Aantekeningen 3 VWO Frans 2009

January 8, 2018 | Author: Anonymous | Category: Arts & Humanities, Schrijven, Grammatica
Share Embed Donate


Short Description

Download Aantekeningen 3 VWO Frans 2009...

Description

Aantekeningen 3 VWO Frans 2009-2010

1

Hoofdstuk 1 la charcuterie la boucherie le pain la baguette le sandwich la tartine tartiner

de slager, de vleeswaren de slager het brood (algemeen) het stokbrood het belegde stokbrood de boterham smeren

De plaats van en en y: -

Voor de infinitief (hele werkwoord) Anders: voor de persoonsvorm

Il parle de son école en France. Hij praat over zijn school in Frankrijk. Hij praat erover Hij wil erover praten Hij heeft erover gepraat Hij praat er niet over Hij wil er niet over praten Hij heeft er niet over gepraat

Il en parle. Il veut en parler Il en a parlé Il n’en parle pas Il ne veut pas en parler Il n’en a pas parlé

Je pense aux vacances. Ik denk aan de vakantie. Ik denk eraan. Ik denk er niet aan. Ik heb eraan gedacht. Ik heb er niet aan gedacht. Ik wil eraan denken. Ik wil er niet aan denken.

J’y pense. Je n’y pense pas. J’y ai pensé. Je n’y ai pas pensé. Je veux y penser. Je ne veux pas y penser.

Constructies met de (vervangen door en) Parler de (praten over) Etre fier de (trots zijn op) Avoir besoin de (nodig hebben) Avoir envie de (zin hebben in) Heureux de (blij met) Content de (tevreden met) S’occuper de (zorgen voor) Hij praat over school. Il parle de l’école. Hij praat erover. Il en parle.

Constructies met à, dans, en en sur (vervangen door y) Penser à (denken aan) Aller à/en (gaan naar) Habiter à/en/dans (wonen in) Parler à (praten tegen)

Hij wil niet praten over de vakantie.

Wij gaan wonen in Afghanistan.

Aantekeningen 3 VWO Frans 2009-2010

Ik heb aan de stoel gedacht. J’ai pensé à la chaise. Ik heb eraan gedacht. J’y ai pensé.

23-7-2017

Aantekeningen 3 VWO Frans 2009-2010

2

Il ne veut pas parler des vacances. Hij wil er niet over praten. Il ne veut pas en parler.

Nous allons habiter en Afghanistan. Wij gaan er wonen. Nous allons y habiter.

Zij is heel blij met haar cijfer. Elle est très heureuse de sa note. Zij is er erg blij mee. Elle en est très heureuse.

Zij gaan niet naar Six Flags. Ils ne vont pas à Six Flags. Ze gaan er niet heen. Ils n’y vont pas.

Exercice 12 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

praten over denken aan trots zijn op nodig hebben gaan naar wonen in zin hebben in praten tegen/met

parler de penser à être fier de avoir besoin de aller à/en/au(x) habiter à/en/dans avoir envie de parler à

Exercice 13 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

Karima en vient. Elle y pense souvent. (…) elle y est allée. Elle y habite. Elle en est très fière. Elles en ont beaucoup parlé. Il en a envie. (…) il en a besoin.

Exercice 14 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

vais en y mangeons y vit en a y trouve en avons en ai vais y

Aantekeningen 3 VWO Frans 2009-2010

23-7-2017

Aantekeningen 3 VWO Frans 2009-2010

3

A l’agence de voyages touristes Wat kun je er zien/bezoeken? Wat kun je er eten? Hoe is het weer er? … …

employés de l’agence de voyages je kiest een bestemming (land, stad of streek) en je vertelt wat je er kunt zien/bezoeken wat je er kunt eten hoe het weer er is … …

Zet in de imparfait: 1. Je prends le métro. (nous prenons) Je prenais le métro. 2. Nous sommes en France. Nous étions en France. 3. Vous faites du tennis. (nous faisons) Vous faisiez du tennis. 4. Ils ont dix ans. (nous avons) Ils avaient dix ans. 5. Les oiseaux chantent. (nous chantons) Les oiseaux chantaient. Bedenk dus eerst wat de nous-vorm is van het werkwoord. Haal –ons eraf en je hebt de stam. Na de stam plaats je de uitgang die je nodig hebt: -ais, -ais, ait, -ions, -iez, -aient. Bij être kun je dat niet doen. Daarvan moet je de imparfait gewoon uit het hoofd leren: étais, enz.

