Oorzaken voor dekolonisatie na 1945

January 21, 2018 | Author: Anonymous | Category: Geschiedenis, European History, Europe (1815-1915), Industrial Revolution
Share Embed Donate


Short Description

Download Oorzaken voor dekolonisatie na 1945...

Description

Moderne tijd Tijd van Burgers en Stoommachines (1800- 1900) Kenmerkende aspecten: De Industriële Revolutie, die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving De uitvindingen in de textiel- en ijzerindustrie maakten van Engeland de eerste industriële samenleving, waarin niet meer de landbouw toonaangevend was, maar de industrie. De bedrijfstak textiel maakte machinale productie mogelijk. Stoom zorgde voor de aandrijving van machines, de koloniën voor een onbeperkte afzetmarkt. De aanleg van kanalen en spoorwegen zorgde voor snel en goedkoop vervoer van personen en goederen. Grote hoeveelheden ijzer en kolen waren makkelijk voorhanden. Dat alles bij elkaar vormde samen de ingrediënten voor het succes van de Engelse ondernemers en fabrikanten die nieuwe wegen durfde in te slaan. Met het begrip Industriële Revolutie wordt in de eerste plaats deze verandering in de Britse samenleving aangeduid tussen 1750 en 1850. In het algemeen wordt de term aangegeven: de snelle omslag in een samenleving van landbouw en nijverheid naar industrie. Handkracht was vervangen door machinale productie, huisnijverheid door fabrieksarbeid. Discussies over de ‘sociale kwestie’ Steeds meer arbeiders trokken naar de stad voor werk. Overal schoten huurkazernes en sloppenwijken uit de grond. Het zag overal zwart van de roet en de rook dat op de huizen en straten neerdaalde uit de vele schoorsteenpijpen, die de walm van stoommachines uitbraakten. Er was geen waterleiding of riolering. De kwaliteit van de huizen waren beroerd. Geregeld stortte de boel in of zakten mensen door de veel te dunne vloeren. Je woonde vaak met verschillende gezinnen in een kamer. Het stierf er van ongedierte. Telkens weer braken er cholera en tyfus uit. Dit raakte veel slachtoffers iedere keer. Veel arbeiders grepen naar de fles om hun zorgen weg te drinken. Deze situatie deed zich overal voor in Europa waar industrialisatie om zich heen greep. Veel welgestelde burgers maakten zich na verloop van tijd zorgen. Zij noemden de problemen van de arbeider de sociale kwestie. Schoorvoetend liet de overheid het economisch liberalisme los. Verschillende wetten maakten het leven van de arbeider stukje bij beetje wat dragelijker. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie De moderne vorm van imperialisme, is Europa als grootmacht. De geïndustrialiseerde landen gingen uit onderontwikkelde landen grondstoffen halen, zoals Afrika. De grote Europese landen zoals Engeland en Frankrijk eigende grote stukken van Azië en Afrika toe. Het ging hen om de toegang tot grondstoffen en afzetmarkten. Daarbij was het niet voldoende om handelsposten te hebben; deze gebieden moesten ook daadwerkelijk in bezit genomen worden. Af en toe dreigden zij onderling slaags te raken, waarna de invloedssferen afbakenden, zoals in Afrika. In China volgeden de Europese staten een opendeurpolitiek, waardoor zij tot de Chinese markt toegang kregen. Nederland wist zich in Nederlands- Indië door de invoering van het cultuurstelsel te verzekeren van grote koloniale winsten. De uitbreiding van imperia leidde tot grote macht voor de Europese landen maar ook tot dreigende militaire conflicten en toename van de bewapening, met name de vlootbouw.

De opkomst van emancipatiebewegingen Er komen verschillende groepen in de samenleving die voor hun rechten opkwamen. Arbeiders lieten zich niet langer wegzetten als mensen die geen rechten maar wel plichten hadden. Eerst zorgden zij ervoor dat zij zich in sociaal- economisch opzicht konden weren tegenover de ondernemers door het oprichten van vakbonden. Marx en Engels dachten dat revolutie het enige en beste middel was om arbeidersklasse te verheffen. De meeste socialistische partijen vonden het algemeen kiesrecht en sociale en economische hervormingen een betere aanpak. Zij eisten algemeen kiesrecht. Vrouwen werden zich steeds meer bewust van hun veranderende plaats in de maatschappij. Voor het eerst in de geschiedenis ontstond met het feminisme een georganiseerde politieke beweging en kregen ook vrouwen politieke rechten. In het confessionalisme vonden de kleine luyden van Abraham Kuyper een beweging die tegemoetkwam aan hun belangen en ideeën op basis van een christelijke overtuiging. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces In 1848 brak de Februarirevolutie uit. De soldaten van de nationale garde weigerden op te treden. De burgerij steunde de koning niet langer en Louis- Philippe moest aftreden. Hij vluchtte met zijn vrouw in vermomming naar Londen. Na zijn vertrek werd Frankrijk voor de tweede keer een republiek. De Assemblee Constituante werd gekozen met algemeen mannenkiesrecht. Frankrijk leek hiermee de toon te zetten voor een voortschrijdende democratisering in Europa. Er waren meer royalisten op het Franse platteland dan radicale arbeiders in Parijs en andere grote steden. De Assemblee stelde een nieuwe grondwet op. Hierin werd bepaald dat de president op basis van algemeen mannenkiesrecht gekozen werd. Hij kreeg uitgebreide bevoegdheden. Van de drie machten van Montesquieu kreeg de uitvoerende macht veel meer te vertellen, ten koste van de wetgevende macht. Daar maakte de neef van Napoleon meteen gebruik van in de daaropvolgende jaren. Pas na 1900 kregen vrouwen langzamerhand ook meer kiesrecht. De opkomst van politiek- maatschappelijke stromingen; liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme De snelle veranderingen in de samenleving en de snelle groei van de economie brachten nieuwe ideeën met zich mee over het economisch handelen van de mens. Liberalisme: In Parijs bracht de Julirevolutie de burgerkoning Louis- Philippe aan de macht, een vertegenwoordiger van de gegoede burgerij. Haar ideologie, het liberalisme, zette zich af tegen adel en kerk. De grondwet van de VS en de Verklaring van Rechten van de mens en burger waren richtinggevend. Iedereen moest vrij kunnen kiezen wat betreft godsdienst, politiek en economie. Iedereen had recht op vrede en veiligheid, gewaarborgd door de overheid. Nationalisme: Duizenden hadden zich ingezet om Napoleon te verdrijven. Zij vonden dat de Duitse vorsten nu over de brug moesten komen. Die hadden volksvrijheid en volksvertegenwoordiging beloofd. Na de overwinning bleken deze beloften loos. Slechts een kleine groep slaagde erin om de idealen overeind te houden, zoals de studenten in Jena. Zij richtten de Deutsche Burschenschaft op. Als driekleur verkozen zij de rijkskleuren, zwart, rood en goud en als devies ‘eer, vrijheid, vaderland’. Zij hadden overigens zelf nauwelijks een bijdrage geleverd aan de verdrijving van Napoleon ‘de tiran’. Ook elders schoten tal van halve en hele geheime organisaties als paddenstoelen uit de grond, broeinesten van patriottische en nationalistische agitatie.

Socialisme: In 1884 richtte Pieter Jelles Troelstra de Sociaal- democratische Partij (SDAP) op. Elke eerste mei demonstreerden de SDAP en vakbeweging met rode vlaggen voor algemeen kiesrecht en een achturige werkdag. Het ontstaan van de SDAP en de vakbeweging zijn nauw verbonden met de opkomst van het socialisme. Het socialisme trok zich het lot van de arbeiders aan en keerde zich onder andere tegen het liberalisme. In de ogen van de socialisten was de fabrieksondernemer de voorvechter van de vrije markt, de wereldhandel, winststrevend en privé- eigendom, een kapitalist. Het ging om winst en de concurrentie voor te blijven. De economische stelsel, het kapitalisme, had de oude standenmaatschappij vervangen. Er ontstonden twee klassen: de bourgeoisie of burgerij tegenover de arbeidersklasse Confessionalisme: Het confessionalisme is georganiseerd op basis van het geloof. Feminisme: In de nasleep van de revolutie van 1884 besluit een klein groepje vrouwen in de VS de eerste Women’s Right Convention te organiseren. Die bijeenkomst is het begin van het feminisme, de vrouwenbeweging, die zich afzet tegen de ongelijkheid van man en vrouw in de huwelijkswetgeving, de dubbele seksuele moraal en de geringe onderwijs- en beroepsmogelijkheden voor vrouwen. Vrouwenkiesrecht was volgens de feministen het middel om de ongelijkheid tegen te gaan. Maar voor vrouwen werd er geen plek in het parlement ingeruild. Twee Engelse vrouwen besloten uiteindelijk tot harde actie over te gaan. Moeder Emmeline en dochter Christabel Pankhurst ontregelden (samen met andere vrouwen) politieke bijeenkomsten en ketenden zich vast aan de hekken van BuckinghamPalace. Ze weigerden zelfs belasting te betalen. Naar het Engelse woord voor stemrecht (= suffrage) werd deze militante vrouwengroep genoemd, suffragettes. Vrouwen kregen in Engeland uiteindelijk in 1928 kiesrecht en vrouwen in Nederland in 1917. Jaar 17e eeuw 18e eeuw 1750 (- 1850) 19e eeuw

1815

1830

1848

Uitleg Eerst werkende stoommachine pompte grondwater weg uit de mijnen Stagnatie ijzerproductie Begin van de Industriële Revolutie in Engeland, de Britse samenleving veranderd van een landbouw naar een industrie . Steeds meer machines die het handwerk overnamen . Groot- Brittannië grootste ijzerproducent ter wereld . De West- Europese landen breidden hun koloniale bezittingen uit tot grote wereldrijken . Begin transport van grondstoffen en energie uit Afrika naar Europa . Steeds meer vrouwen uit de burgerij gingen buitenshuis werken . Burschenschaft in Jena, Duitsland . Veldslag bij Waterloo  Deze situatie en de slag bij Trafalgar, leidde tot Pax Brittanica . Congres van Wenen . Katoen de baas in de Engelse industrie ‘King Cotton’ . Opstanden en revoluties in verschillende Europese hoofdteden . Julirevolutie in Frankrijk . Cultuurstelsel in Nederlands- Indië . Eerste stoomtrein met passagiers, de Rocket, aan zijn officiële reis van Liverpool naar Londen, met 38 km/u . Februarirevolutie in Frankrijk . Napoleon keert terug naar Frankrijk  stelt zich verkiesbaar op . Nederland: Thorbecke stond op met zijn liberalistische ideeën  hij wilde grondwetherziening en een nieuwe regering

