organisatie_aanhef_organisatie

January 8, 2018 | Author: Anonymous | Category: Wetenschap, Health Science, Immunologie
Share Embed Donate


Short Description

Download organisatie_aanhef_organisatie...

Description

Portefeuille Milieu Directie Risicobeleid Rijnstraat 8 Postbus 30945 2500 GX Den Haag Interne postcode 645 www.rijksoverheid.nl

ontwerp PorM/RB IM 11-003 Gelezen de aanvraag van het Academisch Ziekenhuis Leiden, te Leiden, van 20-04-2011, kenmerk VGM-UIT11/224/GvW, en de aanvullende informatie van 23-06-2011, kenmerk: VGM-UIT11/357/GvW, en van 12-07-2011, kenmerk: VGM-UIT11/383/GvW, om een vergunning als bedoeld in artikel 23 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer, De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

overwegende, 1. AANVRAAG1 De aanvraag heeft betrekking op een klinische studie waarin afweercellen (T-cellen of lymfocyten) ex vivo getransduceerd worden met een retrovirus waarin de sequentie van een specifieke T-cel receptor gekloneerd is. De getransduceerde T-cellen worden toegediend aan patiënten met hematologische maligniteiten die al eerder voor leukemie behandeld waren met allogene stamceltransplantatie (allo-SCT). De werkzaamheden zijn voorgenomen plaats te vinden in de gemeente Leiden. Patiënten met hematologische maligniteiten, zoals leukemie, kunnen behandeld worden met transplantatie van stamcellen van donoren (allo-SCT). Een ernstige veelvuldig voorkomende complicatie is Graft versus host disease (GvHD), waarbij de donor T-cellen het patiëntenweefsel als lichaamsvreemd zien en het weefsel gaan aanvallen. Dit kan voorkomen worden door vóór de transplantatie de donor T-cellen eerst uit het transplantaat van stamcellen te verwijderen. Een nadeel hiervan is dat na transplantatie er een toegenomen risico is op terugkeer van de leukemie. Als dit optreedt dan kunnen patiënten vervolgens behandeld worden met donor lymfocyten infusie (DLI). De toediening van donor T-cellen kan echter ook weer leiden tot GvHD. Om de kans op GvHD te verkleinen kunnen donor T-cellen specifiek aangepast worden zodat ze alleen de leukemie cellen en niet andere patiëntenweefsels herkennen. T-cellen herkennen via de T-cel receptor (TCR) bepaalde eiwitten op andere cellen, waaronder leukemie-specifieke antigenen. In het lichaam zijn Tcellen aanwezig die alleen antigenen herkennen die op het celoppervlak van bloedcellen (hematologische cellen) zitten, waaronder dus ook leukemie cellen. Deze specifieke TCR kan via recombinant DNA technologie in donor T-cellen gezet worden. Op deze manier kunnen TCR gemodificeerde donor T-cellen aan de patiënt gegeven worden die alleen de leukemie cellen herkennen zonder dat er GvHD optreedt. In deze studie worden T-cellen uit donoren geïsoleerd en gekweekt in het laboratorium. De cellen worden getransduceerd met een retrovirale vector waarin een leukemie-specifieke TCR gekloneerd is. De retrovirale vector is afgeleid van het Moloney Murine Leukemia Virus (MoMLV). De virale vector is door verwijdering van een aantal virale genen replicatiedeficiënt gemaakt, waardoor het virus zich niet kan vermenigvuldigen. De getransduceerde T-cellen brengen vervolgens de specifieke TCR tot expressie. Na een korte kweekperiode worden de genetische gemodificeerde T-cellen toegediend aan de patiënt waarbij 1

Voor definities van gebruikte begrippen zie artikel 1 van de vergunning.

ze de leukemie cellen herkennen en opruimen. Het uiteindelijke doel van de studie is het ontwikkelen van een behandeling voor leukemie.

