

128

83.7%

153

Ouder dan 14 jaar

16

8.0%

185

92.0%

201

86.8%

174

Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.000 Er is een sterk significante aanduiding dat de leeftijd invloed heeft op het voorkomen van zomereczeem.

Percentage zomereczeem ifv. leeftijd 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0

% zomereczeem

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9 10 11 12 13 14 15

Figuur 2.4 Percentage zomereczeem i.f.v. de leeftijd bij BWP-paarden in 2009

58

De leeftijd van de paarden geeft duidelijk verschillen naar het voorkomen van zomereczeem aan. De eerste twee levensjaren zijn de veulens nauwelijks vatbaar voor zomereczeem. 2.3.2.13 Kleur van de vacht De factor kleur werd niet mee opgenomen in de enquête, maar aan de hand van de stamboeknummers kon deze informatie wel worden opgezocht in de BWP databank te Oud-Heverlee. De records zijn echter beperkt tot 1157 aangezien niet van elk paard het stamboeknummer is gekend. Er kwamen zestien verschillende kleuren uit het onderzoek dus was het zinvol de kleuren op te delen in vijf klassen, gerangschikt van licht naar donker.

    

Klasse 1: schimmel Klasse 2: vos, vos stekelharig, koolvos en licht bruin Klasse 3: donker vos, bruin, bruin stekelharig en bruin (kan schimmel worden) Klasse 4: donker bruin en kastanje bruin Klasse 5: zwartbruin, zwart, bont, zwartbruin (kan schimmel worden) en zwart (kan schimmel worden)

Tabel 2.18 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de kleur bij BWP-paarden in 2009

Kleur

Zomereczeem JA

NEEN

Totaal

Klasse 1

13

11.4%

101

88.6%

114

Klasse 2

16

6.7%

223

93.3%

239

Klasse 3

51

9.4%

494

90.6%

545

Klasse 4

19

13.3%

124

86.7%

143

Klasse 5

9

7.8%

107

92.2%

116

Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.238 Er is geen significante aanduiding dat de kleur van het paard invloed heeft op het voorkomen van zomereczeem. 2.3.2.14 Geslacht De factor geslacht werd eveneens niet mee opgenomen in de enquête, maar kon ook aan de hand van de stamboeknummers worden verwerkt. De records zijn ook hier beperkt tot 1157 aangezien niet van elk paard het stamboeknummer is gekend.

59 Tabel 2.19 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. het geslacht bij BWP-paarden in 2009

Geslacht

Zomereczeem JA

NEEN

Totaal

Hengst

36

8.5%

387

91.5%

423

Merrie

68

9.9%

621

90.1%

689

Ruin

4

8.9%

41

91.1%

45

Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.747 Er is geen significante aanduiding dat het geslacht van het paard invloed heeft op het voorkomen van zomereczeem. 2.3.3

Analyse van symptomen en preventiemaatregelen bij paarden die lijden aan zomereczeem

Uit het onderzoek blijkt dat er 133 BWP-paarden zijn die lijden aan de symptomen van zomereczeem. Tijdens de afname van de enquête werden er over deze paarden enkele vragen bijgesteld om zo enige achtergrond wat betreft symptomen en behandelingen mee in het onderzoek op te nemen. 2.3.3.1

Symptomen

Bepaalde allergenen in het speeksel van de Culicoïdes muggen geven bij sommige paarden aanleiding tot een allergische reactie. De symptomen die hiermee gepaard gaan kunnen worden onderverdeeld in drie klassen. Het begint allemaal bij een verdikking van de huid, het paard is gestoken door de Culicoïdes mug en een allergische reactie komt op gang. Dit zorgt voor een onuitstaanbare jeuk bij het paard. Door de jeuk gaan de paarden rollen, krabben, schuren,… en dit leidt tot veranderingen in de huidstructuur zoals broze en afgeschuurde haren. Deze symptomen vallen onder de milde vorm van zomereczeem. Als de paarden zich volledig kaal schuren, spreekt men van een zwaardere vorm. Een laatste klasse is de ernstige vorm: het paard schuurt zich tot bloedens toe. Er ontstaan korsten, open wonden en in het slechtste geval houdt het paard er ontstekingen aan over. Tabel 2.20 Overzicht van de symptomen van zomereczeem bij BWP-paarden in 2009

Symptomen

Frequentie

Percentage

Milde vorm: verdikking van de huid, jeuk, broze en afgeschuurde haren

108

81.2%

16

12.0%

9

6.8%

Zwaardere vorm: kale plekken Ernstige vorm: korsten, open wonden en ontstekingen

60

Uit het onderzoek blijkt dat in de meeste gevallen de symptomen beperkt blijven tot de milde vorm. Toch heeft 6.8% van de paarden zoveel last van zomereczeem dat ze er ontstekingen aan overhouden en dat er van zelfverminking kan worden gesproken. 2.3.3.2

Aangetaste lichaamsdelen

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.

Hoofd Oren Manen Hals Borst Bovenrug Zijkanten van de buik Buik Flank Zijkanten van de bil Voorbenen Achterbenen Staart

Figuur 2.5 Lichaamsdelen van het paard

Tijdens de enquête werden de paardeneigenaars, met paarden die symptomen van zomereczeem vertonen, gevraagd om de aangetaste lichaamsdelen aan te duiden. Er zijn paarden bij die op meerdere plaatsen last hebben van de huidallergie en zijn dan meermaals in de verwerking van de gegevens opgenomen. Tabel 2.21 Aangetaste lichaamsdelen bij BWP-paarden met zomereczeem in 2009