1849

1849 – 1850 1850 1851

1857 1859 1862 1866 1867 1870 – 1871 1871

1876 1879 1880 1884

1898 1900 1917 1928

. Duitsland : Realpolitik . Arbeiders, vrouwen, middenstanders, boeren en ambachtslui gingen zich organiseren om hun positie te verbeteren  ontstaan nieuwe politieke stromingen . Women Right’s Convention  begin feminism . Communistisch manifest door Friedrich Engels en Karl Marx Nieuwe grondwet en censuskiesrecht  de macht van de koning werd ingeperkt. Ministers werden verantwoordelijk voor het regeringsbeleid en voor de daden van de koning. De rechten van de Eerste en Tweede kamer werden uitgebreid. Hongersnood in Nederlands- Indië IJzerindustrie tot bloei  gebouwen, bruggen, torens en machines werden er van gemaakt . Crystal Palace, geopend door koningin Victoria en prins Albert, gebouwd met gietijzer  het grootste tentoonstellingsgebouw ooit . Napoleon de Derde keizer in Frankrijk  De Tweede Republiek wordt het Tweede Keizerrijk Direct Rule Multatuli, boek van Max Havelaar In Pruisen kwam de politieke leiding in handen van Otto von Bismarck Epidemie in Amsterdam, 21.000 slachtoffers door ziektes (cholera en tyfus) Eerste schip door het Suezkanaal Duits – Franse oorlog . Uitroeping van het keizerrijk Duitsland in de spiegelkamer van Versailles . Suez- kanaal in handen van de Engelsen . Nederlandsch Werklieden Verbond Nederland: Protestantse patrimonium of rooms-katholieke vakbond Oprichting van Anti-Revolutionaire Partij door Abraham Kuyper Europese Industriële vakbonden . Algemene Nederlandse Diamant bewerkersbond . SDAP (Sociaal- Democratische Arbeiderspartij) opgericht onder leiding van Pieter Jelles Troelstra  opkomst socialisme  tegenhanger van het kapitalisme Tasjoda- incident Bokseropstand in China Nederlandse vrouwenkiesrecht Engelse vrouwenkiesrecht

Bekende mensen Otto von Bismarck

Napoleon 3 Queen Victoria Thorbecke Emmeline Pankhurst

Duitse staatsman en een dominant figuur in de wereldgeschiedenis. Hield toezicht op de Duitse eenwording. Hij werd bondskanselier van de Noord- Duitse Bond. Hij was de ontwerper van het Duitse Keizerrijk en de eerste rijkskanselier President van Frankrijk Koningin van het Verenigd Konkrijk en keizerin van Indië Nederlandse staatsman en grondlegger van het Nederlandse parlementarisme Een van de oprichters van de Briste suffragettebeweging

Aletta Jacobs Karl Marx

Abraham Kuyper Metternich

Adam Smith

Troelstra

De eerste Nederlandse vrouw die afstudeerde als arts Duitse denker, grondlegger van de arbeidersbeweging en een centrale figuur in de geschiedenis van het socialisme en communisme Oprichter van de ARP Oostenrijks staatsman en een van de belangirjkste diplomaten van zijn tijd. Hij werkte hard, was eerlijk en gecultiveerd, maar hijw as ook een ijdele man die eindeloos over zichzelf sprak en schreef. Schotse filosoof en een van de belangrijkste figuren van de Schotse verlichting. Een pioneer op het gebied van politieke economie Oprichter van de SDAP

Landbouw, agrarische revolutie zorgt voor meer voedsel en een grotere bevolking (grotere vraag naar kleding, goed voor de textielnijverheid) Mijnbouw, James Watt verbetert de stoommachine die in de mijnen gebruikt worden  stoommachine kan waterkracht vervangen Textiel nijverheid, door diverse uitvindingen in de textielnijverheid leiden tot gemechaniseerde productie  daardoor is er meer behoefte aan een stabiel energiebron en aan arbeiders Eerste Industriële Revolutie 1775-1850 Energie: steenkool Materiaal: ijzer

Tweede Industriële Revolutie 1850-1900 Energie: elektriciteit en olie Materiaal: Staal

Economische gevolgen - Huisnijverheid wordt verdrongen door fabrieksarbeid - Enorme toename van de productie - Dalende prijzen van de producten

Sociaal gevolgen Landbouwstedelijke samenleving wordt een industriële samenleving: - Voornaamste middel van bestaan: industrie, afname huisnijverheid - Snelle bevolkingsgroei en urbanisatie - Uitgebreide vervoersmogelijkheden  uitvindingen: trein, stoomschepen = transport revolutie - Grotere inkomensverschillen, groter verschil tussen arm en rijk

Franse Revolutie (1789- 1799): Geen koning, macht bij de burgers, afschaffen standen samenleving Na 1815: Restauratie van de macht van de vorsten Industriële revolutie: Ontstaan van arbeidersklasse/groeiende kloof tussen arm en rijk Standensamenleving Geen sociale mobiliteit

Klassensamenleving Sociale mobiliteit mogelijk

1 - Adel 2 – Geestelijkheid 3 – Burgers

1 – Adel + gegoede burgerij 2 – Burgerij (middenklasse) 3 – Geschoolde arbeiders 4 – Ongeschoolde arbeiders

Nationalisme Adel + gegoede burgerij & middenklasse

Liberalisme Adel + gegoede burgerij & middenklasse

Socialisme Arbeiders

Romantiek (eerste helft 19e eeuw) Niet rationalisme maar gevoel

Verlichting & Democratische revoluties (Amerikaanse & Franse) John Locke Adam Smith Vrijheid van het individu

Industriële Revolutie

Voorliefde voor het eigen volk (en eigen natie)

Cultuur: . Een eigen taal maakt een volk tot een eenheid . Ieder volk heeft een eigen cultuur . Geschiedenis is belangrijk

Politiek: . Ieder volk heeft recht op een eigen natiestaat (eigen wetgeving, eigen regering)

Politiek: . Grondwet 1 – Beperking macht van de koning 2 – Garantie van burgerrechten . Gelijkheid voor de wet . Volksvertegenwoordiging moet de koning controleren Economie: . Particulier bezit . Vrijhandel . Weinig bemoeienis van de overheid Cultuur: . Vrijheid van denken . Geen censuur

Confessionalisme Adel + gegoede burgerij & middenklasse + arbeiders Vooral in Nederland en Duitsland

Feminisme Adel + gegoede burgerij & middenklasse

Karl Marx (18181883) Gelijkheid en gelijkwaardigheid voor de arbeidersklasse (2 richtingen) 1 - Communisme: . Omverwerping van het kapitalisme via een gewelddadige revolutie . Radicale verbetering

Katholieken en protestanten Samenleving op basis van religieuze normen en waarden

Mary Wollstonecraft Gelijkwaardige positie van de vrouw in de maatschappij

Politiek . Tegen de liberale scheiding van kerk en staat

Politiek . Gelijkheid voor de wet . Kiesrecht

Sociaal: . grote angst dat arbeidersklasse zich los maakt van het geloof

Economie: . Gelijke kansen op de arbeidsmarkt

2 – Sociaaldemocratie: . Kiesrechtuitbreiding . Sociale wetgeving . Gematigde weg verbetering

Cultuur: . Rol van het geloof moet belangrijk blijven in de maatschappij

Sociaal: . Gelijke rechten op gebied van onderwijs en opleiding

Verlichting & Franse Revolutie

Cultuur: . Tegen de dubbele sexuele moraal

Eenwording van Duitsland (1871): Tot 1871 bestaat het Duitse Rijk uit losse staatjes  Grootste staat is Pruisen  invoerrechten maakt de handel ingewikkeld tussen de losse staatjes  Pruisen industrialiseert en wilt af van invoerrechten bij grensovergangen  1834: Oprichting Zollverein,

vrijhandel tussen bepaalde staatjes  Otto von Bismarck, minister president van Pruisen, hij wil dat de staat een woord  1866: Noord- Duitse bond na overwinningen in Duits- Deense en PruisischOostenrijkse oorlogen  1871: Duitse eenwording na overwinning in Frans- Duitse oorlog Democratisering Democratische revoluties (17e eeuw), burgerij meer macht, maar na 1815: restauratie van de macht van de vorsten, inspraak van de bevolking beperkt (in eerst instantie vindt de bevolking dat niet erg want de tijd van Napoleon was een rommelige periode) Nederland: 1815: Koninkrijk der Nederlanden is een constitutionele monarchie: . Grondwet (constitutie) . Koning (monarch) kan ontbinden parlement, benoemen van ministers, Koninklijke besluiten = Koning Willem 1  Koning heel veel inspraak 1848: Revolutiejaar (hongerjaar, burgers in opstand)  de grondwetswijziging van Thorbecke (liberalist): . Koning – Bleef lid van de regering & onschendbaar (koning niet op aangesproken voor de wet van de ministers) . Ministers – Ministeriele verantwoordelijkheid (meer invloed op de wet) . Volksvertegenwoordiging: parlement nieuwe vorm: - Eerste Kamer: Gekozen door Provinciale Staten - Tweede kamer: Gekozen door de burgers met censuskiesrecht & mogen ministers ontslaan Nieuwe vrijheden: . Vrijheid van onderwijs . Vrijheid van vereniging en vergadering Censuskiesrecht = Geen sprake van democratie, census betekent grens, mensen die een bepaald bedrag belasting betaalt, mag stemmen  de helft van de gegoede burgerij kon stemmen (alleen mannen) Democratisering = Groei van de invloed van de bevolking in politiek en samenleving door uitbreiding van het kiesrecht v.a. 1870: Links- liberalen willen uitbreidingen van wie mag kiezen & socialisten 1887: Mannen met bepaalde kenteken van geschiktheid en maatschappelijke welstand voor kiesrecht in aanmerking 1896: Mannen met status, woning, opleiding mogen stemmen v.a. 1900: Opkomst feminisme 1917: Pacificatie; algemeen mannenkiesrecht, passief vrouwenkiesrecht 1919: Algemeen vrouwenkiesrecht