2. BEOORDELINGSKADER 2.1. Wettelijk kader Het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer (hierna: het Besluit ggo) vormt het beoordelingskader voor aanvragen om een vergunning als bedoeld in artikel 23, 1 e lid van dit besluit, voor de introductie in het milieu van genetisch gemodificeerde organismen. In het Besluit ggo is de Richtlijn 2001/18/EG inzake “de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn nr. 90/220/EEG” (hierna: Richtlijn) geïmplementeerd. Op basis van het besluit moet een ieder die activiteiten wil gaan uitvoeren met genetisch gemodificeerde organismen (hierna: ggo’s) die vallen onder introductie in het milieu vooraf een aanvraag indienen waarin een milieurisicoanalyse wordt uitgevoerd van de voorgestelde activiteiten. De uitkomst van de analyse van de mogelijke risico’s voor mens en milieu is het toetsingcriterium voor het bevoegd gezag dat de aanvraag beoordeelt. Overeenkomstig artikel 9.2.2.3, tweede lid, Wet milieubeheer kan een vergunning slechts in het belang van de bescherming van mens en milieu worden geweigerd. 2.2. De aanvraag en beoordeling De aanvraag moet conform artikel 24, eerste lid Besluit ggo de informatie bevatten als bedoeld in bijlage III, in het bijzonder bijlage IIIA, bij de Richtlijn die nodig is om een milieurisicoanalyse uit te voeren. Daarnaast moet de aanvraag een milieurisicoanalyse bevatten overeenkomstig bijlage II bij de Richtlijn en de bijbehorende Richtsnoer (2002/623/EG). Bij de beoordeling van een aanvraag en de afgifte van een vergunning, kan de Staatssecretaris advies vragen aan de Commissie Genetische Modificatie (hierna: COGEM) over de risico’s voor mens en milieu die aan de voorgenomen handelingen met ggo’s verbonden kunnen zijn. Na de milieurisicoanalyse kan de Staatssecretaris bij grote mate van wetenschappelijke onzekerheid met betrekking tot de geïdentificeerde risico’s, op basis van het voorzorgsbeginsel extra maatregelen aan de beschikking verbinden. Naarmate meer kennis is verkregen over het ggo en de toepassing van het ggo kan eventueel worden overgegaan tot het beperken van de inperkende voorschriften (het stap voor stap principe). De wijze waarop het voorzorgsbeginsel bij de uitvoering van de het Besluit ggo wordt gehanteerd, staat beschreven in de Mededeling van de Europese Commissie over het voorzorgsbeginsel (COM(2000) 1 definitief). Een aantal van de bovengenoemde begrippen zijn van essentieel belang en behoeven voor een juist begrip een nadere toelichting. 2.3. De milieurisicoanalyse Bij de milieurisicoanalyse moeten alle mogelijke schadelijke effecten van geïdentificeerde kenmerken van het ggo en het gebruik daarvan, worden vergeleken met die van het ongemodificeerde organisme waaruit het ggo is afgeleid en het gebruik daarvan in vergelijkbare situaties. De milieurisicoanalyse moet daarnaast per geval worden uitgevoerd, wat betekent dat de vereiste informatie kan verschillen afhankelijk van het type van het betrokken ggo, het voorgenomen gebruik ervan en de potentiële introductie in het milieu. Een dergelijke milieurisicoanalyse is gebaseerd op een analyse en beschouwing van de eigenschappen van het genetisch gemodificeerde organisme en de wijze waarop het ggo wordt toegepast. Daarbij staan twee vragen centraal: 1. Zijn er redenen om aan te nemen dat het genetisch gemodificeerde organisme of zijn nakomelingen vanwege de genetische modificatie schadelijk zal zijn voor mens of milieu? 2. Kan het ingebrachte genetische materiaal van het genetisch gemodificeerde organisme worden overgedragen naar andere organismen, en zijn er redenen om aan te nemen dat die als een resultaat daarvan schadelijk zullen zijn voor mens of milieu? Deze vragen zijn niet in hun algemeenheid te beantwoorden. Daarom is in de milieurisicoanalyse en de daarop volgende milieurisicobeoordeling een gedetailleerde structuur aangebracht op basis van Bijlage II van de Richtlijn. De gegevens waarop de milieurisicoanalyse is gebaseerd, staan vermeld in Bijlage IIIA van diezelfde richtlijn. De milieurisicoanalyse moet opheldering geven over de aard van de eventuele schadelijke effecten op mens of milieu die worden verwacht als gevolg van de voorgenomen handelingen en een aanduiding van de wijze waarop die effecten zouden kunnen optreden, in vergelijking tot het gehanteerde referentiekader. Hierbij worden zowel directe, indirecte, vertraagde en cumulatieve effecten in beschouwing genomen. Daarbij gaat het niet om het opstellen van een wetenschappelijke verhandeling, maar om een redelijke onderbouwing of bepaalde effecten kunnen optreden. Ministerie van IenM PorM/RB IM 11-003/00