Aangetaste lichaamsdelen

Frequentie

Manen en staart

92

Enkel de manen

12

Enkel de staart

22

Hals en borst

1

Schoft

5

Buik

5

Flank

1

Zijkant van de bil

3

Benen

0

Hoofd

1

61

De meest voorkomende aangetaste lichaamsdelen zijn wel duidelijk de manen en de staart van het paard. Maar er bestaan gevallen die hun staart en manen schuren in combinatie met een ander lichaamsdeel zoals de buik of de schoft. Er zitten in de enquête geen paarden die schuren aan hun benen. 2.3.3.3

Preventiemaatregelen

Van de 133 BWP-paarden die lijden aan zomereczeem, zijn er 103 die worden behandeld, dit is 77%. De effectiviteit van de preventiemaatregel wordt bepaald door de mate waarin de symptomen verdwijnen. Wordt er een duidelijke vermindering van symptomen waargenomen of zijn in het beste geval alle symptomen weg, dan wordt de preventiemaatregel als effectief beschouwd. Tabel 2.22 Preventiemaatregelen genomen bij BWP-paarden die lijden aan zomereczeem in 2009

Preventiemaatregel

Frequentie

Percentage

Effectiviteit

Boett-deken

25

24.27%

84%

Insectafwerende producten

44

42.72%

57%

Jeukverminderende oliën

60

58.25%

63%

Desensibiliseringsmethode

5

4.85%

60%

Medicatie

5

4.85%

60%

Opstallen

12

11.65%

92%

Het paard verplaatsen naar een ander gebied

0

0.00%

0%

Uit tabel 2.22 is het duidelijk dat de eigenaars van paarden die lijden aan zomereczeem vaak een combinatie van verschillende preventiemaatregelen gebruiken. Insectwerende producten en jeukverminderde oliën worden het meest gebruikt, maar blijken niet de meest effectieve methode te zijn. Het Boett-deken en het opstallen van het paard komen daarentegen als meest effectieve methode uit het onderzoek, maar worden slechts relatief weinig gebruikt.

62

2.4

Discussie

2.4.1

Dataverzameling

Om onderzoek te doen naar de prevalentie en de beïnvloedende factoren van zomereczeem werden paardeneigenaars met behulp van een mondelinge enquête ondervraagd. De enquêtes zijn afgenomen in de periode half april 2009 tot eind september 2009. Dit omdat tijdens het zomerseizoen de Culicoïdes muggen in België het meest actief zijn en zo de paardenliefhebbers het meeste weet hebben van de huidallergie. Alle paarden opgenomen in de databank zijn op willekeurige wijze gekozen. Dit is nodig om de gegevens op een goede en betrouwbare manier statistisch te verwerken. De wedstrijden waar enquêtes werden afgenomen, werden van tevoren uitgeselecteerd. Bij het afnemen van de enquêtes werden de paardeneigenaars aangesproken en ingelicht over het onderzoek, daarna kregen ze de kans om hun ervaringen omtrent zomereczeem aan de hand van een vooropgestelde enquête mee te delen. Een vraag die wel eens gesteld werd bij het aanspreken van de paardenliefhebbers was of de informatie over het paard met zomereczeem bekend wordt gemaakt aan de stamboeken of andere paardeneigenaars. Ze wilden weten welk risico er gepaard gaat bij het meewerken aan het onderzoek. Door anonimiteit en strikte geheimhouding te verzekeren en te garanderen werden zo de eigenaars gerust gesteld. Paardenwedstrijden worden meestal op zaterdag en zondag gehouden waardoor het afnemen van de enquêtes tijdens het weekend moest gebeuren. Door deze tijdsbeperking gaf het slechte weer tijdens de maand juli al meteen aanleiding tot een vermindering van het aantal afgenomen enquêtes. Niet alleen de regen en de wind zorgen voor een negatieve invloed, maar hierbij treedt ook nog eens sociale druk op doordat de mensen naar binnen vluchten. Dit is nefast voor het afnemen van een enquête. De opsplitsing voor het verzamelen van de data in drie methodes (wedstrijden, bezoeken en telefonische contacten) kon dit probleem voor een deel beperken. De afhankelijk van externe factoren zoals het weer werd hierdoor verminderd. Het brengen van bezoeken en het opbellen van eigenaars leverde ons uiteindelijk 297 extra gegevens op. Het afnemen van enquêtes op paardenwedstrijden werkt het meest efficiënt omdat hier de meeste paardenliefhebbers op één plaats aanwezig zijn. Maar dit in combinaties met de andere twee methodes gaf zeker een meerwaarde aan het onderzoek. Er werd getracht om over zoveel mogelijk paarden per fokker of eigenaar informatie te bekomen. Dit is wenselijk voor een betrouwbare test wat betreft de omgevingsfactoren. Het is interessant situaties te hebben waarin paarden op dezelfde manier worden gehouden en waarbij er enkelen zijn met en anderen zijn zonder symptomen van zomereczeem. Vooraleer de verwerking van de gegevens van start ging, moesten van zoveel mogelijk paarden de stamboeknummers worden opgezocht. Van de 1406 BWP-paarden werden in de databank van het BWP stamboek te Oud-Heverlee 1241 stamboeknummers gevonden. Voor de overige 165 paarden, meestal zonder stalnaam, was er enkel nog de oplossing om hiervan de eigenaars op te bellen. Zodat zij het stamboeknummer op het paspoort van hun paard konden opzoeken. Op één avond van 17 uur tot 21 uur werden 37 eigenaars opgebeld en konden zo twaalf extra stamboeknummers worden bekomen. Dit is zo maar één keer gebeurd omdat deze methode niet efficiënt werkt.