Emancipatiebeweging = Beweging die naar gelijkberechtiging streeft Socialisme Confessionalisme Feminisme Gelijkheid en gelijkwaardigheid Samenleving op basis van Gelijkwaardige positie van de voor de arbeidersklasse christelijke normen en waarden vrouw in de maatschappij Socialisten wilden betere woon- . Openbaar onderwijs Ongelijkheid voor de wet tussen en werkomstandigheden voor . Bijzonder onderwijs (ingericht man en vrouw de arbeidersklasse naar een bepaald idee/stroming) Sociaal – democraten Liberale overheid gaf alleen Eerste feministische golf: organiseerden zich in politieke subsidie aan openbaar Vrouwen uit de burgerij wilden

partijen  kiesrechtuitbreiding zou voor meer sociale wetgeving zorgen

Kiesrecht: 1917: Algemeen mannenkiesrecht, passief vrouwenkiesrecht 1919: Algemeen vrouwenkiesrecht

onderwijs Schoolstrijd: kiesrecht  nieuwe wetgeving financiële gelijkstelling van zou dan de positie van de openbaar en het bijzonder vrouw in de maatschappij onderwijs  Schoolstrijd leidt verbeteren tot protestantse en katholieke verzuiling en tot de oprichting van confessionele politieke partijen Pacificatie (vredesluiting)van 1917: Schoolstrijd: Sociale kwestie: 1917: Financiele gelijkstelling v.a. 1900: Toenemende sociale van openbare en bijzondere wetgeving scholen

De sociale kwestie De industriële revolutie had grote gevolgen: Mechanisatie: . Handwerklieden raakten hun baan kwijt  zij richtten de eerste vakbonden op . Verhoudingen op de werkvloer werden harder . Het werken aan de machines kon gevaarlijk en slecht voor de gezondheid zijn Urbanisatie: . Huizen waren klein en van slechte kwaliteit . Slechte hygiene zorgde voor gezondheidsproblemen . Bezorgde mensen uit de burgerij brachten de gevolgen onder de aandacht

Sociale kwestie: - Armoede en slechte werk- en leefomstandigheden van de arbeidersklasse - Integratie in de maatschappij Voor Tegen Links- liberalen: Arbeiders staan zwak tegenover Conservatief- liberalen: Sociale wetten zorgen werkgevers en hebben geen geld voor voor luiheid en een gebrek aan zelfstandigheid verzekeringen Sociale confessionelen: Arbeiders moeten Conservatieve confessionelen: Armoede is door beschermd worden tegen de hebzucht van de God gegeven. Arbeiders moeten hard werken en werkgevers onderdanig zijn Sociaal- democraten: Arbeiders staan zwak Communisten: Wetgeving gaat niet ver genoeg. tegenover de werkgevers en hebben geen geld De arbeiders moeten d.m.v. een revolutie de voor verzekeringen macht grijpen

Modern imperialisme = Het streven naar een groot rijk onder macht van een keizer of een volk 1 – Het Romeinse imperium 2 – Europese imperium d.m.v. kolonialisme 1500-1850: Overzeese handel werd gedreven in kustgebieden vanuit factorijen Kolonialisme 1500-1850

Modern imperialisme 1850-1920

Meer bezetting dan verovering Haalde grondstoffen uit de koloniën Ook in Noord en Zuid- Amerika Voorheen was de VS een kolonie

Verovering en intensiever bestuur van koloniën Grondigere exploitatie van de koloniën Alleen Azië en Afrika Nieuwe landen gaan koloniën veroveren (zoals de VS)

Oorzaken van het moderne imperialisme Politiek Cultuur Nationalisme: Een groot rijk gaf Verspreiding van het internationaal politiek en christendom militair aanzien Sociaal- darwinisme: Blanke ras zou superieur zijn White man’s burden: de morele van blank Europa om minder ontwikkelde volken/ beschavingen bij te brengen Gevolgen voor de koloniën Economie Politiek Cultuur Wereldwijde arbeidsverdeling Koloniën werden direct of Onder invloed van het indirect bestuurd door de christendom en westerse Europese mogendheden rechtspraak werden lokale tradities aangetast Deel van de inheemse bevolking werd ingeschakeld bij het bestuur en het leger Economie Grondstoffen voor de groeiende industrie Afzetmarkten voor de groeiende industrie

Communisme

Begin 19e eeuw

Confessionalisme Tweede helft van de 19e eeuw

Economisch Liberalisme

In de Verlichting van de 18e eeuw

Fascisme

1922, in Italië, onder leiding van Mussolini

Feminisme

Einde 19e eeuw

Kapitalisme

Ontstaan 19e eeuw, Frankrijk

Een ideologie waarbij een samenleving wordt nagestreefd waarin iedereen gelijk is. Een klassenloze samenleving zou er volgens de communisten komen via een revolutie. Arbeiders zouden hierbij de macht grijpen en grond, fabrieken en machines zouden staatseigendom worden. Politieke stroming waarbij het geloof uitgangspunt is voor handelen. Wijst liberalisme en socialisme af. Opvatting waarin de overheid zo min mogelijk moet ingrijpen in het economisch verkeer. De vrije markt zorgt voor welvaart voor iedereen. Een antileer die zich keerde tegen democratie, communisme en kapitalisme. Het wilde een sterke staat o.l.v. een sterke man Politieke stroing die zich ten doel stelt de achtergestelde positie van de vrouw te verbeteren, in de eerste plaats via kiesrechthervorming Economisch stelsel waarin de fabrieksmatige productie de hoogste

Liberalisme

In de Verlichting van de 18e eeuw

Nationaal socialisme

Na de 1e wereldoorlog

Nationalisme

-

Socialisme

Ontstaan 19e eeuw

opbrengsten bereikt door te streven naar winst. Een vrije markt is voorwaarde om dit te verwezenlijken Politieke stroming die de vrijheid van het individu tegenover de almacht van de staat centraal stelt Een antileer die veel overeenkomsten vertoonde met het fascisme, aangevuld met racisme Streven naar een onafhankelije staat op basis van een gemeenschappelijke taal, geschiedenis, cultuur en etnische achtergrond. Overdreven vaderlandsliefde. Politieke stroming waarin de arbeidersklasse de macht van de bezittende rijke burgerij wil breken, eerst door revolutie, later door hervormingen in het parlement. Dan zou het lot van de arbeider daadwerkelijk verbeteren.

Tijd van de Wereldoorlogen (1900– 1950) Kenmerkende aspecten: Het voeren van twee wereldoorlogen (Eerste Wereldoorlog) 1e oorlog: Op 1 augustus 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit, na aanleiding van de dood op kroonprins Frans Ferdinand van Oostenrijk- Hongarije op 28 juni 1914. Oorzaken: Nationalisme en modern imperialisme. Het nationalisme, waarbij mensen trots zijn op hun eigen volk, zorgde voor een eenheid. Het gevoel beter te zijn dan andere volken kon leiden tot een oorlog. Ook het feit dat veel Europese landen in de 19e eeuw druk bezig waren geweest met zoveel mogelijk koloniën stichten in Afrika en Azie, leverde spanningen op. Koloniën zorgden namelijk niet alleen voor goedkope grondstoffen voor de industrie. Het hebben van overzees gebied gaf landen ook status. De race om koloniën was zodoende een strijd om macht. Een derde oorzaak van de Grote oorlog kan worden gevonden in militairisme. Veel Europese landen vonden het leger een belangrijke plaats moest innemen in de maatschappij. Internationale problemen konden het best worden opgelost door oorlog. Om een dergelijke oorlog vervolgens te kunnen winnen was een sterk leger nodig. Veel geld werd daarom besteed aan het produceren van wapens en het opbouwen van een goed getraind leger. De moderne industrie leverde begin 20e eeuw allerlei vernietigende wapens, zoals mitrailleurs , vlammenwerpers, tanks en granaten. Ten slot heeft het sluiten van allerlei bondgenootschappen een sterke bijdrage geleverd aan het uitbreken van de oorlog. De machtigste landen van Europa waren aan het einde van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw bezig geweest met onderling verdragen te sluiten. Bijvoorbeeld de Driebond (Duitsland, Oostenrijk- Hongarije en Italië) en Triple Entente (Frankrijk, Rusland en Groot- Brittannië). In deze verdragen werd vastgesteld dat landen elkaar te hulp zouden schieten bij een oorlog. Een oorlog tussen twee landen zou op die manier snel leiden tot een grote Europese oorlog.