Pagina 2 / 16

2.4. Stap voor stap principe Overweging 24 van de Richtlijn stelt dat “de introductie van GGO's in het milieu stapsgewijs dient plaats te vinden”. Het stap voor stap principe is één van de invullingen van het voorzorgsbeginsel. Het stap voor stap principe is bedoeld om tijdens de ontwikkeling van ggo’s om te kunnen gaan met (a) de mate van onzekerheid die verbonden is aan de milieurisicoanalyse en (b) mogelijke onvoorziene effecten van het ggo. Tijdens het doorlopen van opeenvolgende stappen in het ontwikkelingsproces komt meer informatie beschikbaar en nemen de onzekerheden in de milieurisicoanalyse af. Onzekerheden kunnen leiden tot het verbinden van extra voorschriften aan de vergunning. Daarna kan bij afnemende onzekerheid en als de milieurisicoanalyse dit toelaat, het aantal voorschriften ter inperking van het risico verminderd worden. 2.5. Voorzorgsbeginsel In het geval dat er onvoldoende wetenschappelijke zekerheid bestaat met betrekking tot de uitkomst van de milieurisicoanalyse en een worst case scenario conform het voorzichtigheidsbeginsel hiervoor geen oplossing biedt, kunnen op basis van het voorzorgsbeginsel extra maatregelen door de Staatssecretaris worden opgelegd. Daarbij staat voorop dat de maatregelen proportioneel dienen te zijn ten opzichte van het risico dat is gesignaleerd en het gewenste veiligheidsniveau. Het voorzorgsbeginsel heeft in het kader van het Besluit ggo met name daar zijn functie waar onzekerheden worden aangetroffen die nieuw zijn in vergelijking met de maatschappelijk reeds geaccepteerde risico’s. Indien het vermoeden bestaat dat er potentieel schadelijke effecten op kunnen treden die van de gangbare praktijk afwijken kan het voorzorgsbeginsel worden gehanteerd en de werkzaamheden (a) worden ingeperkt met passende aanvullende voorschriften òf (b) worden geweigerd. 3. PROCEDURE De aanvraag is ontvangen d.d. 21-04-2011. De aanvraag en de aanvullende informatie zijn getoetst aan de vereisten zoals genoemd in artikel 24 van het Besluit ggo en voldoet daaraan. De aanvraag is behandeld conform het bepaalde in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer en artikel 24 van het Besluit ggo. Tussen de ministeries betrokken bij de vergunningverlening van genetisch gemodificeerde organismen met betrekking tot risico’s voor mens en milieu, het ministerie van IenM, EL&I en VWS, zijn procedurele afspraken gemaakt over het tijdstip van advisering door de COGEM. Deze afspraken houden mede in dat advisering door de COGEM over de mogelijke risico’s voor mens en milieu van de aangevraagde werkzaamheden zal plaatsvinden op basis van de aanvraag en de door de Staatssecretaris van IenM opgestelde ontwerpbeschikking. 4. KENMERKEN VAN DE IN DEZE AANVRAAG GEBRUIKTE GGO’S EN HUN INTRODUCTIE Conform Bijlage II van de Richtlijn moet bij de milieurisicoanalyse rekening gehouden worden met de relevante technische en wetenschappelijke details betreffende de informatievereisten zoals genoemd in Bijlage III en in het bijzonder Bijlage IIIA. Een samenvatting van deze gegevens van Bijlage IIIA, zoals die door de aanvrager in zijn aanvraag zijn aangeleverd, is hieronder weergegeven. 4.1. Gastheerorganisme (MoMLV) Algemeen: De virale vector MP71 die in deze studie wordt gebruikt is gebaseerd op het Moloney Murine Leukemia Virus (MoMLV). Dit virus behoort tot de familie Retroviridae en is een ecotroop virus. Het virus kan alleen muizencellen infecteren en integratie in het chromosoom gebeurt alleen in delende cellen. MoMLV kan in knaagdieren T-cel lymfomen veroorzaken, maar het virus is alleen pathogeen indien de infectie optreedt in pasgeboren knaagdieren en als er sprake is van meerdere integraties en persistente viremie. In MoMLV geïnfecteerde muizen kan het virus via het bloed overgedragen worden op nakomelingen. Transmissie zou ook kunnen plaatsvinden via kiembaancelinfectie. Replicatiecompetent MoMLV gepseudotypeerd met een amfotrope receptor kan ook T-cel lymfomen induceren in niet-humane primaten met een onderdrukt immuunsysteem. Voor replicatiedeficiënt MoMLV is er geen indicatie van pathogeniteit in gezonde niethumane primaten en mensen. Infectie, replicatie en uitscheiding De genetisch gemodificeerde MP71 virale vector is replicatiedeficiënt ten gevolge van de ontbrekende gag, pol en env genen. Het virusdeeltje kan slechts éénmaal een cel infecteren, waardoor het effect uitdovend zal zijn. Door het gebruik van de GaLV (Gibbon ape Leukemia Virus) envelop is het tropisme van de virale Ministerie van IenM PorM/RB IM 11-003/00