63

2.4.2

Prevalentie zomereczeem in Vlaanderen

Het afnemen van de enquêtes gebeurde doorheen heel Vlaanderen om zo de prevalentie van zomereczeem per provincie in kaart te kunnen brengen. Er werd rekening gehouden met het aandeel BWP-paarden per provincie, gebaseerd op het aantal georganiseerde wedstrijden, om zo een betrouwbare steekproef te bekomen. Er werden 1406 enquêtes ingevuld en hiervan vertonen 133 BWP-paarden symptomen van zomereczeem. Dit komt neer op een prevalentie van 9.5%. Dit percentage geeft aan dat de problematiek rond zomereczeem niet te verwaarlozen valt. Er worden verschillen tussen de vijf Vlaamse provincies vastgesteld. De provincie Antwerpen, Limburg, Brabant en Oost-Vlaanderen liggen zowat in dezelfde lijn, rond de 9.5%. Maar de grote afwijking is West-Vlaanderen, met een waarde van 5.5%. Culicoïdes zijn gewoonlijk slechte vliegers en verplaatsen zich slechts minimaal van hun geboorteplaats. Ze vliegen niet bij regen, sterke zonneschijn of een beetje wind (6 km/uur). Mogelijk zal het probleem dan minder groot zijn in de polders of aan zee (Gortel, 1998). 2.4.3

Beïnvloedende factoren

Voor het inschatten van de effecten van verschillende beïnvloedende factoren werd er met het statistische verwerkend programma SPSS gewerkt. De factoren die als statistisch significant uit de Chi-kwadraat test komen zijn vegetatie, gewichtsstatus, frequentie van rijden met het paard en de leeftijd. 2.4.3.1

Vegetatie

Bij het onderzoek naar het effect van de vegetatie op het voorkomen van zomereczeem werd er eerst en vooral een onderscheid gemaakt tussen paarden die tussendoor op de wei mogen en paarden die hun leven in de stal doorbrengen. De keuzemogelijkheden voor de vegetatie rond de weide zijn open ruimte, houtkanten of bosrijk gebied. Paarden die nooit op de wei staan, zijn voor het onderzoeken van de factor vegetatie irrelevant. Ook kan er worden gesteld dat het continue opstallen van paarden niet de oorzaak is van het vertonen van symptomen van zomereczeem, maar wel een behandelingsmethode. Culicoïdes muggen komen in alle soorten biotopen voor want het enige wat ze nodig hebben om te overleven is water en bloed (Braverman, 1988). De Culicoïdes muggen zijn dus op veel plaatsen aanwezig. Echter een vegetatie met veel bomen is gunstiger voor de Culicoïdes mug volgens Van Den Dijck (2008) want daar is de wind minder sterk dan in een open ruimte. Paarden die symptomen van zomereczeem vertonen op een bepaalde geografische locatie, kunnen genezen wanneer ze naar een andere locatie worden gebracht waar minder bijtende insecten aanwezig zijn, toonde Riek (1953) in zijn onderzoek aan. Maar uit de enquête blijkt dat deze methode niet wordt toegepast omdat ze praktisch niet haalbaar is (paragraaf 2.3.3.3). 2.4.3.2

Gewichtsstatus

De gewichtsstatus kwam eveneens als statistisch significante parameter uit het onderzoek met een p-waarde van 0.031. De kans dat de gevonden verschillen tussen de keuzemogelijkheden toeval is, is hier duidelijk klein. Het merendeel van de eigenaars zien hun paarden als normaal (score 5) en deze klasse heeft het laagste percentage aan paarden met zomereczeem. Naarmate paarden hun gewicht niet meer in evenwicht is, stijgt de kans op het vertonen van symptomen van zomereczeem (Van Dijk et al., 2009). Doordat hun gewicht niet in balans is, zou dit hun weerstand niet ten goede komen. Paarden met een verlaagde weerstand zouden mogelijk meer vatbaar kunnen zijn voor zomereczeem.

64

Paarden die eerder te mager zijn, hebben de meeste kans op het vertonen van symptomen van zomereczeem, maar hier bestaat er geen zekerheid over wat oorzaak en wat gevolg is. Hebben de paarden zomereczeem omdat ze te mager zijn of ligt het hebben van zomereczeem aan de basis van een vermagerd paard? Paarden die last hebben van de verschrikkelijke jeuk, zijn meer bezig met schuren dan andere paarden. Het constant schuren leidt zo mogelijk tot een verminderde voeropname. 2.4.3.3

Leeftijd

De factor leeftijd werd opgesplitst in tien leeftijdscategorieën en kwam met een pwaarde van 0.000 als statistisch zeer significant uit de gevoerde test. Bij jaarlingen en jonge veulens tot twee jaar komt zomereczeem niet voor. De eerste symptomen doen zich vaak voor op een leeftijd van ongeveer drie jaar en vanaf deze leeftijd worden de paarden als maar meer vatbaar voor zomereczeem. Wanneer veulens geboren worden hebben ze nog geen gesensibiliseerde mastcellen dus kan er ook geen histamine vrijkomen die de allergische reactie op gang zet. Tijdens de eerste twee levensjaren van de veulens is de sensibilisatiefase volop aan de gang, hier komt het afweersysteem van de veulens voor de eerste maal in contact met het lichaamsvreemde allergeen. Paarden die eenmaal gesensibiliseerd zijn voor het muggenspeeksel zullen bij hernieuwde blootstelling aan speekselantigenen reageren met een overgevoeligheidsreactie die leidt tot verschrikkelijke jeuk en de daarbij horende gevolgen. 2.4.3.4