2e oorlog: Hitler kwam in 1933 aan de macht. Hitler en Stalen vertrouwden elkaar niet, ondanks het non- agressiepact. Hitler had zijn aandacht gevestigd op Polen. Half september in 1939 kwam Duitsland met een Blitzkrieg, de nieuwe Duitse overrompelingstactiek met snel oprukkende legers. Het was een succes en zij namen Polen in. In het voorjaar van 1940 nam Duitsland Noorwegen en Denemarken in. Hitler wilde deze landen in zijn greep hebben, om zijn vrije aanvoer van ijzererts uit het neutrale Zweden veilig te stellen. Ook leuk Noorwegen een perfecte uitvalsbasis voor zijn vloot. Op 10 mei 1940 opende Hitler een aanval op Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk. Op 14 juni was ook Frankrijk verslagen. Bij de slag om Engeland verloren de Duitsers van de Engelse, maar Hitler zat niet bij de pakken neer. Hij richtte zijn verovering op Oost- Europa. Ondertussen kreeg de Verenigde Staten oorlog met Japan en er kwam een grote alliantie. Duitsland, Italië en Japan aan de ene kant en de Verenigde Staten, Sovjet unie en England aan de andere kant. Op 6 juni 1944 vielen de geallieerden Normandië binnen en op 2 mei 1945 veroverde het Rode Leger (de Sovjetunie) Berlijn. Hitler zag de nederlaag al aankomen en pleegde zelfmoord. In mei werden de bezette landen een voor een bevrijdt door de geallieerden. De crisis van het wereldkapitalisme Na de eerste Wereldoorlog waren er veel schade. In 1923 kon Duitsland de schadevergoedingen niet meer betalen aan Groot- Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten. Er kwam een dawes- plan, dat inhield dat Amerika Duitsland leningen ging verstrekken zodat zij de herstelbetalingen wel konden voldoen. De welvaart in de VS ging steeds slechter, ondanks dat aandeelkoersen op de beurs bleven stijgen. Dit kon niet lang meer goed gaan en in oktober 1929, stortte de beurs op Wall Street in New York in elkaar. Het gevolg was dat banken failliet gingen, mensen niets meer kochten en fabrieken arbeiders ontsloegen. De lonen werden gehalveerd en één op de vier Amerikanen verloor hun baan. De Verenigde Staten waren door de beurskrach beland in een enorme economische crisis. Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/ nationaalsocialisme Rusland: Communisme, De bolsjewieken in Rusland waren het niet eens met het instellen van de Voorlopige Regering en vrije verkiezingen. Zij wilden op basis van de ideeën van Karl Marx het land besturen. Onder leiding van Lenin voorspelden ze dat er een revolutie van arbeiders zou komen. Na deze revolutie zouden de arbeiders, ook wel het proletariaat genoemd, de macht overnemen. Eenmaal aan de macht ontstond er volgens hen een ideale samenleving, waarbij fabrieken en landbouwgrond gemeenschappelijk bezit werden. Tijdens het regeren van Lenin was er veel onvrede. In 1928 kwam Stalin aan de macht. Hij stelde een planeconomie in en besloot tot collectivisatie. Alles was voor de overheid. Duitsland: Nationaalsocialisme, Sinds het begin van de jaren twintig was Hitler leider van de NSDAP. De ideologie van de NSDAP was het nationaalsocialisme. Deze leer was in eerste instantie een protest tegen bijna alles en iedereen. Het was een ‘anitleer’. De nazi’s waren tegen democratie. Ze wilden een staat die werd geleid door een sterke man. Verder waren ze tegen het communisme en maakten ze het individuele belang volkomen ondergeschikt aan het staatsbeland. Voor mensen met een eigen mening was binnen het sociaalnationalisme geen plaats. Het nationaal socialisme lijkt heel erg op het facisme, met racisme toegevoegd. Italië: Facisme, Benito Mussolini werd in oktober 1922 minister- president. Mussolini was een facist. Hij breidde zijn macht steeds verder uit, zodat hij in 1926 alleen heerser van Italië werd.

De rol van de moderne propagenda – en communicatiemiddelen en vormen van massa organisatie Propaganda is het beïnvloeden van de mening van een grote groep mensen om aanhangers te winnen voor bepaalde (politieke) ideeën. Door de komst van communicatiemiddelen (de radio en de film) werd het makkelijker je ideeën te verspreiden. Een voordeel van propaganda is het benadrukken van je eigen kracht. Maar een nadeel van propaganda is het benadrukken van de zwakte van de tegenstander. Totalitaire systemen proberen de mening van de bevolking te beïnvloeden door de oprichting van massaorganisaties (Sovjetunie: Komsomol, Duitsland: Hitlerjugend Vormen van verzet tegen het west Europese imperialisme Na Eerste Wereldoorlog kwam er verzet tegen het West- Europese imperialisme in Zuid- Oost Azië. Oorzaken voor de opkomst van de nationalistische bewegingen: Economische uitbuiting in de koloniën en de economische wereldcrisis van de jaren ’30. Politiek hadden de koloniën geen inspraak in het bestuur. De macht lag in handen van de grote landen. Er kwamen een groei van het nationalisme. De koloniën gingen denken, waarom kunnen wij niet zoals Europa zijn? Door internationale ontwikkelingen. De grootmachten VS en Sovjetunie waren tegen het imperialisme.Twee nationalistische organisaties: Mahatma Gandhi (Brits- Indië), geweldloos verzet, alleen nog maar Indische producten kopen, Engelse producten boycotten, met succes. En Soekarno (Nederlands- Indië), gewelddadig verzet, na afloop van de Tweede Wereldoorlog een grote strijd tussen Nederland en Indonesië. Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering Door de Industriële Revolutie was massaproductie mogelijk. Er waren nieuwe technologische ontwikkelingen gekomen zoals atoomwapens, miltirieurs, traangas en tanks. Deze producten werden massaproducties. Landen kregen een oorlogsproductie. Vele steden werden gebombardeerd en niet eerder vielen er zoveel doden onder de burgerij. Bijvoorbeeld bij het bombardement van Rotterdam. Er kwam een massavernietigingswapen, de atoombom. Deze zette Amerika in tegen Japan, om hun bang te maken. Amerika wierp twee atoombommen op Japan (Hiroshima en Nagasaki). Amerika dreigde met een derde maar toen gaf Japan zich over. Op 15 augustus 1945 kwam er een einde aan een oorlog die meer vernietiging, geweld, wreedheid en leed had veroorzaakt dan welke andere oorlog ook. De Duitse bezetting van Nederland Op 15 mei 1940 viel Duitsland Nederland binnen. De Nederlandse regering en de koninklijke familie waren toen al gevlucht. In 1941 weden alle politieke partijen verboden behalve de NSB, die in 1931 werd opgericht door Anton Mussert. Nederland probeerde de verzetting niet te forceren. In 1940 moesten allen Nederlanders een verklaring ondertekening dat ze van ‘Arische’ afkomst waren en in 1941 moesten alle joden zich registreren. In 1942 kwam er een februaristaking in Amsterdam tegen het joodse mishandel beleid. Op dinsdag 5 september 1944, ook wel dolle dinsdag, dachtten de Nederlanders bevrijdt te worden door de geallieerden, maar pas op 5 mei 1945 was Nederland officieel bevrijdt. De NSB’ers werden opgepakt en vastgezet. Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de Joden Duitsland kende na de Eerste Wereldoorlog grote problemen. Veel mensen waren gefrustreerd door

het Verdrag van Versailles en de grote werkloosheid, die vanaf eind jaren twintig ontstond. Hitler legde de schuld bij de joden. Zij waren in zijn ogen een minderwaardig ras en moesten worden aangepakt. Deze joden haat, was een ‘normaal’ verschijnsel in Duitsland en andere Europese landen. Hitler verdeelde de mensheid in superieure en minderwaardige rassen. Bovenaan stond het Arische ras, waartoe hij de Duitsers rekende. Deze ‘übermenschen” hadden blond haar, blauwe ogen, een lang postuur en een hoog voorhoofd. De joden vormden het laagste ras, de “untermenschen”. Om deze ideeën onder de aandacht te brengen van de Duitse bevolking maakten de nazi’s veel gebruik van anti joodse propaganda en werd p scholen de rassenleer behandeld. Datum

Jaar

Wa ar EU

Wat?

-

-

Eind 19e/ begin 20e 1905

SU

Opstand (onvrede van de bevolking)  de enige tegemoetkoming aan de bevolking was instelling van een parlement, De Doema Kroonprins Frans Ferdinand van Oostenrijk- Hongarije wordt vermoord door Bosnische nationalist Gavrilo Princip, die in Servië woont Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog Duitsland valt België in = Schliefenplan (1906) Duitsland zetten wapen voor het eerst in aan het front bij Leper – vooral doden en gewonden Italië was uit de Driebond gestapt (Italië, Frankrijk en Rusland Slag bij Verdun  Ruim 700.000 doden  begonnen door engelsen De bolsjewieken grijpen de macht in Rusland en beginnen een communistische revolutie Duitsland kondigt onbeperkte duikbootoorlog aan tegen Amerika Massale stakingen en democraties in Petrograd, hoofdstad Rusland  februari revolutie  nieuw bestuur VS verklaart Duitsland de oorlog Lenin pakt de macht met communistische ideologie  oktoberrevolutie Veel landen hadden schulden bij de VS en waren afhankelijk, Nederland was neutraal, dus stond er aan het einde van de eerste wereldoorlog beter voor dan andere EU-landen In Duitsland, Republiek van Weimar- democratie Vrede van Brest- Litovsk Opstanden in Duitsland Duitse keizer Wilhelm 2 doet afstand van de troon  socialist Ebert probeert de orde te herstellen Einde Eerste Wereldoorlog

28 juni

1914

OS

1 augustus 4 augustus -

1914 1914 1915

EU BE DU

21 februari

1915 1916

EU FA

-

1917

SU

Februari

1917 1917

DU SU

6 april 8 november

1917 1917

VS SU

-

1918

VS

Maart Oktober 9 november

1918 1918 1918 1918

DU SU DU DU

11 november november

1918

EU

1918

NL

5 januari

1919

DU

-

1919

EU

. Verdragen Duitsland en Oostenrijk- Hongarije en Italië . Verdragen Frankrijk, Rusland en Groot- Brittannië

Socialistische leider Pieter Jelles Troelsra riep een bijeenkomst in Rotterdam op tot revolutie  revolutiepoging is mislukt Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht leiden een communistische opstand in Berlijn Verdrag van Versailles wordt gesloten