Pagina 3 / 16

vector uitgebreid naar onder andere mens, aap, kat, hond, koe, konijn en rat. De receptor voor GaLV is afwezig in de muis. De virale vector kan zich alleen verspreiden via direct bloed-bloed contact. De extracellulaire halfwaardetijd voor MoMLV ligt tussen 3,5 en 8 uur, afhankelijk van temperatuur en blootstelling aan UV-straling. Voor MoMLV wordt een halfwaardetijd van 10 uur aangehouden bij 37 graden Celsius. Het virus is buiten de gastheer extreem instabiel. Er is geen reden aan te nemen dat de overleving buiten een gastheer van de MP71 virale vector ten opzichte van wildtype MoMLV zou zijn gewijzigd. 4.2. De insertie (T-cel receptor) In de virale vector MP71 is een gen gekloneerd coderend voor een specifiek T-cel receptor (TCR). De TCR herkent leukemie-specifieke antigenen. Dit kunnen minor histocompatibility antigenen (HA) zijn met een selectieve expressie op hematopoietische cellen, subset differentiatie antigenen, of kanker/testis antigenen. De HA-1 T-cel receptor is geïsoleerd en gekarakteriseerd uit een HA-1-specifieke T-cel kloon, afkomstig van een patiënt die na donor lymfocyt infusie een HA-1-specifieke T-cel respons ontwikkelde, gevolgd door eliminatie van de leukemie. Subset differentiatie antigenen komen zowel in leukemie cellen, als in bepaalde celtypen van het hematopoietisch systeem tot expressie. Kanker/testis antigenen komen tot expressie in kiembaancellen en vele verschillende tumoren. De geïsoleerde T-cellen zijn ook reactief tegen Cytomegalovirus (CMV) en Epstein–Barr virus (EBV). Door middel van codon optimalisatie en cysteine modificatie van de TCR alfa- en betaketens wordt een zo optimaal mogelijk oppervlakte expressie geïnduceerd en wordt formatie van TCR dimeren door paring van endogene TCR ketens met geïntroduceerde ketens voorkomen. 4.3. Het GGO Constructie Voor de constructie van het GGO is een retrovirale uitgangsvector gebruikt. Deze uitgangsvector, MP71 kan zich, door afwezigheid van gag, pol en env genen niet vermenigvuldigen. De MP71 vector bestaat uit een 5’ LTR en een 3’ LTR (beide niet-zelfinactiverend (SIN)) afkomstig van het Myeloproliferative Sarcoma Virus (MPSV). De LTR zorgt voor expressie van de TCR sequentie. Verder bevat de MP71 virale vector een leader sequentie die afkomstig is van Murine Embryonic Stem cell Virus (MESV). Expressie van de TCR sequentie is verbeterd door introductie van een splice acceptor site in het 3’ gedeelte van de leader sequentie. In de leader sequentie zijn alle startcodons verwijderd die niet horen bij MP71-eigen eiwitten en mogelijk zouden kunnen leiden tot translatie van ongewenste eiwitten. In de MP71 vector zijn ook alle coderende sequenties voor virale eiwitten verwijderd. Hierdoor is zowel de kans op afschrijven van ongewenste immunogene peptides als de kans op homologe recombinatie met endogene retrovirale virussen, dat zou kunnen leiden tot het ontstaan van RCR, minimaal. In de MP71 kloneringsvector is een ampicilline resistentiegen aanwezig. Tijdens de productie van de virale deeltjes wordt dit verwijderd waardoor het gen niet meer aanwezig is. Met de virusdeeltjes zijn autologe T-cellen geïnfecteerd waarna de vector stabiel geïntegreerd is in het genomisch DNA. Virulentie en stabiliteit Het GGO bestaat uit cellen, die na toediening meerdere maanden in de patiënt aanwezig zullen blijven. De getransduceerde cellen kunnen in de patiënt een afweerreactie opwekken tegen hematologische cellen, waaronder leukemie cellen. Een afweerreactie kan gepaard gaan met een koortsreactie. Vanuit de patiënt kunnen de T-cellen alleen via bloed of lymfe in het milieu komen. Echter, buiten het lichaam kunnen de cellen niet overleven. 4.4. Beschrijving van het onderzoek Het betreft hier een studie waaraan in totaal 100 patiënten, met Humaan Leukocyten Antigen (HLA) haplotype HLA-A*0201, behandeld worden met donor T-cellen die getransduceerd zijn met een TCR die leukemie-specifieke antigenen herkent. De getransduceerde T-cellen zullen worden toegediend aan patiënten met een refractaire hematologische maligniteit 6 weken na de allogene stamcel transplantatie (allo-SCT). De toediening zal herhaald worden 12 weken na stamcel transplantatie. Tevens zullen patiënten geïncludeerd worden met terugkerende hematologische maligniteit na stamcel transplantatie die niet responderen op DLI of waar nog geen DLI aan toegediend kan worden door te hoog risico op GvHD. De behandeling met getransduceerde T-cellen zal 6 weken hierna herhaald worden. Indien de TCR gericht is tegen subset differentiatie of kanker/testis antigenen, dan kan de behandeling in een autologe setting plaatsvinden en is een allogene stamceltransplantie vóór toediening van de gemodificeerde T-cellen niet noodzakelijk. Onderhavige vergunningaanvraag heeft betrekking op de studie die plaats zal vinden in het Academisch Ziekenhuis Leiden in de gemeente Leiden. In deze studie worden T-cellen uit een donor geïsoleerd en gekweekt in het laboratorium dat is ingericht als een ML-II laboratorium. De cellen worden getransduceerd met de virale vector waarin een specifieke TCR gekloneerd is. De T-cellen worden met 4x107 virusdeeltjes getransduceerd. De ex vivo getransduceerde TMinisterie van IenM PorM/RB IM 11-003/00