Frequentie berijden van het paard

Aan de hand van een uitgekomen p-waarde van 0.012 wordt de frequentie dat het paard bereden wordt ook als belangrijke factor aanzien welke in verband staat met het vertonen van symptomen van zomereczeem. De keuzemogelijkheden waren dagelijks, enkele keren per week, wekelijks of maandelijks berijden van het paard. Het laagste percentage, een 6.4%, staat bij de paarden waarmee het minst wordt gereden. In deze klasse zitten, buiten de oude paarden en de drachtige merries, natuurlijk ook de jaarlingen en de jonge veulens tot twee jaar. Van de 535 paarden waarmee nauwelijks of niet wordt gereden, zijn er 276 veulens tot twee jaar. De jonge veulens vullen deze klasse voor 51.6%. Omwille van hun leeftijd hebben zij een lagere kans op het vertonen van symptomen van zomereczeem dan andere paarden. Ook bestaat de kans in deze klasse dat de eigenaar geen weet heeft dat het paard symptomen van zomereczeem vertoont omdat er zo weinig mee wordt omgegaan. Hierna volgt een 9.6% bij de paarden die dagelijks onder het oog van de ruiter komen, deze hebben het meeste kans om dagelijks verzorgd en eventueel behandeld te worden. 2.4.4

Niet-beïnvloedende factoren

2.4.4.1

Bodemvochtigheid

De factor bodemvochtigheid is statistisch niet significant. Omwille van de levenscyclus van de Culicoïdes mug zou er hier toch een verschil worden verwacht. Vrouwelijke Culicoïdes leggen hun eitjes in het water en leven dus vrijwel het liefst in waterige omgevingen. Men weet echter niet in hoeverre de hoeveelheid water van belang is, misschien is een plas met water al genoeg voor de overleving van de mugjes. Een andere verklaring kan zijn dat de paardeneigenaars hun weiden foutief inschatten en hangt hun antwoord af van de situatie op het moment van de ondervraging. De keuze „Zeer nat‟ kan eigenlijk niet mee vergeleken worden omdat hier maar relatief weinig records van in de databank zitten. Naar de toekomst toe zou het nuttig zijn om verder onderzoek te doen naar de levenscyclus van de Culicoïdes muggen om zo betere uitspraken te kunnen doen over bepaalde omgevingsfactoren.

65

2.4.4.2

Frequentie van ontwormen

Ondanks de niet significante uitkomst staat het hoogste percentage bij de paarden die het minst worden ontwormd. Dit komt overeen met de resultaten gevonden in het onderzoek van Van Den Boom in 2008. Hierin stellen zij vast dat er duidelijk meer kans is op het krijgen van zomereczeem bij paarden die minder, dit wil zeggen 1-3 maal per jaar, worden ontwormd. De studie van Edmonds et al. (2001) toont echter aan dat paarden die meer last hebben van wormen, meer zijn beschermd tegen allergische reacties. 2.4.4.3

Huisvesting

De huisvesting van de paarden kwam met een p-waarde van 0.107 voor de zomer en een p-waarde van 0.265 voor de winter als statistisch niet significant uit de Chikwadraat test. Echter het ‟s nachts opstallen van de paarden in de zomerperiode geeft het laagste percentage paarden die lijden aan zomereczeem. Maar in dit verhaal is het echter moeilijk te achterhalen wat oorzaak en wat gevolg is van het probleem. Dient het opstallen van de paarden om zomereczeem te verhinderen of om de symptomen van paarden die reeds lijden aan zomereczeem te onderdrukken? Het opstallen van de paarden tijdens de nacht wordt als oplossing gezien omdat de Culicoïdes mugjes tijdens zonsondergang en zonsopgang het meest actief zijn. 2.4.4.4

Management veulen

De parameter management veulen is mee in de enquête opgenomen om aan te duiden in welke mate de paarden in hun jeugd aan Culicoïdes zijn blootgesteld. De studie van Bourdeau en Petrikowski in 1995 op IJslanders gaf aan dat paarden die in hun jeugd niet in contact zijn gekomen met de Culicoïdes mug, gevoeliger zijn voor zomereczeem dan paarden die in een vroeg stadium reeds blootgesteld waren aan de Culicoïdes mug. De resultaten van het management van het veulen, bekomen uit dit onderzoek, zijn niet statistisch significant, maar geven wel aan dat paarden die als veulen volledig op de wei zijn opgegroeid en dus reeds in een vroeg stadium in contact zijn gekomen met Culicoïdes, de grootste kans (9.9%) hebben voor het vertonen van symptomen van zomereczeem. Echter legt de enquête wel enige beperking op. De keuzemogelijkheden die werden verwerkt zijn enkele uren per dag op de wei, heel de dag op de wei of gedurende dag en nacht op de wei. De grenzen tussen de keuzemogelijkheden liggen ver uit mekaar en hierbij komt ook dat er geen rekening wordt gehouden met de omgevingsfactoren rondom de weide. Verder onderzoek is nodig in de toekomst om de factor management van het veulen beter te kunnen inschatten. 2.4.4.5

Conditie

Met een p-waarde van 0.779 is de factor conditiescore statistisch niet significant. Een opmerking bij de enquête is de nauwkeurigheid van antwoorden onder de verschillende paardenhouders. Omdat de factor conditiescore subjectief is, kan er over worden gediscussieerd. Wat de ene paardenhouder als goed in conditie beschouwt en een score acht geeft, kan voor de andere al perfect in conditie betekenen en kan een score tien waard zijn. De grenzen zijn hier niet scherp gesteld en zijn dus moeilijk vergelijkbaar. De opdeling in klassen is zo verdeeld zodat er in elke klasse minstens vijftig records aanwezig zijn. De grafiek van de conditiescore vertoont toch enige trend en kan aan de basis liggen voor verder onderzoek in de toekomst.