Nous-vormen van enkele belangrijke onregelmatige werkwoorden: aller avoir boire connaître croire devoir dormir écrire envoyer dire faire lire

nous allons nous avons nous buvons nous connaissons nous croyons nous devons nous dormons nous écrivons nous envoyons nous disons nous faisons nous lisons

Aantekeningen 3 VWO Frans 2009-2010

gaan hebben drinken kennen geloven moeten slapen schrijven sturen zeggen doen, maken lezen

23-7-2017

Aantekeningen 3 VWO Frans 2009-2010 mettre ouvrir pouvoir prendre savoir venir vivre voir vouloir

nous mettons nous ouvrons nous pouvons nous prenons nous savons nous venons nous vivons nous voyons nous voulons

4 leggen, zetten, aantrekken openen kunnen nemen weten komen leven zien willen

Denk ook aan de regelmatige werkwoorden op –er: finir choisir

nous finissons nous choisissons

eindigen kiezen

Zelf zinnetjes maken Als je zelf Franse zinnetjes gaat maken, moet je rekening houden met de vaste zinsvolgorde in het Frans: (bepaling) onderwerp – gezegde – lijdend voorwerp (bepaling) bijzondere gevallen: 1. persoonlijke voornaamwoorden - voor het hele werkwoord - anders voor de persoonsvorm Ik zie jou in de tuin. Je te vois dans le jardin. Ik wil je niet zien. Je ne veux pas te voir Ik heb je niet gezien. Je ne t’ai pas vu. 2. bijwoorden zoals déjà, toujours, souvent, bien, mal - achter de persoonsvorm Ik eet altijd chocoladeijs. Je mange toujours de la glace au chocolat. Ik wil vaak tennissen. Je veux souvent faire du tennis. Je hebt heel goed gezongen! Tu as très bien chanté. Heb jij meneer Gerrits al gezien?

Aantekeningen 3 VWO Frans 2009-2010

23-7-2017

Aantekeningen 3 VWO Frans 2009-2010

5

Tu as déjà vu monsieur Gerrits?

Vertaal: 1. De wandeling naar de jeugdherberg was mooi. La promenade à l’auberge de jeunesse était belle/jolie. 2. Ik heb me vergist. Het was een grapje. Je me suis trompé(e). C’était une blague. (alle wederkerende werkwoorden (werkwoorden met se) worden vervoegd met être). 3. Ik zie je gezicht nauwelijks. Je vois ton visage à peine. 4. Morgen ga ik uitslapen. Demain je vais faire la grasse matinée. 5. Waar is de halte? Où est l’arrêt? 6. Jammer genoeg heb ik vandaag koorts. Malheureusement j’ai de la fièvre aujourd’hui. 7. Op de postzegel staat het gezicht van de koningin. Sur le timbre il y a le visage de la reine.

Exercice 34 MILOU, UNE CHATTE GENTILLE Milou a trois mois. Elle est née en juillet. Elle est douce avec les enfants. Ses hobbies sont jouer et manger. Ses couleurs sont noir et blanc. Elle est douce et gentille / Elle a un caractère doux et gentil. Elle cherche un maître sympa(thique) avec des enfants / qui a des enfants. Si vous aimez Milou / Si Milou vous plaît, vous pouvez téléphoner au 05.24.33.58.97 Exercice 37 Marseille, le 29 septembre 2009 Chers parents, Les premiers jours j’ai beaucoup pensé à vous, mais j’ai trouvé une amie. Mon français est déjà meilleur. / J’ai déjà amélioré mon français. Je vais souvent à la plage et je visite Marseille. Je m’y amuse beaucoup. / Je m’amuse beaucoup ici. Répondez-moi vite. / Je vous embrasse.