Pagina 4 / 16

cellen worden minimaal 8 dagen gekweekt en minimaal 3 maal gewassen. De T-cellen worden pas na een kweekperiode van minimaal 10 dagen via intraveneuze infusie aan de patiënt toegediend in een tijdsbestek van 30 minuten. De toediening van de T-cellen vindt plaats conform de WIP (Werkgroep Infectiepreventie) richtlijn gentherapie. Alle patiënten krijgen een toediening van 3x106 getransduceerde T-cellen per kilogram lichaamsgewicht. Om de klinische effectiviteit te verbeteren zullen maximaal twee infusies worden gegeven. Patiënten die behandeld zijn worden uitgesloten van het doneren van bloedproducten, zodat introductie van de getransduceerde T-cellen in het milieu voorkomen wordt. 4.5. Productie, vervoer, bemonstering en afvalbehandeling Productie De productie wordt uitgevoerd door Eufets GmbH te Duitsland en maakt derhalve geen onderdeel uit van de onderhavige vergunning. Alle productiehandelingen met de virale vector vinden plaats volgens current Good Manufacturing Practice (cGMP). De retrovirale vector MP71 wordt getransfecteerd in 293T cellen (humane embryonale niercellijn) samen met constructen coderend voor de gag/pol eiwitten en voor de Vesicular Stomatitis Virus Glycoprotein (VSVG) envelop. Met de ontstane virusdeeltjes worden vervolgens PG13 cellen (murine embryonale fibroblasten) getransduceerd. De PG13 cellen hebben een stabiele expressie van gag/pol en de GaLV envelop. Hierdoor ontstaan virusdeeltjes die gepseudotypeerd zijn met de GaLV envelop en daardoor onder andere humane cellen kunnen infecteren. De getransduceerde packaging cellijn PG13 en de vectorbatch worden getest op de aanwezigheid van RCR door middel van een PG4 S+L- assay. Uitsluitend wanneer geen RCR kan worden aangetoond zal de batch worden vrijgegeven. De virus batch wordt daarnaast ook getest op identiteit, steriliteit en afwezigheid van mycoplasma en endotoxines. T-cellen van donoren die positief testen voor HIV worden uitgesloten van de studie. Gezuiverde vectordeeltjes worden gebruikt voor de transductie van de geïsoleerde T-cellen. De ex vivo getransduceerde T-cellen worden pas vrijgegeven voor infusie in de patiënt indien ze steriel zijn, de T-cellen meer dan 60% antigeen-specifiek zijn en meer dan 5% specifieke TCR expressie hebben. Na een kweekperiode van minimaal 10 dagen worden de getransduceerde T-cellen via intraveneuze injectie toegediend aan de patiënt. Vervoer Na productie van de virale vector wordt de batch ingevoerd en naar het Academisch Ziekenhuis Leiden overgebracht. Na transductie worden de T-cellen vervoerd volgens het bepaalde in bijlage 9 van de Regeling GGO. Monstername en analyse Monstername en de analyse van de monsters maken geen deel uit van de onderhavige beschikking, maar vallen onder Ingeperkt Gebruik vergunning IG 94-295. Na infusie van de getransduceerde T-cellen zal op dag 1, dag 3 en dag 7 en vervolgens op week 3, 6, 9, 12, 15 en 18 bloed worden afgenomen. Beenmerg zal op 1, 3, 6, 12 en 18 weken na infusie worden afgenomen. Afval Afval dat ontstaat tijdens de transductie van de cellen zal worden gedeponeerd in containers voor besmet materiaal. Deze worden geautoclaveerd en als specifiek ziekenhuis afval (SZA) naar een verbrandingoven afgevoerd. Afval dat bij de toediening aan de patiënt en eventuele verpleging wordt geproduceerd zal verzameld worden in een container voor SZA. Deze container wordt, als hij vol is of wanneer de patiënt uit het ziekenhuis wordt ontslagen, afgesloten naar een verbrandingsoven afgevoerd. 4.6. Interactie met het milieu De getransduceerde T-cellen, kunnen buiten de gastheer (de patiënt) niet overleven, tenzij er sprake is van weefselkweek waarbij speciale condities worden toegepast. In de cellen is de MP71 virale vector stabiel geïntegreerd.

5. MILIEURISICOANALYSE De milieurisicoanalyse is een technisch-wetenschappelijk werkproces waarbij de mogelijke risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu die verbonden zijn aan de werkzaamheden inzichtelijk worden gemaakt. Deze technisch-wetenschappelijke milieurisicoanalyse is gedetailleerd beschreven in het werkdocument “Milieurisicoanalyse behorend bij aanvraag IM 11-003”. Het werkdocument is openbaar en wordt ter inzage gelegd bij de (ontwerp)beschikking. Ministerie van IenM PorM/RB IM 11-003/00