-

1920

DU

-

1921 1922 1923 1923

SU IT DU DU

-

1924 1928

NL SU

1929

VS

-

1930 1932

EU EU

Januari

1933

DU

Maart

VS

27 februari

1933

DU

Juli 30 juni

1933 1934

DU DU

Augustus 15 december Maart -

1934 1935

DU DU NL DU DU DU

26 april

1936 1936 1936 19361939 19361940 1937

12 maart 29

1938 1938 1938

DU DU DU

17 Juli

SP SP

. Duitsland schadevergoeding betalen voor de aangerichte verwoestingen. Deze herstelbetalingen moesten in goud worden betaald . Duitsland moest ontwapenen, waarbij het leger niet groter mocht zijn dan 100.000 soldaten . Rijland moest worden demilitariseerd. Geen Duitse doldaten worden gelegerd . Duitsland moest gebied afstaan  het economisch belangrijke gebied Elzas- Lotharingen kwam weer bij Frankrijk . Duitsland kreeg als enige de schuld van WO1 NSDAP, Nationaalsocialistische Duitse arbeiderspartij, onder leiding van Hitler  nationaalsocialisme is antileer Lenin voert de Nieuwe Economische Politiek (NEP) in Italië Benito Mussolini (facist) minster- president ‘Mein Kampf’ Duitsland kan de schadevergoedingen aan Groot- Brittannië, Frankrijk en de VS niet meer betalen  Amerika komt met het Dawes- plan Minister president Hendrik Kolijn = Anti- revolutonaire partij Stalin wordt de nieuwe leider in de Sovjet- Unie + stelt planeconomie in De beurs op Wall Street in New York stort in: het begin van een economische wereldcrisis Spanningen in verschillende landen nemen toe Veel armoede en werkloosheid in Nederland, 40% van de Duitse bevolking werkloos, half miljoen mensen in de VS werkloos Hitler wordt rijkskanselier in Duitsland en maakt van dat land een dictatuur. Roosevelt wordt president in de Verenigde Staten en voert de ‘New Deal’ in Brand in het gebouw van de Rijksdag  Nederlander Marinus van der Lubbe gearresteerd (communist) hij wilde waarschuwen voor de gevaren van het nationaalsocialisme Hitler aan de macht SS- commando de leiding van de SA uit te moorden  Nacht van de lange messen Hitler leider na de dood van president von Hindenburg Hitler komt met Neurenberger wetten Nederland verlaat als laatste land de gouden standaard Duitse troepen vallen het Rijnland in Duitsland en Italië sluiten een verdrag Zowel tegenstanders als hoge partijfunctionarissen en officieren van het Rode Leger veroordeeld Spaanse Burgeroorlog  Spanje blijft een dictatuur Duitsland bombaarden vliegtuigen in het noord- Spaanse stadje Guernica  het was marktdag (circa 1600 doden) Op grote schaal geweld tegen joden Anschluss, Duitsland en Oostenrijk Conferentie van München

september 9 – 10 november 1 september

1938

DU

Kristellnacht

1939

Begin Tweede Wereldoorlog  Blitzkrieg (Polen veroverd

Maart 3 september -

1939 1939 1939 1939 1939 1940

Pol en DU EU EU EU EU EU

26 oktober 10 mei 14 mei 15 mei

1940 1940 1940 1940

GB NL NL NL

14 juni Juni 22 juni -

1940 1940 1940 1941

FR GB SU NL

-

1941

NL

25 + 26 februari 15 juli 20 januari 7 december

1941

NL

1941 1941 1942 1942 1942

SU VS NL DU JA

Zomer

1942 1942

VS EG

23 augustus

1942 19421943 1944 1944 1944 1944 1944

EU SU NL NL NO NL NL

Duitsland valt Sovjet- Unie aan De VS in oorlog met Duitsland en Japan 1e trein vanuit Nederland naar kamp Westerbork Wannsee Conferentie Japan valt Amerika aan: Pearl Harbor, Amerika verklaart oorlog aan Japan  Grote alliantie: Duitsland/Japan/Italië tegen Sovjetunie/Engeland/Verenigde Staten Amerikaanse oorlogsproductie Generaal Rommel verliest slag bij El Alamein in Egypte (Amerika wint van Japan) Rode Leger tegen Duitsland Slag om Stalingrad  De Russen winnen  begin van het einde van Hitler Anne Frank gearresteerd Anne Frank vermoord D-day (decision day), invasie van de Geallieerden in Normandië Dolle Dinsdag Amerikanen vallen Zuid- Limburg binnen

1944

NL

1e bevrijde Nederlandse stad

1944 1945

NL DU

Slag bij Arnhem & Hongerwinter Russen ontdekken eerste concentratiekampen en bevrijdden mensen (in 1944 zagen de Duitsers de nederlaag al aankomen en

Maart 6 juni 5 september 12 september 14 september -

Duitsland bezet Sudetenland Appeasement- politiek (Duitsland en Frankrijk/Engeland) Non—agressiepact (Duitsland – Sovjetunie) Groot- Brittannië en Frankrijk in oorlog met Duitsland Opkomst communicatiemiddelen Duitsland bezet Noorwegen, Denemarken, Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk Winston Churchill aan de macht in Engeland Duitsland valt Nederland binnen Bombardement Rotterdam Nederland geeft zich over  Nederlandse regering en koninklijke familie vlucht naar Engeland Parijs verovert Slag om Engeland  Engeland verslaat Duitsland Duitsland aanval op Rusland (operatie Barbarossa) Alle politieke partijen verboden, behalve de NSB (in 1931 opgericht door Musselt) Je moest Arisch verklaard worden + alle joden moesten zich melden Februaristaking in Amsterdam

13 maart 30 april 2 mei 5 mei 8 mei 6 augustus 15 augustus November -

1945 1945 1945 1945 1945 1945 1945 1945 1945 1948

begonnen een antal concentratiekampen te evacueren) Koningsfamilie terug in Nederland Hitler pleegt zelfmoord in zijn Berlijnse bunker Rode Leger verovert Berlijn Noord- en Oost- Nederland wordt bevrijdt Het derde rijk (Duitsland) valt Hiroshima (atoombom) en niet veel later Nagasaki Japan geeft zich over aan Amerika Rechtspraak over WO2, dat een jaar zal duren Einde Tweede Wereldoorlog Einde rechtspraak in Tokyo

NL DU DU NL DU JA JA EU EU JA

Bekende mensen: Thomas Woodrow Wilson Wilhelm 2 Frans Ferdinand Nicolaas 2 Vladimir Lenin Benito Mussolini Jozef Stalin Adolf Hitler Joseph Goebbels Theodor Roosevelt Hendrikus Colijn Joseph Chamberlain Winston Churchill

Pablo Picasso Francisco Franco Koningin Wilhelmina Arthur Seyss- Inquart Anton Mussert Georgi Zjoekov Keizer Hirohito Adolf Eichmann Anne Frank

MAIN (de oorzaken)

De 28e president van de VS en politicus van de democratische partij De laatste Duitse keizer en koning van Pruisen Koning van Oostenrijk De laatste tsaar (keizer) van Rusland en een autocraat Russische revolutionair en eerste leider van de SU Italiaanse fascistische dictator van Italië Sovjet- Russische politicus en dictator van de SU Rijkskanselier van Duitsland en staatshoofd van Duitsland Duitse minister van propaganda in nazi- Duitsland De 26e president van de Verenigde Staten Nederlands militair, topfunctionaris en politicus van de ARP Minister van Buitenlandse zaken in Engeland Britse staatsman die als premier Hitler weerstond en daarmee een beslissende rol in diens ondergang en de geallieerde overwinning heeft gespeeld Een van de bekendste Spaanse kunstenaars Spaanse staatsleider, regent, president en generaal, een dictator Koningin der Nederlanden Oostenrijkse jurist en nazipoliticus Oprichter en leider van de NSB in Nederland, tijdens de Tweede Wereldoorlog Een van de belangrijkste Sovjetgeneraal in de Tweede Wereldoorlog Keizer van Japan Een Duitse SS- functionaris en hoofdverantwoordelijken voor de massamoord op de Joden Joods meisje dat bekend is geworden door het dagboek dat zij schreef tijdens de Tweede Wereldoorlog

Militarism (= door Industriële Revolutie, de technologische ontwikkeling) Alliances Imperalism Nationalism

Oorzaken Eerste Wereldoorlog:

-

-

-

Groeiend nationalisme . Frans revanchisme (Franse wilde wraak op Duitsland door het verliezen van Frans- Duitse oorlog) . Opkomst van Duitsland (naar de Frans- Duitse oorlog werd Duitsland steeds meer een) Modern imperialisme . Duitse Weltpolitik (Duitsland wil een plek op de wereldmarkt) Wapenwedloop . Engeland had de grootste vloot en Duitsland wilde de grootste oorlogsvloot hebben  het aantal legers en wapens groeit Bondgenootschappen . Centralen (Duitsland, Italië en …) tegen de geallieerden (Frankrijk, Engeland, Rusland) Groeiend militarisme . Gewone burger wilde ook steeds meer aanzien en een sterke positie (als bijvoorbeeld militair)

1914 Frans Ferdinand wordt vermoord door een Servier en die heeft een bondgenootschap met Rusland  Oostenrijk verklaart Servië de oorlog, besluit Rusland dat ze Servië steunen  dus ruzie Oostenrijk en Rusland  Oostenrijk bondgenootschap van Duitsland dus ook ruzie met Rusland Allerlei oorlogsverklaringen en mobilisaties 1917 VS sluiten zich aan bij de geallieerden  VS heel lang neutraal, ze werden wel slachtoffer toen er wat engelse schepen tot zinken werden gebracht & toen Duitsland Mexico een voorstel had gedaan om de VS aan te vallen, besluit de VS zich aan te sluiten bij de geallieerden Rusische revolutie, Rusland wordt communistisch en sluit vrede met Duitsland 1918 1919

Wapenstilstand tussen de geallieerden en de centralen Verdrag van Versailles . Duitsland is de schuldige (niet helemaal terecht), Duitsland moest alles betalen, mochten maar een klein leger houden Verdrag van Versailles, Duitsland: -

Volkenbond Inleveren grondgebied Verlies koloniën Herstelbetalingen Uitlevering Wilhelm 2 en Hindenburg

Wereldoorlog = Oorlog tussen veel staten die wereldwijd gevoerd worden Burgerdoelen & verwoestingen op grote schaal Vanaf 1914: Modern imperalisme, westerse koloniën worden n de strijd betrokken, vandaar dat het een wereldoorlog was Vanaf 1917: Deelname van de VS (en andere Amerikaanse landen), dit maakt het ook een wereldoorlog

Verwoestingen op niet vertoonde schaal, waardoor: -

Loopgraventactiek (veel doden en gewonden) Massavernietigingswapens (door Industriële Revolutie) bijvoorbeeld gifgas, vliegtuigen, onderzeeers en mitrieurs, tanks

Betrokkenheid van de burgerbevolking bij de oorlogvoering: -

Dorpen en steden in de frontlinie Oorlogseconomie (genoeg wapens, kleding en voedsel) Propaganda en censuur (op de radio en in toesprake hoor je alleen maar waarom de oorlog doorgezet moet worden)