66

2.4.4.6

Kleur

Tijdens de verwerking van de gegevens werd de factor kleur in vijf klassen opgedeeld, gerangschikt van licht naar donker, omdat er teveel kleurschakeringen bij de paarden voorkwamen. Als resultaat uit de test kwam een p-waarde (0.238) die statistisch niet significant is. Dit komt overeen met een aantal studies (Riek, 1953a; Hesselholt & Agger, 1977; Broström et al., 1987; Anderson et al., 1988; Halldórsdóttir & Larsen, 1991) die eveneens aantoonden dat de factor kleur geen significante aanduiding geeft voor de vatbaarheid van zomereczeem. 2.4.4.7

Geslacht

Met een p-waarde van 0.747 komt de factor geslacht als niet statistisch significant uit het onderzoek. Alhoewel Braverman et al. (1983) uit zijn onderzoek besloot dat hengsten meer gevoelig zijn voor zomereczeem dan merries, toonden vele studies aan dat geslacht geen significante aanduiding gaf voor de vatbaarheid van zomereczeem (Riek, 1953a; Hesselholt & Agger, 1977; Broström et al., 1987; Anderson et al., 1988; Halldórsdóttir & Larsen, 1987). 2.4.5

Analyse van symptomen en preventiemaatregelen

Bij de meeste paarden blijven de symptomen beperkt tot de milde vorm, toch zijn er nog 18.8% van de BWP-paarden die lijden aan de ernstigere symptomen van de huidallergie. Op basis van deze gegevens is het duidelijk dat de problematiek betreffende zomereczeem niet verwaarloosbaar is. Zowel niet op vlak van dierenwelzijn (de jeuk en de wonden) als op economisch vlak (afgeschuurde haren en kale plekken). In de meeste gevallen zijn de manen en de staart de meest voorkomende aangetaste lichaamsdelen bij zomereczeem. Deze soms in combinatie met andere lichaamsdelen zoals de buik of de schoft. Echter de meningen van de eigenaars over preventiemaatregelen zijn uiteenlopend. Sommigen hebben alles geprobeerd om hun paard te helpen, anderen zijn ervan overtuigd dat niets helpt en zijn zelfs bereid om hun paard de allergie te laten ondergaan. Het is wel duidelijk dat als er iets wordt ondernomen, het vaak een combinatie is van verschillende methoden. Insectwerende producten en jeukverminderende oliën worden het meest gebruikt, maar blijken niet de meest effectieve methoden te zijn. Het omgekeerde geldt voor het Boett-deken en het opstallen van de paarden, deze methoden komen als meest effectieve maatregelen uit de test maar worden dan weer relatief weinig toegepast. Vele onderzoeken die de laatste zestig jaar zijn gedaan, besluiten eveneens dat het opstallen van paarden gedurende de activiteit van de Culoïdes mug één van de beste methode is om zomereczeem te onderdrukken (Riek 1953b; Quinn et al., 1983; Troedsson & Broström, 1986). Het verplaatsen van de paarden naar een ander gebied wordt duidelijk niet toegepast omdat de eigenaars deze methode als praktisch niet haalbaar beschouwen. De beste behandeling tegen zomereczeem is nog steeds preventie omdat er tot op heden geen efficiënte bestrijdingsmethode bestaat. Eens het paard symptomen van zomereczeem vertoont, is het gebruik van middelen zoals insectwerende producten en jeukverminderende oliën, als symptoombestrijding aan de orde.

67

2.4.6

Toekomst

Zomereczeem is een multifactoriële aandoening. Dit wil zeggen dat zowel omgevingsfactoren als genetische factoren van belang zijn voor het ontwikkelen van zomereczeem. De verwerking van de gegevens is vooral gebaseerd op de omgevingsfactoren, welke geassocieerd kunnen worden met het al of niet ontwikkelen van zomereczeem. Aan de hand van deze huidige set van gegevens en de conclusies over de omgevingsfactoren is het mogelijk om nu meer kennis te verwerven over de genetische achtergrond. Met behulp van een statistisch model kunnen erfelijkheidsgraden worden geschat en fokwaarden worden berekend. Omdat eerdere studies aantonen dat zomereczeem erfelijk is, is het mogelijk om het aantal paarden dat gevoelig is aan zomereczeem te verminderen via selectie. De fokwaarden zouden onder andere kunnen worden gebruikt door de paardeneigenaars of –fokkers bij de keuze van hun volgende dekhengst.

68

BESLUIT…. Zomereczeem bij BWP-paarden is zowel een probleem van dierenwelzijn, als een economisch relevante problematiek die men niet uit het oog mag verliezen. Zomereczeem of staart- en maneneczeem is een chronische, seizoensgebonden huidallergie bij paarden die wordt veroorzaakt door een overgevoeligheidsreactie op bepaalde allergenen in het speeksel van de Culicoïdes mug. Deze allergische reactie zorgt voor een onuitstaanbare jeuk met huidbeschadigingen als gevolg. Uit de enquête blijkt dat 9.5% van de BWP-paarden in Vlaanderen symptomen van zomereczeem vertoont. Verschillen in voorkomen van zomereczeem tussen de vijf Vlaamse provincies zijn wel gevonden, maar deze zijn niet statistisch significant. De grootste afwijking zit in de provincie West-Vlaanderen met een waarde van 5.5%. Factoren die een significant effect vertonen op het voorkomen van zomereczeem zijn de leeftijd en de gewichtsstatus van het paard, het aantal keer dat er met het paard wordt gereden en de vegetatie in de omgeving van de weide. De andere factoren die werden onderzocht in het onderzoek vertonen geen verband met de gevoeligheid van zomereczeem. Sommige van deze factoren zijn te subjectief zoals de conditiescore van het paard. Bodemvochtigheid, type stal, huisvesting, management van het veulen, kleur en geslacht komen uit de Chi-kwadraat test als niet statistisch significant. Een laatste factor die niet met zomereczeem geassocieerd kan worden, is het aantal keer dat het paard wordt ontwormd. Paarden die lijden aan de huidallergie vertonen meestal symptomen aan de manen en de staart. De symptomen blijven vaak beperkt tot afgeschuurde haren en kale plekken. Tot op heden werd er nog geen curatieve behandeling gevonden voor zomereczeem. Momenteel kan er enkel worden gerekend op symptoombestrijders. De meest effectieve strategieën zijn het vermijden dat het paard wordt gestoken door de Culicoïdes mug en het verminderen van de allergische reactie. De meeste eigenaars gebruiken een combinatie van verschillende behandelingen zoals het Boett-deken, insectwerende producten en jeukverminderende oliën.