Pagina 5 / 16

Bij de milieurisicoanalyse van de onderhavige aanvraag zijn alle punten van bijlage III van de Richtlijn beschouwd. Alleen de voor de onderhavige aanvraag relevante aspecten zijn daarna in de beoordeling betrokken. De technisch-wetenschappelijke milieurisicoanalyse is onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu uitgevoerd. Bij de analyse van de mogelijke risico’s is de methodiek gevolgd zoals beschreven in bijlage II van de Richtlijn en de bijbehorende Richtsnoer (2002/623/EG). Hieronder is deze wetenschappelijk technische milieurisicoanalyse samengevat, waarbij alleen de voor de onderhavige aanvraag relevante aspecten zijn beschreven. De milieurisicoanalyse is uitgevoerd voor de in de aanvraag beschreven werkzaamheden. 5.1. Algemeen Van het GGO dat in het milieu gebracht zal de therapie naar verwachting leiden tot een aanwezigheid van meerdere maanden van de genetisch gemodificeerde cellen in de patiënt. De cellen kunnen in het milieu terechtkomen via bloed of lymfe. Dit kan zich voordoen bij afname van bloed ten behoeve van het onderzoek, of bij verwondingen waarbij een open wond ontstaat. Buiten het lichaam zijn de cellen niet levensvatbaar. In de milieurisicoanalyse wordt beoordeeld of en hoe derden blootgesteld kunnen worden aan de vector, die gebruikt is voor vervaardiging van het GGO, en of vervolgens infectie van derden op kan treden. Daarnaast wordt ook in beschouwing genomen welke schadelijke effecten op kunnen treden als derden in aanraking komen met het GGO. 5.2. Het GGO Persistentie, invasiviteit en selectieve voordelen De MP71 virale vector wordt gebruikt voor transductie (genetische modificatie) van humane T-cellen. Na infectie van de T-cel zal de virale vector op een willekeurige plek in het genoom integreren. Hierdoor bestaan de kans op activatie van oncogenen waardoor leukemie kan ontstaan. In de virale vector die gebaseerd is op MoMLV zijn de retrovirale gag, pol en env genen verwijderd. Deze worden voor de vervaardiging van de replicatiedeficiënte virusdeeltjes via aparte plasmiden tot expressie gebracht. Als gevolg van de deletie van deze genen is de virale vector niet meer instaat om te repliceren in een geïnfecteerde cel. Het virusdeeltje kan dus slechts éénmaal een cel infecteren, waarna er geen replicatie plaatsvindt en waardoor eventuele verspreiding van het virus uiteindelijk zal uitdoven. Door het gebruik van de GaLV envelop is het tropisme van de virale vector uitgebreid naar onder andere humane cellen en andere zoogdierencellen. De extracellulaire halfwaardetijd voor MoMLV ligt tussen 3,5 en 8 uur, afhankelijk van temperatuur en blootstelling aan UV-straling. Voor MoMLV wordt een halfwaardetijd van 10 uur aangehouden bij 37 graden Celsius. Het virus is buiten de gastheer extreem instabiel. Er is geen reden aan te nemen dat de overleving buiten een gastheer van de MP71 virale vector ten opzichte van wildtype MoMLV zou zijn gewijzigd. Vrije virusdeeltjes Na transductie van de T-cellen is er een kans aanwezig dat er nog vrije virusdeeltjes aanwezig zijn die in de patiënt terecht kunnen komen en andere cellen kunnen infecteren. De getransduceerde T-cellen worden minimaal 8 dagen gekweekt en minimaal 3 maal gewassen. Aangenomen dat de halfwaardetijd van het virus ongeveer 10 uur bedraagt bij 37 graden Celsius en dat elke wasstap van de cellen het aantal aanwezige virusdeeltjes met een factor 20 reduceert, zorgt dit voor een reductie van de hoeveelheid vrije virusdeeltjes met een factor 4.8x109 (zie voor formule COGEM adviezen CGM/051215-01 en CGM/07040502). De getransduceerde T-cellen worden pas na een kweekperiode van minimaal 10 dagen aan de patiënt toegediend. Dit betekent dat de kans zeer klein is dat er nog een vrij virusdeeltje aanwezig is van de oorspronkelijke hoeveelheid van 4x107 toegediende virusdeeltjes. Als gevolg van de productie in de primaire packaging cellen (293T) is er ook een kans aanwezig dat in de uiteindelijke virale batch niet alleen GaLV gepseudotypeerde virusdeeltjes zitten, maar ook VSVG gepseudotypeerde virale deeltjes met een breed gastheerbereik. Na transfectie van de 293T cellen wordt het virale supernatant gebruikt om de PG13 cellen te transfecteren. De PG13 cellen worden vervolgens gedurende 9 passages gekweekt. Dit komt overeen met minimaal 21 dagen kweken en 11 wasstappen. De hoeveelheid VSVG gepseudotypeerde virale deeltjes in het uiteindelijke virale supernatant zal dan met een factor 3x1029 zijn afgenomen. De kans dat nog infectieuze virusdeeltjes aanwezig zijn tijdens de toediening van de getransduceerde T-cellen aan de patiënt is verwaarloosbaar klein. Replicatiecompetent retrovirus (RCR) Ministerie van IenM PorM/RB IM 11-003/00