Eerste wereldoorlog is een totale oorlog, waarbij alle burgers betrokken zijn

De economische wereldcrisis 24 oktober 1929: Zwarte Donderdag, New York, Wallstreet, heel veel Amerikanen verliezen hun geld door de aandelen = Wereldwijde economische crisis die de gehele jaren 1930 blijft duren Oorzaken: Economie Overproductie in landbouw en industrie (door de Eerste Wereldoorlog gingen bedrijven zich uitbreiden. De amerikaanse boeren stuurde eten naar de oorlogsgebieden. Na de eerste wereldoorlog gingen de oorlogsgebieden weer zelf produceren, waardoor de Amerikaanse boeren teveel gingen produceren en de prijs omlaag ging. Ook werden mensen ontslagen, dus verdiende weinig en veel werkloosheid) Beurskrach, waardoor de aandelenkoersen beginnen te dalen (iedereen die geld investeerde in de aandelen verloren hun geld. Ze hadden nu minder te besteden en gingen minder voedsel bijvoorbeeld kopen. Dit was ook weer ten nadelen van de boeren)

Cultuur Optimisme over de economie ‘live now, pay later’, men spaarde minder en gingen meer lenen

Politiek Weinig toezicht op de banken gehouden, waardoor de leningen zo uit de hand konden lopen

Gevolgen van de ‘Great Depression’: -

Hoge werkloosheid Armoede (krottenwijken in de VS) Wereldwijde crisis in kapitalistische landen (landen die samenwerkte met de VS kwamen ook in crisis)

Kapitalisme, past goed bij liberalisme

Reacties van de Amerikaanse regering: 1929 – 1933 Hoover, president, liberalist: Hij vindt dat de crisis vanzelf over gaat, niet ingrijpen in de economie, want dan gaat het juist mis + vasthouden aan de gouden standaard (een dollar was vrij duur en bleef duur) 1932

Presidentsverkiezingen, 20% is werkloos

1933 – 1945 Roosevelt wordt president en zegt dat de crisis niet vanzelf over gaat, Roosevelt actief ingrijpen in de economie: New Deal  uitkeringen, subsidies, opgezette overheidsactiviteiten  het was tegen het idee van de liberalisten Loslaten van het gouden standaard De New Deal helpt een beetje maar niet helemaal. Uiteindelijk zorgt de Tweede Wereldoorlog voor een einde aan deze crisis Totalitaire systemen Totalitaire Politiek systeem dat een totale controle van de maatschappij nastreeft, inclusief het denken en voelen van alle mensen Één partij met één sterke leider Propaganda/censuur  Iedereen moet de ideeën van de politieke leider volgen Onderdrukking  mensen bedreigen zodat ze het met je eens worden Geen individuele vrijheid

Ideologieën Een geheel van opvattingen over de maatschappij: 1. Zo zit de maatschappij in ekaar 2. Zo zou de maatschappij eruit moeten zien

Communisme = Politieke stroming met als voornaamste streven gelijkwaardigheid en gemeenschappelijk bezit Bedacht door Karl Marx Kapitalisme (kleine overheid, liberaal, particuliere productiemiddelen, eigenaar geeft loon aan de arbeiders, maar eigenaar houdt zelf de winst en met de winst breidt hij zijn bedrijf uit en wordt hij rijker en rijker, dit zullen de arbeiders op een gegeven moment niet meer trekken en zullen ze in opstand komen) – socialisme (de arbeiders worden socialistisch, grote overheid, herverdeling van productiemiddelen, zowel particuliere bedrijven of in handen van de staat of in handen van de arbeiders) – communisme (geen overheid, klasseloze samenleving met gemeenschappelijk bezit van productiemiddelen, iedereen is even rijk en deelt alle winsten en iedereen is even rijk,

Nationaal – socialisme = Politieke stroming die een combinatie vormt van het fascisme en het antisemitisme

Adolf Hitler (1933-1945) Andere partijen buiten spel gezet, Duitsland ook een partijstaat Fascisme = Extreem nationalistische en totalitaire politieke stromingen  Lebensraum voor het Duitse volk (een groot sterk Duitsland) zoals Mussolini in Italië, groot sterk Italië  Propaganda  Censuur  Onderdrukking

iedereen is gelijkwaardig)

Antisemitsme = Vijandigheid tegen joden

Communisme in de Sovjetunie, praktijk, waarom het communisme een slechte naam heeft: Vanaf 1921: een partijstaat zonder individuele vrijheid (Lenin 1917-1924) daarna Stalin (19281953) Communistische partij leidde de economie: . Staatsgeleide economie (geen prive bedrijven, maar alles in de hand van de staat) . Propaganda (Stalin was een goede vader en een goede vader voor de Sovjetunie) . Censuur ( andere meningen worden weggehaald uit de media) . Onderdrukking (werkkampen in Siberië, mensen die al in de ogen van de leiders andere ideeën hadden werden onderdrukt) Herverdeling ging nog goed, maar niet iedereen werd gelijk

Propaganda en communicatie Propaganda = Het beïnvloeden van de mening van een grote groep mensen om aanhangers te winnen voor bepaalde (politieke) ideeën Voordelen propaganda Benadrukken van de eigen kracht

Nadelen propaganda Benadrukken van de zwakte van de tegenstander

In de 20e eeuw neemt het gebruik van propaganda toe dankzij de komst van nieuwe communicatiemiddelen (film en radio) Totalitaire systemen proberen de mening van de bevolking te beïnvloeden door de oprichting van massaorganisaties (Sovjetunie: Komsomol, Duitsland: Hitlerjugend)

Verzet tegen het imperialisme Na Eerste Wereldoorlog: Verzt tegen het West- Europese imperialisme in Zuid- Oost Azië

Oorzaken voor de opkomst van de nationalistische bewegingen: Economie

Politiek

Cultuur

Economische uitbuiting in de koloniën Economische wereldcrisis van de jaren ‘30

Geen inspraak in het bestuur  macht in de handen van de grote landen

Europees onderwijs van de elite (waarom is het niet zo in de koloniën?)  Groei nationalisme  Beschavingsoffensief

Internationale ontwikkelingen Grootmachten VS en de Sovjetunie waren tegen het imperialisme

Nationalistische organisaties  verzet: . Mahatma Gandhi (Brits- Indië), geweldloos verzet, alleen nog maar Indische producten kopen, Engelse producten boycotten, met succes . Soekarno (Nederlands- Indië), gewelddadig verzet, na afloop van de Tweede Wereldoorlog een grote strijd tussen Nederland en Indonesië

Tweede Wereldoorlog Oorzaken in Europa: -

Streven naar Lebensraum voor het Duitse volk (Duits grondgebied uitgebreid worden) Duitsland belooft: wraak voor verdrag van Versailles (1919), veel Duitsers waren daar boos over  Hitler en zijn partij beloofde verbeteringen Appeasementpolitiek van Engeland en Frankrijk (het te vriend houden van Duitsland, maar Hitler maakte er gebruik van en ging steeds een stapje verder), einde 1931 als Duitsland Polen invalt

Wereldoorlog = Oorlog tussen veel staten die wereldwijd gevoerd wordt  Europa en veel strijd in Oost- Azië

1940 Duitse inval in Polen 1940 Verovering van o.a. Nederland, België en Frankrijk 1940 Battle of Britain, Duitsland verliest 1941 Operatie Barbarossa, inval van Sovjetunie 1941 Japanse aanval op Pearl Harbor en valt de VS in 1942 Slag om Stalingrad, Duitsland wordt verslagen (door de Russen wordt Duitsland steeds meer teruggedraagd) 1943 1944 1945 1945

Slag om Stalingrad, omkeer D-Day, bevrijding van West- Europa Duitse overgave, alleen nog strijdt in Oost- Azië Overgave Japan (na aanleiding van twee atoombommen die werden ingezet)

Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal:

-

Massavernietigingen (atoombom) Vernietigingsoorlog (Eerste Wereldoorlog was een soldatenoorlog), veel steden werden gebombardeerd, burgerdoelen

Betrokkenheid van de burgerbevolking bij de oorlogvoering: -

Veel meer burgerslachtoffers (Eerste Wereldoorlog zo’n 5 procent)

-

Propaganda en censuur

-

Oorlogseconomie

Tweede Wereldoorlog is een totale oorlog. Kenmerken nationaalsocialisme: -

Dictatuur

-

Totalitaire staat

Genocide Racisme = De opvatting dat de wereldbevolking kan worde opgedeeld in rassen, waarbij het ene ras beter is dan het andere ras Discriminatie = Onderscheid maken tussen mensen met de bedoeling een bepaalde groep achter te stellen Genocide = Systematische uitroeiing van een volk of een bevolkingsgroep (massamoord) Antisemiisme = Vijandigheid tegen joden 1933

Hitler, Duitse regeringsleider . Toename van geweld door SA (partijleger van de Nazi’s) . Toename van anti- Joodse wetgeving

1935

Neurenberger wetten . Duitsers mogen niet meer trouwen met joden . Joden hebben geen burgerrechten meer

1938

Kristallnacht  openlijke geweldpleging tegen Joden in heel Duitsland onder aanvoering van de

SA 1939

Europese joden worden gevangen gezet of vermoord door de nazi’s

1941

Hitler vraagt de SS om de ‘Endlösung’ (eindoplossing)

1942

Wannsee- conferentie . Endlösung: Deportatie van de jodne naar concentratiekampen

Duitse bezetting in Nederland 1940

10 mei Duitse inval in Nederland, Nederland had gekozen voor neutraliteit, maar na

de bombardering van Rotterdam geven ze zich over, de Nederlandse overheid vlucht en gaat in ballingsschap  de Duitsers nemen de macht over 1940

Meldingsplicht (voor de joden) en Ariërsverklaring (verklaring dat je Arier bent en

geen jood) accommodatie = Het gewone leven zoveel mogelijk proberen voort te zetten 1941