Aantekeningen 3 VWO Frans 2009-2010

23-7-2017

Aantekeningen 3 VWO Frans 2009-2010

6

Grosses bises, … Trappen van vergelijking (Les degrés de comparaison) 1. vergrotende trap Je maakt een vergrotende trap door plus (= meer) voor het bijvoeglijk naamwoord te zetten. un grand problème un plus grand problème

een groot probleem een groter probleem

un test difficile un test plus difficile

een moeilijk proefwerk een moeilijker proefwerk

Als je twee dingen met elkaar vergelijkt, dan gebruik je que in de betekenis van dan: Le test d’anglais est plus difficile que le test de français. Het proefwerk Engels is moeilijker dan het proefwerk Frans. Let op! beter is niet plus bon (“goeder”), maar meilleur. En naast plus mauvais (“slechter”) bestaat ook de vergrotende trap pire (“slechter, erger”): Mon frère est un meilleur chanteur que moi. Mijn broer is een betere zanger dan ik. Ce test est pire que le test de la semaine dernière. Dit proefwerk is erger dan het proefwerk van vorige week. 2. overtreffende trap Je maakt van een vergrotende trap een overtreffende trap door le, la of les ervoor te zetten. Als het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat, krijg je dus twee keer een lidwoord: le plus grand problème le test le plus difficile la meilleure chanteuse

het grootste probleem het moeilijkste proefwerk de beste zangeres

Als je een bezittelijk voornaamwoord gebruikt, valt het lidwoord dat meteen daarna zou komen weg: mon plus grand problème mijn grootste probleem (dus niet: mon le plus grand problème) mon meilleur ami

mijn beste vriend

Aantekeningen 3 VWO Frans 2009-2010

23-7-2017

Aantekeningen 3 VWO Frans 2009-2010

7

mon prof le plus drôle mijn grappigste leraar (hier blijft het lidwoord gewoon staan, want het volgt niet direct op het bezittelijk voornaamwoord) Het is van belang te weten welke bijvoeglijke naamwoorden voor en welke achter het zelfstandig naamwoord staan. De bijvoeglijke naamwoorden die voor het zelfstandig naamwoord komen, vind je op blz. 120 van je tekstboek. Leer deze uit je hoofd. Vertaal nu: 1. Mijn zus is jonger dan ik. Ma soeur est plus jeune que moi. 2. De leraar Frans maakt de moeilijkste proefwerken. Le professeur de français fait les tests les plus difficiles. 3. Aïcha is mijn beste vriendin. Aïcha est ma meilleure amie. 4. Zij heeft een kleinere auto. Elle a une plus petite voiture. 5. Wie heeft de mooiste pen? (de pen = le stylo) Qui a le plus beau stylo? 6. Mijn kleinste broertje is tien jaar. Mon plus petit frère a dix ans. Extra informatie t.b.v. “Bonus”: wij blussen = réfléchir détenir se souvenir wij slaan = wij bevallen = wij gaan zitten

nous éteignons wordt vervoegd zoals “finir” en “choisir” wordt vervoegd als “venir” en “tenir” wordt vervoegd als “venir” en “tenir” nous battons nous plaisons nous nous asseyons

Oefenmateriaal 1. 2. 3. 4. 5.

Tu t’en souviens? Vous y avez réussi? Tu t’y es jeté? Vous allez y envoyer le courrier? Il y en a encore.

1. 2. 3. 4.

nous finissions il prenait j’avais elle allait

Aantekeningen 3 VWO Frans 2009-2010

23-7-2017

Aantekeningen 3 VWO Frans 2009-2010

8

5. vous parliez 6. ils savaient 7. j’étais 8. tu voyais 9. il faisait 10. nous disions 1. 2. 3. 4. 5. 6.

la plus grande gaffe ma plus grande gaffe La pub(licité) en France est plus folle / dingue qu’aux Pays-Bas. la meilleure façon Le chien est notre ami le plus fidèle. Cette manche est plus longue que l’autre.

Exercice 15 -

Quelle est ta matière la plus intéressante? C’est la gym. (ma matière la plus intéressante, c’est l’histoire) Pourquoi tu aimes cette matière? Parce que c’est amusant/chouette/cool. Que penses-tu de monsieur Gerrits? C’est le prof le plus sympa de l’école. Quelle est ta matière la plus difficile? (Ma matière la plus difficile,) c’est l’histoire. Tu as beaucoup de devoirs pour cette matière? Non, j’ai moins de devoirs que pour français. Maintenant je dois aller en classe. A tout à l’heure / à bientôt.

Exercice 16 -

Pourquoi est-ce que tu pleures? Le prof est fâché contre moi. Alors, pourquoi tu es si nerveux / nerveuse? Je dois aller chez le proviseur. Et pourquoi tu dois aller chez le proviseur? Je suis arrivé en retard. Bon courage / Bonne chance. Merci. Au revoir!

Aantekeningen 3 VWO Frans 2009-2010

23-7-2017

View more...

Comments

Copyright � 2017 NANOPDF Inc.
SUPPORT NANOPDF