Pagina 6 / 16

Tijdens de productie van de virale vector is er een kans aanwezig op het ontstaan van RCR. Voor de generatie van RCR in de packaging cellijnen zijn drie aparte recombinatie gebeurtenissen nodig aangezien gebruik gemaakt wordt van verschillende helper plasmiden. Doordat de homologie tussen de vector en de helper plasmiden in de primaire packaging cellen (293T) bijna volledig afwezig is, is de kans op recombinatie hier minimaal. In de secundaire packaging cellen (PG13) bevatten de helper constructen promotors die grote sequentie homologie hebben met de promotor in het provirale DNA. Aangezien in beide helper constructen vrijwel geen homologie is in het 3’ gedeelte is de kans op recombinatie in deze packaging cellen en het ontstaan van RCR zeer gering. Recombinatie zou in theorie kunnen optreden via in de muizencellijn aanwezige endogene sequenties. De secundaire packaging cellijn PG13 wordt getest op de aanwezigheid van wildtype endogene muizen retrovirussen waardoor de kans op recombinatie in deze packaging cellen en het ontstaan van RCR zeer gering is. De getransduceerde packaging cellijn PG13 en de vectorbatch worden ook getest op de aanwezigheid van RCR door middel van een PG4 S+L- assay. Infectie van deze PG4 cellen met RCR leidt tot waarneembare cytopathische effecten. De detectiegrens voor de virusbatch is 10 RCR per 500 milliliter (ml). Dit betekent dat bij een negatief testresultaat tijdens transductie minder dan 0,4 RCR aanwezig kan zijn, omdat maar 20ml virus supernatant, met daarin 4x107 virusdeeltjes, gebruikt wordt per transductie van de T-cellen. De detectiegrens voor de end of production (EPC) cellijn PG13 is 1 RCR per 2x10 6 cellen. De RCR test op de primary seed bank (PCB) van de getransduceerde PG13 cellen is gebaseerd op een gag-specifieke PCR en is in staat om RCRs met een VSVG envelop te herkennen. In het onwaarschijnlijke geval een RCR aanwezig is dan is de capaciteit van humane T-cellen om amfotrope RCRs, zoals GaLV RCR en VSVG RCR, te vermenigvuldigen bovendien zeer laag. De kans dat er daadwerkelijk een infectieus RCR aanwezig is in de virusbatch is op grond van de bovenstaande overwegingen verwaarloosbaar klein. T-cel receptor De TCR is reactief tegen leukemie-specifieke antigenen die op hematopoietische cellen tot expressie komen. Dit kunnen minor histocompatibility antigenen (HA) zijn met een selectieve expressie op hematopoietische cellen, subset differentiatie antigenen, of kanker/testis antigenen. De HA-1 T-cel receptor is geïsoleerd en gekarakteriseerd uit een HA-1-specifieke T-cel kloon, afkomstig van een patiënt die na donor lymfocyt infusie een HA-1-specifieke T-cel respons ontwikkelde, gevolgd door eliminatie van de leukemie. Subset differentiatie antigenen komen zowel in leukemie cellen, als in bepaalde celtypen van het hematopoietisch systeem tot expressie. Kanker/testis antigenen komen tot expressie in kiembaancellen en vele verschillende tumoren. De geïsoleerde T-cellen zijn ook reactief tegen Cytomegalovirus (CMV) en Epstein–Barr virus (EBV). Een TCR kan alleen tot expressie komen in T-cellen omdat voor TCR oppervlakte expressie co-expressie nodig is van CD3 (‘Cluster of Differentiation 3’). CD3 komt alleen voor in T-cellen en vormt samen met de TCR een complex dat dient voor binding/herkenning van een antigeen. Het geïnserteerde gen heeft een duidelijk omschreven functie in het immuunsysteem die geheel los staat van de virusbiologie. De insertie zal dan ook geen invloed hebben op bijvoorbeeld het weefseltropisme en het gastheerbereik van de virale vector. 5.3. Mogelijk schadelijke effecten en de evaluatie van de mogelijke gevolgen van deze effecten Na infectie van de T-cellen zal de virale vector op een willekeurige plek in het genoom integreren. Hierdoor bestaan de kans op activatie van oncogenen waardoor leukemie kan ontstaan als gevolg van ongereguleerde vermenigvuldiging van de T-cellen. De getransduceerde T-cellen zullen een specifieke T-celreceptor tot expressie brengen welke reactief is tegen leukemie-specifieke antigenen. Deze T-cellen kunnen vervolgens een afweerreactie opwekken tegen hematologische cellen of kiembaancellen die dit antigen tot expressie brengen. Een afweerreactie kan gepaard gaan met een koortsreactie. De verloren functies van de MP71 retrovirale vector kunnen in theorie gecomplementeerd worden indien een retrovirus in dezelfde cel aanwezig is als de vector. De expressieproducten van het wildtype virus kunnen in dat geval gebruikt worden door de vector, wat de vector de mogelijkheid biedt te repliceren en andere cellen te infecteren. Hierdoor is er een theoretische kans op verticale transmissie van virusdeeltjes via kiembaancelinfectie. Expressie van de TCR is echter alleen mogelijk in T-cellen omdat voor TCR oppervlakte expressie co-expressie nodig is van CD3. 5.4. Waarschijnlijkheid van het optreden van een schadelijk effect Getransduceerde T-cellen kunnen meerdere maanden in de patiënt aanwezig blijven. Vanuit de patiënt kunnen de cellen in het milieu terechtkomen via bloed of lymfe. Dit kan zich voordoen bij afname van bloed ten behoeve van het onderzoek, of bij verwondingen waarbij een open wond ontstaat. Buiten het lichaam kunnen de getransduceerde T-cellen niet overleven. Ministerie van IenM PorM/RB IM 11-003/00

Pagina 7 / 16

De kans dat derden geïnfecteerd raken met de getransduceerde cellen, waarin al dan niet oncogenen zijn geactiveerd, én dat daardoor een schadelijk effect kan optreden is verwaarloosbaar klein. De activatie van oncogenen in de getransduceerde T-cellen is onwaarschijnlijk omdat bekend is dat de in deze studie gebruikte uitgedifferentiëerde memory T-cellen ongevoelig zijn voor activatie van oncogenen door integratie. De TCR kan ook reactief zijn tegen kanker/testis antigenen die tot expressie komen in kiembaancellen en vele verschillende tumoren. Aangezien kiembaancellen geen HLA moleculen tot expressie brengen, is T-celreactiviteit tegen deze antigenen ook volledig gericht tegen tumoren. De TCR kan alleen het antigen (bijvoorbeeld HA-1) in de context van HLA-A2 herkennen. HLA-A2 negatieve individuen zullen dus niet door de TCR getransduceerde cellen herkend worden. Indien derden door een accidenteel bloedcontact de gemodificeerde donor T-cellen ontvangen, is het meest waarschijnlijk dat de afweercellen van dit individu de donor cellen als lichaamsvreemd herkennen en elimineren. Alleen indien de besmette individuen compleet HLA-identiek zijn, zullen de afweercellen van deze individuen deze gemodificeerde cellen niet als lichaamsvreemd herkennen. Gezien de polymorfe aard van de afzonderlijke HLA-loci kunnen er theoretisch meer dan één miljoen verschillende haplotypen zijn. Bovendien heeft ieder individu twee HLA-haplotypen, zodat de kans dat twee niet verwante individuen volledig HLA-identiek zijn bijzonder klein is. De kans dat getransduceerde cellen in derden niet direct afgestoten en afgebroken worden door het afweersysteem is daarom verwaarloosbaar klein. De waarschijnlijkheid dat de verloren functies van de MP71 retrovirale vector gecomplementeerd worden indien een retrovirus in dezelfde cel aanwezig is als de vector is verwaarloosbaar klein. Ten eerste wordt vooraf getest op de aanwezigheid van RCR. Ten tweede worden patiënten en donoren van de T-cellen die positief testen voor HIV uitgesloten van de studie. Hierdoor is complementatie en/of recombinatie van de vector met dit virus niet mogelijk. Daarbij is het onwaarschijnlijk dat recombinatie optreedt tussen de MP71 retrovirale vector en humane retrovirussen, die mogelijk in T-cellen aanwezig kunnen zijn, omdat muizen retrovirussen en humane retrovirussen erg verschillen op sequentieniveau. Geconcludeerd kan worden dat de waarschijnlijkheid van het optreden van mogelijke schadelijke effecten voor mens en milieu verwaarloosbaar klein is. 5.5. Maatregelen voor risicobeheer Aangezien de milieurisico’s van de toepassing van het GGO verwaarloosbaar klein zijn, is het voorschrijven van risicobeheersmaatregelen uit oogpunt van de veiligheid voor mens en milieu niet noodzakelijk. In de aanvraag is opgenomen dat behandelde patiënten uitgesloten worden van het doneren van bloedproducten, zodat introductie van de getransduceerde T-cellen in het milieu voorkomen wordt.