69

BIJLAGE 1: BWP VASTGESTELDE BEGINLETTER VAN DE NAAM PER GEBOORTEJAAR

Beginletter Geboortejaar Geboortejaar

A

1977

2000

B

1978

2001

C

1979

2002

D

1980

2003

E

1981

2004

F

1982

2005

G

1983

2006

H

1984

2007

I

1985

2008

J

1986

2009

K

1987

L

1988

M

1989

N

1990

O

1991

P

1992

Q

1993

R

1994

S

1995

T

1996

U

1997

V

1998

W

1999

70

BIJLAGE 2: ENQUÊTE

71

72

BIJLAGE 3: BIJKOMENDE VRAGEN VOOR PAARDEN MET SYMPTOMEN VAN ZOMERECZEEM

73

74

BIJLAGE 4: KRUISTABELLEN Kruistabel 1: Het berijden van de paarden tussen zomer en winter AantalRijdenWinter * AantalRijdenZomer Crosstabulation

AantalRijdenZomer Enkele malen per Dagelijks AantalRijdenWinter

Dagelijks

week

Maandelijks

Wekelijks

Total

227

0

1

0

228

11

561

0

0

572

Maandelijks

0

1

534

0

535

Wekelijks

2

9

0

60

71

240

571

535

60

1406

Enkele malen per week

Total

Kruistabel 2: De huisvesting van paarden tijdens de zomer tussen goed en slecht weer HuisVZomerGoedWeer * HuisVZomerSlechtWeer Crosstabulation

HuisVZomerSlechtWeer tijdens

's nachts

eer

zonsonderga

opgestald,

ng en

dag en nacht enkele uren

opgestald HuisVZomerGoedW 's nachts opgestald

grotendeels

buiten

buiten

overdag

zonsopgang

volledig

opgestald

opgestald

opgestald

Total

363

0

15

13

0

29

420

dag en nacht buiten

8

575

0

0

0

11

594

grotendeels

0

0

201

0

0

49

250

11

0

0

22

0

3

36

0

0

0

0

5

3

8

0

0

0

0

0

98

98

382

575

216

35

5

193

1406

opgestald, enkele uren buiten overdag opgestald tijdens zonsondergang en zonsopgang opgestald volledig opgestald Total

75

Kruistabel 3: De huisvesting van paarden tijdens de winter tussen goed en slecht weer HuisVWinterGoedWeer * HuisVWinterSlechtWeer Crosstabulation

HuisVWinterSlechtWeer tijdens

HuisVWinterGoed Weer

grotendeels

zonsonderg

opgestald,

ang en

's nachts

dag en

enkele uren

overdag

zonsopgang

volledig

opgestald

nacht buiten

buiten

opgestald

opgestald

opgestald

Total

's nachts opgestald

299

0

8

2

0

24

333

dag en nacht buiten

1

247

0

0

0

6

254

grotendeels

2

0

312

0

0

89

403

overdag opgestald

6

0

0

2

0

0

8

tijdens

0

0

0

0

5

0

5

1

0

0

0

0

402

403

309

247

320

4

5

521

1406

opgestald, enkele uren buiten

zonsondergang en zonsopgang opgestald volledig opgestald Total

76

LITERATUURLIJST Althaus, H., Van Der Haegen, A., Von Tscharner, C., & Marti, E. (2000). Les affections cutanées allergiques. Pratique Vétérinaire Equine Vol, 32 (126), 15-21. Anderson, G.S., Belton, P., & Kleider, N. (1988). The hypersensitivity of horses to Culicoïdes bites in British Columbia. Can. Vet. J., 29, 718-723. Baker, K.P., & Quinn, J.P. (1978). A report on clinical aspect and histopathology of sweet itch. Equine Vet. J., 10 (4), 243-248. Bancroft, J.L. (1891). Proc. Ray. Soc. Qld. 8 (3). Cit: Riek, R.F. (1953a). Studies on allergic dermatitis (“Queensland itch”) of the horse: I – Descriptions, distribution, symptoms and pathology. Austr. Vet. J., 29, 177-184. Björnsdottir, S., Sigvaldadottir, J., Hellsten, M., & Reiher, R.J. (2004). The epidemiology of summer eczema in Icelandic horses. International symposium on diseases of the Icelandic horse, Veterinary association Iceland. Bourdeau, P., & Petrikowski, M. (1995). La dermatite estivale récidivante des équidés: données actelles. Le Point Vétérinaire, 27 (169), 27-36. Braverman, Y., Ungar-Waron, H., Frith, K., Adler, H., & Danieli, Y. (1983). Epidemiological and immunological studies of sweet itch in horses in Israel. Vet. Rec., 112, 521-524. Braverman, Y. (1988, november). Preferred landing sites of Culicoïdes species (Diptera: Ceratopogonidae) on a horse in Israel and its relevance to summer seasonal recurrent dermatitis (sweet itch). Equine Vet J, 20 (6), 426-429. Broström, H., Larsson, A., & Troedsson, M. (1987). Allergic dermatitis (sweet itch) of Icelandic horses in Sweden: An epidermiological study. Equine Vet. J, 19 (3), 229-236. Broström, H. (2006). Personal communication. Leg. Vet. Caers, M. (2008). Zomereczeem bij paarden : Prevalentie bij BWP-paarden en onderzoek naar invloedsfactoren. Masterproef KHKempen. Cameron, S.B., Stolte, E.H., Chow, A.W., & Savelkoul, H.F.J. (2003). T helper cell polarization as a measure of the maturation of the immune response. Mediators Inflammation, 12, 285-292. Capela, R., Purse, B.V., Pena, I., Wittman, E.J., Margarita, Y., Capela, M., et al. (2003, juni). Spatial distribution of Culicoïdes species in Portugal in relation to the transmission of African horse sickness and bluetongue viruses. Med Vet Entoomol, 17 (2), 165-77. De Deken, G., Madder, M., Deblauwe, I., De Clercq, K., Fasotte, C., Losson, B. et al. (2008). Vector monitoring at Belgian outbreak sites during the bluetongue epidemic of 2006. Prev Vet Med. Dekker, T., & Takken, W. (1998). Differential responses of mosquito sibling species Anopheles arabiensis and An. quadriannulatus to carbon dioxide, a man or a calf. Med Vet Entomology, 12, 136-140.