Februaristaking in Amsterdam, openlijk verzet in Nederland= in opstand komen tegen

de Duitse bezetter 1941

NSB enige toegestane partij in Nederland, collaboratie = Samenwerking met de

Duitse bezetter 1942

Begin Endlösung, deportatie van joden naar de concentratiekampen

1944

Bevrijding van Zuid- Nederland

1945

Hongerwinter Overgave Duitsland in Nederland

Gevolgen: Politiek

Economie

Cultuur

Nederlandse regering in

Dwangarbeid door

Pogingen tot nazificatie d.m.v.

ballingschap in Engeland

Arbeidseinsatz (verplicht in

propaganda en censuur

Duitse industrie werken) Einde van de rechtsstaat in

Afstaan van grondstoffen

Nederland

Conclusie: 1. De Eerste Wereldoorlog heeft de Europese problemen opgelost 2. Het communisme in Rusland was praktisch uitvoerbaar 3. De economische wereldcrisis was een logisch gevolg van de WO1 4. Zonder terreur en propaganda had Hitler nooit de macht kunnen grijpen en houden

BEGRIPPEN: Collectivisatie = Werknemer van de staat toe eigenen van productie (alle middelen van productie & bestaansmiddelen) = Volledige controle Isolationisme = Afsluiten en zo min mogelijk bemoeien met andere landen Sovjets = Politieke raden van arbeiders en soldaten Bolsjewieken = Russische marxisten Februarirevolutie = 1917, Sint- Pietersburg, tsaar Nicolaas 2 gedwongen af te treden Februaristaking = 1941, Amsterdam, stakingen voor anti- joden beleid Kristallnacht = Aanval op de joden Goelag archipel = Verzamelnaam voor vele politieke straf- en werkkampen in SU (voor mensen die tegen het communisme zijn) Concentratiekampen = Voor joden New Deal = Roosevelt, VS, 1933 NEP = Lenin, SU, 1921 Verdrag van Versailles = 1919, Duitsland moet boeten Conferentie van München = 1938, Hitler wil Sudetenland bij Duitsland voegen Wannsee Conferentie = 1942, Systematische vernietiging van de joden Antisemitisme = Jodenhaat Einsatzgruppen = Speciale SS- commando’s, opdracht joden massaal te vermoorden Endlösung = Eindoplossing, systematisch uitroeien van Europese joden tijdens de WO2 Genocide = Volkenmoord Holocaust = De systematische vernietiging van 6 miljoen Europese joden tijdens de WO2 Neurenberger Wetten = Wetten in nazi- Duitsland, joden zijn geen staatsburgers en mogen niet trouwen met niet- joden

Tijd van Televisie en Computer (vanaf 1950) Kenmerkende aspecten: De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog Toen Hitler verslagen was, zorgden de ideologische verschillen voor steeds grotere spanningen. De Verenigde Staten en Engeland wilden dat overal in Europa democratische regeringen zouden komen, ook in Oost- Europa. Stalin begreep niet waar het Westen zich mee bemoeide. Uiteindelijk was het zijn Rode Leger dat, ten koste van miljoenen soldaten, Oost- Europa had bevrijd. Stalin was vastbesloten om van de Oost- Europese landen Sovjetvriendelijke, communistische staten te maken. Oost- Europa zou zo een buffer vormen tegen een mogelijke nieuwe aanval vanuit het westen. In Jalta kreeg Stalin zijn zin voor wat betreft de toekomst van Polen. Zoals Churchill en Roosevelt vreesden, volgden de andere Oost- Europese landen het Poolse lot al snel. Tussen 1945 en 1949 groeiden de spanningen tussen het Westen en de Sovjet- Unie. Stalins weigering om in Oost- Europa vrije verkiezingen te houden en ruzies over het bestuur van Duitsland speelden daarbij een belangrijke rol. Geleidelijk werd Europa verdeeld in twee machtsblokken: het communistische

oostblok onder Sovjetinvloed en het democratische- kapitalistische westblok onder Amerikaanse leiding. De dekolonisatie die een einde maakte aan de westerse hegemonie in de wereld Tijdens het nationalisme in Azië met kracht toegenomen. Onafhankelijkheidsstrijders waren bereid om tot het uiterste voor hun vrijheid te vechten. Zij hadden geluk, want ook de nieuwe wereldleiders, de Sovjet- Unie en de Verenigde Staten, hadden een hekel aan kolonisatie. Beide landen hoopten bovendien vrienden te maken onder de nieuwe naties en zo hun machtsblokken uit te breiden. Sommige Europese mogendheden probeerden hun kolonie met geweld te behouden, maar uiteindelijk moesten ze allemaal hun boeltje pakken en vertrekken. Door de dekolonisatie kwam een einde aan de westerse hegemonie in de wereld. Toch bleef de verhouding met de voormalige moederlanden ongelijkwaardig. Tot grote teleurstelling van velen leverde de onafhankelijkheid weinig welvaart op. Azië heeft in de laatste jaren echter wel een sterke economische groei doorgemaakt. Vooral in Vietnam heeft de Koude Oorlog een belangrijke rol gespeeld in het dekolonisatie proces. Hoewel de VS tegen het kolonialisme was, was hun afkeer van het communisme nog vele malen groter. In de jaren zestig raakten Amerikanen verstrikt in de gruwelijke oorlog tegen de communistische Viet Minh. Maar ondanks hun militaire, technische en economische overwacht konden zij de oorlog niet winnen. De Vietnam- oorlog toonde aan dat zelfs de macht van een supermogendheid niet onbegrensd is. De eenwording van Europa In 1951 werd door zes landen, Nederland, België, Luxemburg, Italië, Duitsland en Frankrijk de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) opgericht. Kolen en staal vormden toen nog de basis van de militaire industrie. Door een gemeenschappelijk beheer van deze sectoren moest voorkomen worden één van de landen een krachtig leger zou opbouwen. In 1957 werd de samenwerking uitgebreid met de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG). Daarmee streefde de zes landen naar een gemeenschappelijke markt en een gezamenlijk economisch beleid. Ook werd de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) opgericht voor een gezamenlijke ontwikkeling van atoomenergie. Sinds het Verdrag van Maastricht, 1992, spreken we van de Europese Unie (EU). De EU streeft niet alleen naar volledige economische eenwording, maar ook naar politieke en juridische integratie. Zo wordt nu nauw samengewerkt op het gebied van buitenlands en binnenlands beleid, misdaadbestrijding en asielbeleid. Door de toetreding van steeds meer nieuwe landen is geleidelijk een Europees blok ontstaan. In 2007 telde de EU 27 lidstaten. De toenemende welvaart die vanaf de jaren zestig van de 20e eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal- culturele veranderingsprocessen Dankzij de Marshallhulp, de geleide loonpolitiek en de nadruk op industrialisatie werd Nederland in snel tempo een industrieland met een stereke dienstensector. Werkgevers en werknemers leerden onder toezicht van de rooms- rode coalitie van PvdA en KVP samen te werken. De regering stelde organisaties in waarin dat kon, zoals de sociaal-economische raad en de stichting voor de arbeid. Daarin zaten vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en de regering. Over de lonen werd niet meer gesteggeld, maar in besloten kring onderhandeld. Velen waren bereid om zich in te zetten voor de wederopbouw van Nederland. De regering zorgde voor wetten die de mens van de wieg tot het graf opvinden, zoals de AOW voor ouderen. Zo ontstond de verzorgingsstaat. De premier van deze kabinetten, de socialist Willem Drees, stond hierom bekend als ‘engeltje van barmhartigheid’.

De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen Door de komst van miljoenen mensen uit de voormalige koloniën en gastarbeiders uit het MiddenOosten, ontstond er een multiculturele samenleving.

Datum -

Jaar 1917

Waar SU

Februari 13 maart Juli - augustus -

1945 1945 1945 19461958 1947

IND NL DU NL

1947 & 1948 19481952 1948 – 1949 1948 1949 1949 1949

IND

Trumandoctrine  Truman beloofde hulp aan alle landen die zich door de communistische expansie bedreigd voelden (onderdeel ervan is: containmentpolitiek) Politionele acties tegen Indonesische nationalisten

EU

West- Europa ontvangt Marshallhulp

DU

Blokkade van Berlijn

12 maart

4 april Augustus -

Juni Februari

1950 – 1953 1953

27 juli 14 mei 1 november 23 oktober 1 januari

1951 1951 1953 1955 1955 1956 1956 1957

13 augustus Oktober 1 mei

19611989 1962 1972

30 april

1975

VS

Wat? Russische revolutie , Lenin, communistische wereldrevolutie, Rode Leger door Oost- Europa in de Tweede Wereldoorlog Conferentie van Jalta (februari) Wilhelmina terug in Nederland Conferentie Potsdam (augustus) Wederopbouw Nederland

DU BE IND CH

Duitsland verdeeld in DDR en BRD Oprichting NAVO Indonesië onafhankelijk China communistisch  Verenigde Staten moest containment politiek uitbreiden, om te voorkomen dat tijdens de dekolonisatie vanaf 1945 in Zuidoost- Azië, de onafhankelijke landen communistisch werden Korea Korea- oorlog (in de Franse koloniën) NL

Watersnoodramp in Zeeland en Zuid- Holland , daarna besluit tot deltawerken EU Europese gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) NL Eerste televisie uitzending in Nederland Korea Einde Korea- Oorlog Polen Oprichting Warschaupact VIE Vietnam oorlog, angst voor het communisme SU Destalinisatie HO Hongaarse opstand EU Oprichting Europese Economische Gemeenschap en Euratom (EEG) DU Berlijnse muur Cuba NL

VIE

Cuba- crisis Kabinet Den Uyl, kabinet van het gelijkheidsideaal treedt aan  gevolg van de progressieve samenwerking in Nederland in de jaren zeventig Einde Vietnam oorlog

-

1981

EU

4 november

1982

NL

19 januari 3 oktober 11 september 6 mei

1990 1990 1990 2001 2002

SU DU EU VS NL

2 november

2004

NL

Computer (eerste comsumptie computer)  massaal documenten opslaan Kabinet Lubbers keert Dutch disease door liberale economische politiek Uiteenvallen van de Sovjet- Unie Hereniging van Duitsland Val van het communisme Aanslag op het World Trade Center in New York Pim Fortuyn vermoord vanwege zijn kritische geluiden over de minderhedenpolitiek Cineast Theo van Gogh vermoord door moslim- terrorist