77

De Raat, I.J., Van Den Boom, R., Van Poppel, M., & Sloet Van OldruitenborghOosterbaan, M.M. (2008). The effect of a topical insecticide containing permethrin on the number of Culicoïdes midges caught near horses with and without insect bite Hypersensitivity in the Netherlands. Tijdschrift voor Diergeneeskunde, 20 (133), 838842. De Vries, M. (2008). Zomereczeem onder controle. Middelbeers: Mariëlle de Vries. Dier en natuur. (2009). Muggen en zomereczeem. Gevonden op 2 maart 2009 op het internet: http://dier-en-natuur.infonu.nl/dieren/32293-muggen-en-zomereczeem.html Ducro, B. (2004). Staart- en maneneczeem bij het paard: een literatuurstudie naar de oorzaak en de behandeling. Wageningen: Animal Science Group. Ducro, B., & Van Grevenhof, I. (2006). Wageningen: Animal Science Group.

Onderzoek naar SME in Nederland.

Edmonds, J.D., Horohov, D.W., Chapman, M.R., Pourciau, S.S., Antoku, K., Snedden, K. et al. (2001). Altered immune responses to a heterologous protein in ponies with heavy gastrointestinal parasite burdens. Equine vet. J., 33 (7), 658-663. Eidfaxi, Eidfaxi magazine online (2004). Gevonden op 4 maart 2009 op het internet: http://www.eidfaxi.is/frettir/eindex.php?frett_id=10561 Eidfaxi, Eidfaxi magazine online (2005). Gevonden op 4 maart 2009 op het internet: http://www.eidfaxi.is/frettir/eindex.php?frett_id=8674 Fadok, V.A. (1997). Update on equine allergies. Immunology, 5 (2), 86-75.

J. Vet. Allergy and Clinical

Frey, R. (2005). Personal communication. Leg. Vet. Gerber, H., Marti, E., & Lazary, S. (1992). On the genetic basis of equine allergic diseases: 2. Insect bite dermal hypersensitivity. Equine Veterinary Journal, 24, 113117. Gortel, K. (1998). Equine parasitic hypersensitivity. Vet. Clin. North Am. Equine Pract., 29, 14-16. Halldórdsóttir, S., & Larsson, A. (1987). An epidemiological study of summer eczema in Icelandic horses in Norway. Equine vet. J., 23 (4), 296-299. Henry, A., & Borey, L. (1937). Dermatose estivale recidivante du cheval: Pathologie et therapeutique. Rec. de Med. Vet., 113, 65-78. Hesselholt, M., & Agger, N. (1977). “Sommerekzem”. Dansk VetTidsskr., 60 (16), 715720. Hoebrechts, T. (2002). Zomereczeem bij het paard. Eindwerk Universiteit Gent, Faculteit Diergeneeskunde. Kapell, D. (2005). Genetics of insect hypersensitivity in the Dutch Shetland Pony. Wageningen University. Karlas, K. (2009a, 29 januari). Een paard is niet altijd zoals hij fokt. Ids, 2, 34-37. Karlas, K. (2009b, 26 februari). Erfelijkheidsgraad en genetische correlaties. Ids, 4, 4245.

78

Kennislink (2009). Gevonden op 2 maart op het internet: http://www.kennislink.nl/web/show Kleider, N., & Lees, M.J. (1984). Culicoïdes Hypersensitivity in the Horse: 15 Cases in Southwestern British Columbia. Can Vet Journal 25, 26-32. Kochuyt, A.M. (2008). Mestcellen bij Allergie en Mastocytose. Gevonden op 10 maart op het internet: http://images.google.be/imgres?imgurl=http://users.telenet.be/zeldzame.ziekten/List. m/masto1(3).gif&imgrefurl=http://users.telenet.be/zeldzame.ziekten/List.m/Masto(3). htm&usg=__Rax5dfWgBm3hfMczxUri WQO_hA=&h=214&w=375&sz=37&hl=nl&start=1&um=1&tbnid=_poMnVTusaEWSM:&t bnh=70&tbnw=122&prev=/images%3Fq%3Dkochuyt%2Ballergie%26hl%3Dnl%26um %3D1 Lange, S. (2004). Untersuchung zur Vererbung des Sommerekzems Beim Islandpferd. Tierartzliche Hochschule Hannover: Dissertation. Lindberg, L. (2006). A genetic study of summer eczema in Icelandic horses. Gevonden op 10 maart 2009 op het internet: http://ex-epsilon.slu.se/archive/00001223/01/282_Louise_Lindberg.pdf Littlewood, J.D. (1998). Incidence of recurrent seasonal pruritus („sweet itch‟) in British and German shire horses. Vet. Rec., 17, 66-76. Lönell, C. (1996). Man-och svansskorv etiologi och behandling. Student thesis, SLU. McCaig, J. (1973). Survey to establish the incident of sweet itch in ponies in the United Kingdom. Veterinary record, 93, 444-446. McCaig, J. (1975). Recent thoughts on sweet itch. Vet Ann, 15, 204-206. Mehlhorn, H., Walldorf, V., Klimpel, V., Jahn, B., Jaeger, F., Eschweiler, J. et al. (2007). Occurrence of Culicoides obsoletus-transmitted Bluetongue virus epidemic in Central Europe. Parasitol Res, 101, 219-228. Mellor, P.S., & McCaig, J. (1974). The probable cause of “sweet itch” in England. Vet Rec, 95, 411-415. Mellor, P.S., & Hamblin, C. (2004). African horse sickness. Vet Res, 35, 445-466. Nakamura, R., Sonoda, M., Too, K., Satoh, H., Yamashita, J., Abe, H., et al. (1954). Studies on “Kasen” of horses in Hokkaido: Results obtained in 1953. Jap. J. Vet. Res., 2 (3), 109-118. Nakamura, R., Matsuhashi, A., Yamashita, N., & Yamamoto, T. (1956). Studies on “Kasen” of horses in Hokkaido: Research on the actual state of the disease. Jpn J Vet Res, 4, 81-88. Peeters, L. (2009). Onderzoek naar de overerfbaarheid van zomereczeem. Gevonden op 2 maart 2009 op het internet: http://www.biw.kuleuven.be/genlog/livgen/chgs_nl_sanrogen.html Quinn, P.J., Baker, K.P., & Morrow, A.N. (1983). Sweet itch: responses of clinically normal and affected horses to intradermal challenge with extracts of biting insects. Equine Vet J, 15, 266-272.