Bekende mensen: Harry Truman George Marshall Mao Zedong Nikita Chroesjtsjov John F. Kennedy Fidel Castro Soekarno Ho Tsji Minh Charles de Gaulle

Ronald Reagan Michail Gorbatsjov Franciscus Lieftinck Willem Drees Robert Jasper Grootveld Claus von Amsberg Beatrix Joop den Uyl Bisschop WilhelmusBekkers Hans van Agt Ruud Lubbers Theo van Gogh

33e president van de VS, opvolger van Franklin Roosevelt Amerikaanse generaal en Humanitair activist. Hij is bekend door het Marshallplan, hij ontving daarvoor een Nobelprijs voor de Vrede Chinees politicus en partijleider, hij vormde decennialang het gezicht van de Volksrepubliek China Partijleider van de Communistische Partij van de SU en leidde de SU na Stalin Amerikaanse politicus van de Democratische Partij en de 35e president van de VS Cubaanse revolutionair en president van Cuba. Hij diende ook als de eerste secretaris van de Communistische Partij van Cuba. Eerste president van de Republiek Indonesië Vietnamese communistische revolutionaire leider en president van de Democratische Republiek Vietnam Franse militair en politicus die vocht tijdens de Eerste Wereldoorlog als officier in de Slag bij Verdun en was leider van de Franse regering in ballingschap tijdens de Tweede Wereldoorlog. En de eerste president van de Vijfde Republiek, Frankrijk 40e president van de VS en voormalig filmacteur Secretaris- generaal van de Communistische Partij van de Sovjet- unie en president van de SU Nederlandse predikant en politicus voor de Liberale Unie Een van de belangrijkste naoorlogse Nederlandse politici en ministerpresident van Nederland, politicus voor de SDAP en latere PvdA Nederlandse kunstenaar en voorloper van de provobeweging Prins- gemaal van prinses Beatrix der Nederlanden Koningin der Nederlanden en oudste kind van koningin Juliana der Nederlanden Nederlandse politieke leider van de Partij van de Arbeid en minister president van Nederland Een Nederlandse rooms-katholiek bisschop Nederlandse politicus van de KVP en later het CDA Een Nederlands christendemocratisch politicus en minister president van Nederland Een Nederlandse regisseur, acteur, scenarioschrijver, columnist en

programmamaker en presentator voor televisie die werd doodgeschoten

Dekolonisatie: Vanaf 1870: Modern imperialisme Vanaf 1919: Verzet tegen de westerse hegemonie vanaf 1945: Dekolonisatie, Westerse koloniën worden onafhankelijk Dekolonistatie verloopt in drie golven 1945 – 1953: Zuidoost- Azië/Midden Oosten 1951- 1980: Afrika 1965 – 1975: Caribisch gebied (bijvoorbeeld Suriname) Oorzaken voor dekolonisatie na 1945: Tweede Wereldoorlog Japan had laten zien dat westerse landen te verslaan waren

KoudeOorlog SU en VS wilden zoveel mogelijk bondgenoten (ze stimuleerde onafhankelijkheid, zodat ze hun konden helpen)

Gevolgen: Politiek Dictaturen (staatsgrepen) (burger) oorlogen

Economie Economische overheersing en uitbuiting door het westen ging door

De Koude Oorlog Koude Oorlog = Periode van vijandschap tussen de Verenigde Staten en de Sovjetunie (1945-1989), met geen specifieke begin en eindpunt arm/rijk, communistisch/kapitalistisch Verenigde Staten Kapitalisme Democratie Vrije markteconomie

Sovjet Unie Communisme Dictatuur Planeconomie (vijfjarenplannen) Tegengestelde ideologieën VS denkt dat de Sovjetunie een communistische De SU denkt dat de Verenigde Staten een wereldrevolutie wil westers imperialisme wil

Blokvorming = Tijdens de Koude Oorlog vormden zich twee vijandige ideologische tegengestelde blokken  grens is: ijzeren gordijn Containment politiek = Uitbreiding van het communisme moet voorkomen worden door het in te dammen. Dit gebeurt door middel van economische (Marshallhulp) en militaire steun

Wapenwedloop = Race om het sterkste wapenarsenaal te krijgen  VS en SU strijden om wie de meeste wapens heeft, wat de kans op een atoomoorlog vergrootte  we zijn allebei in staat om elkaar te vernietigen daarom valt niemand elkaar aan (wederzijde afschrikking) Belangrijke conflicten in de Koude Oorlog: . Berlijn (1947- 1989) verdeling van de stad, in Oost- Duitsland, Berlijnse muur, Oost is communistisch . Koreaoorlog (1950-1953), China en SU steunen communistische noorden en VS het kapitalistische zuiden . Cubacrisis (1962), communistisch, SU was bezig met een atoomwapen in Cuba te plaatsen om de VS aan te vallen, VS komt hierachter en ze bluffen flink wat af maar uiteindelijk trekt SU zijn atoomwapens terug . Vietnamoorlog (1945- 1973), communist Hojimin, Verenigde Staten wil niet dat heel Vietnam communistisch wordt, noord communistische deel neemt kapitalistische zuiden uiteindelijk in Het einde van de Koude oorlog Wedloop was voor Sovjetunie niet vol te houden (nieuwe leider, Gorbatsjov, glasnost = (openheid) alles moest openlijk besproken kunnen worden & perestrojka = (hervorming) verandering in economie en politiek om de SU gezonder te maken) Hervormingen van Gorbatsjov leiden tot meer vrijheid in Oost- Europa  1989 Berlijnse muur valt

Welvaart en cultuur: Economie en politiek 1945 – 1955: Wederopbouw, periode van schaarste, Minister president Willem Drees (vadertje Drees): . Vaststellen van lonen en prijzen . Bevorderen van de industrialisatie . Opbouw van de sociale zekerheid (uitkeringen, subsidies) 1955 – 1973: Ontstaan consumptiemaatschappij: . Groeiende welvaart . Toenemende autogebruik . Introductie van de televisie . Meer (buitenlandse) vakanties 1973: Oliecrisis  tekort aan olie (fabrieken kunnen minder draaien) zorgt voor: stagnatie van de economie (tot 1985)  afname van de industrie: . Werk wordt verplaatst naar lage lonenlanden . Werk wordt geautomatiseerd Vanaf 1995: Informatiemaatschappij (postindustriële samenleving) 19e eeuw industriële samenleving  20e eeuw informatiesamenleving Cultuur en sociaal Vooral vanaf jaren ’60 grote sociaal- culturele veranderingen door toenemende welvaart . Ontkerkelijking en ontzuiling

. Opkomst jeugdculturen (bijvoorbeeld provo’s) - Kritiek op de maatschappij, dit is de eerste generatie met meer luxe zoals vrije tijd - Generatieconflict (afzetten tegen de maatschappij en ouders) . Individualisering - Toenemende vrije tijd, meer tijd om aan onszelf te besteden - Toenemende mobiliteit, meer geld te besteden - Opkomst televisie, invloeden uit andere landen - Tweede feministische golf, eerste vooral over politieke rechten, tweede op sociale rechten

De Europese eenwording Na de Tweede Wereldoorlog grote groei van West- Duitse economie  Frankrijk angst voor herleving Duitse militarisme  Robert Schuman: Duitse en Franse kolen- en staalindustrie onder gemeenschappelijk bestuur 1952: Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) 1957: Europese Economische Gemeenschap (EEG), in de volgende jaren volgen steeds meer landen 1973: Oliecrisis = stagnatie van de economie (tot 1985) . Belemmeringen nationale verschillen moeten verdwijnen . 1990: Duitse eenwording 1992: Europese Unie (hoofdstad: Brussel) . Meer macht voor de Europese instellingen . Een europese munt (1999/2002: invoering van de Euro) 2004: Uitbreiding van de EU met 10 lidstaten 2005: Europese grondwet wordt afgewezen (door Nederland), argwaan en angst voor de EU: . Macht van Europese instellingen gaan ten koste van nationale soeverniteit . Toetreding van armere landen is een bedreiging van de welvaart 2007: Nog meer landen erbij Heden: 28 lidstaten

Pluriforme en multiculturele samenlevingen Multicultureel = Veel leefstijlen, een multiculturele samenleving bevat vee verschillende culturen die naast en door elkaar leven Afkomst

Pluriform = In een pluriforme samenleving wonen veel verschillende groepen mensen naast en met elkaar Leefwijze

Voordelen Culturele verrijking Economische impulsen

Nadelen Maatschappelijke spanningen Maatschappelijk isolement van nieuwkomers

Immigratiegolven in Nederland: 1945 – 1960 1960 – 1965

Politiek Economie

Indonesië Spanje, Italië, Griekenland

Door de dekolonisatie Welvaart en cultuur

Vanaf 1975 Vanaf 1990

Politiek Politiek

Suriname Midden Oosten

(gastarbeiders) Dekolonisatie Oorlog

Verschuiving politieke opinie door televisie Wederopbouw = comsumptiemaatschappij (westerse wereld) Inkomen + onafhankelijkheid = individualisering Rusland: Lenin  Stalin  Chroesjtsjov BEGRIPPEN: BDR = Kapitalistisch, Amerika/Engeland/Frankrijk DDR = Communistisch, Sovjetunie EGKS =

Supranationale Gezamenlijk behaal Kolen en Staal

EEG =

6 EGKS- landen Gemeenschappelijke markt Vrij verkeer van personen, goederen en diensten

EU =

Samenwerkingsverband Economisch, politiek en juridisch

NAVO =

Militair bondgenootschap VS, CA & W- EU VN = Opvolger Volkenbond Toezien op vrede en veiligheid Warschaupact = Tegenhanger VN, SU Glasnost Perestrojka

= Meningsuiting = Hervorming van Sovjetsysteem, economisch en politiek

Hegemonie = Overwicht Sattelietstaten = Controle Akkoord van Linggadjati Akkoord van Wassenaar

= =

Nederlandse onderhandelaars en Indonesische nationalisten Werkgevers en werknemers

View more...

Comments

Copyright � 2017 NANOPDF Inc.
SUPPORT NANOPDF