79

Reiher, R.J., & Björnsdottir, S. (2004). The prevalence of summer eczema in Icelandic horses born in Germany. International symposium on diseases of the Icelandic horse, Veterinary association Iceland. Riek, R.F. (1953a). Studies on allergic dermatitis (“Queensland itch”) of the horse. I – Descriptions, distribution, symptoms and pathology. Austr. Vet. J, 29, 177-184. Riek, R.F. (1953b). Studies on allergic dermatitis (“Queensland itch”) of the horse. II – Treatment and control. Austr. Vet. J, 29, 185-187. Ruyter, A. (2005). Insect Bite Hypersensitivity in Friesian Horses. Wageningen University. Scott, D.W. (1988). Equine insect hypersensitivity. Large Animal Dermatology, 302306. Scott, D.W., & Miller, W.H. (2003). Equine Dermatology. St. Louis: Saunders. Stannard, A.A. (2000). Stannard‟s illustrated equine dermatology notes: Immunologic Diseases. Veterinary Dermatol, 11, 163-178. Steinman, A., Peer, G., & Klement, E. (2003). Epidemiological study of Culicoïdes hypersensitivity in horses in Israël. Vet. Rec., 152, 748-751. The Swedish Icelandic horse association. (2005). SIF’s register. Troedsson, M., & Broström, H. (1986). “Sommareksem” Svensk Veterinärtidning, 38 (4), 247-252. Unkel von, M., Simon, D., Mayer, M., & Sommer, H. (1986). Zur genetischen Fundierung des Sommerekzems beim Islandspferd. Eingang des Ms., 15 (6), 217-230. Van Den Boom, R., Ducro, B., & Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan, M. (2008). Identification of factors associated with the development of insect bite hypersensitivity in horses in the Netherlands. Gevonden op 6 april 2009 op het internet: http://www.knmvd.nl/uri/?uri=AMGATE_7364_1_TICH_R7975946738906 Van Den Dijck, R. (2008). Zomereczeem, feiten en fabels. Gevonden op 17 maart 2009 op het internet: http://www.paardentips.com/artikelen/medisch/zomereczeem.html Van Der Ploeg, H. (2008, januari). Alleen paarden fokken die ongevoelig zijn voor starten maneneczeem. Bit, 152, 28-29. Van der Rijt, R., Van den Boom, R., Jongema, Y., & Sloet van OldruitenborghOosterbaan, M.M. (2007). Culicoïdes species attracted to horses with and without insect hypersensitivity in the Netherlands. Vet J. Van Dijk, Y., Claassen, I., & Meerkerk, K. (2009). Onafhankelijke informatie over zomereczeem. Gevonden op 2 maart 2009 op het internet: http://www.zomereczeem.info Van Ewijk, W. (1981). Therapeutic treatment of horses. Van Grevenhof, I., Ducro, B., Heuven, H.C.M., & Bijma, P. (2006). Environmental and genetic factors affecting prevalence of insect bite hypersensitivity in Shetland and Friesian horses in the Netherlands. World Congress on Genetics Applied to Livestock Production, Belo Horizonte, MG, Brasil, August 13-18.

80

Van Grevenhof, E.M., Ducro, B., Heuven, H.C.M., & Bijma, P. (2007). Identification of environmental factors affecting the prevalence of insect bite hypersensitivity in Shetland and Friesian horses in the Netherlands. Equine Vet. J., 39, 69-75. Van Leeuwen, E. (2003). Staart- en maneneczeem. Veehouder en dierenarts, 17 (2), 67. Van Schaik, B. (2008). Insectenovergevoeligheid: Staart- en maneneczeem. Veehouder en dierenarts, 22 (3), 4-6. Viane, J., Gellynck, X., & De Belder, T. (2003). Het economische belang van de paardensector. Universiteit Gent, Faculteit Landbouwkundige en Toegepaste biologische wetenschappen. Wikipedia, (2009).: http://nl.wikipedia.org/wiki/Antihistaminicum. Wilson, A.D., Harwood, L.J., Bjornsdottir, S., Marti, E. & Day, M.J. (2001, november). Detection of IgG and IgE serum antibodies to Culicoides salivary gland antigens in horses with insect dermal hypersensitivity (sweet itch). Equine Vet J, 33 (7), 707 – 13.

View more...

Comments

Copyright � 2017 NANOPDF Inc.
SUPPORT NANOPDF