6. CONCLUSIES VAN MOGELIJKE MILIEUEFFECTEN VAN DE INTRODUCTIE In Bijlage II, onder D1 van de Richtlijn worden een aantal punten opgesomd die, waar passend, dienen als basis voor de conclusies over de mogelijke milieueffecten van de voorgenomen introductie van de GGO’s in het milieu. Voor de volledigheid van de risicoanalyse worden al deze punten hieronder opgesomd voor de in deze vergunning aangevraagde werkzaamheden, met hun bijbehorende conclusies. 1. Waarschijnlijkheid dat het GGO in natuurlijke habitats persistent en invasief wordt onder omstandigheden van de voorgestelde introductie De waarschijnlijkheid dat het GGO persistent en invasief wordt is verwaarloosbaar klein, omdat de genetisch gemodificeerde cellen op zichzelf, buiten de patiënt, niet levensvatbaar zijn. De kans dat derden geïnfecteerd raken met de getransduceerde cellen én dat daardoor een schadelijk effect kan optreden is verwaarloosbaar klein. De voor vervaardiging gebruikte virale vector is stabiel geïntegreerd in het cellulaire genoom en zal niet als vrij deeltje aanwezig zijn. Daarnaast is de kans dat RCR aanwezig is in de getransduceerde cellen verwaarloosbaar klein. Het risico dat het GGO in natuurlijke habitats persistent en invasief worden onder omstandigheden van de voorgestelde introductie is verwaarloosbaar klein. 2. Selectieve voordelen of nadelen die op het GGO zijn overgedragen en de waarschijnlijkheid dat zulks geschiedt onder de omstandigheden van de voorgestelde introductie De waarschijnlijkheid van een verhoogd selectief voordeel bij toepassing van het GGO is verwaarloosbaar klein. De genetisch gemodificeerde cellen zijn op zichzelf, buiten de patiënt, niet levensvatbaar en zullen in het milieu niet persisteren. De kans dat derden geïnfecteerd raken met de getransduceerde cellen én dat daardoor een schadelijk effect kan optreden is verwaarloosbaar klein. De voor vervaardiging gebruikte virale vector is stabiel geïntegreerd in het cellulaire genoom en zal niet als vrij deeltje aanwezig zijn. Daarnaast is de kans dat RCR aanwezig is in de getransduceerde cellen en de Ministerie van IenM PorM/RB IM 11-003/00

Pagina 8 / 16

waarschijnlijkheid dat de verloren functies van de geïnserteerde retrovirale vector gecomplementeerd worden verwaarloosbaar klein. Derhalve zijn de risico’s voor mens en milieu van het gebruikte GGO verwaarloosbaar klein. 3. Kans op overdracht op andere soorten onder de omstandigheden van de voorgestelde introductie van het GGO en selectieve voordelen of nadelen die op deze soorten kunnen worden overgedragen De voor vervaardiging gebruikte virale vector is stabiel geïntegreerd in het cellulaire genoom en zal niet als vrij deeltje aanwezig zijn. Daarnaast is de kans dat RCR aanwezig is in de getransduceerde cellen verwaarloosbaar klein. De waarschijnlijkheid dat de verloren functies van de geïnserteerde retrovirale vector gecomplementeerd worden indien een retrovirus in dezelfde cel aanwezig is als de vector is verwaarloosbaar klein. De kans dat transmissie van de virale vector plaatsvindt en dat, als er transmissie plaatsvindt, daardoor mogelijke schadelijke effecten optreden, is verwaarloosbaar klein 4. Mogelijke onmiddellijke en/of vertraagde milieueffecten van de directe en indirecte interacties tussen het GGO en de patiënt, en tussen het GGO en niet-doelwitorganismen De waarschijnlijkheid van milieueffecten op niet-doelwitorganismen bij toepassing van het GGO is verwaarloosbaar klein. Het GGO is meerdere maanden aanwezig in de patiënt en zal dus gedurende deze periode de leukemie-specifieke TCR tot expressie brengen. De kans dat getransduceerde cellen terecht komen in het lichaam van een derde én dat daardoor een schadelijk effect kan optreden is verwaarloosbaar klein. In het zeer onwaarschijnlijke geval dat dit optreedt zullen de gemodificeerde cellen door het immuunsysteem van een derde opgeruimd worden. 5. Mogelijke onmiddellijke en/of vertraagde effecten op de menselijke gezondheid van mogelijke directe en indirecte interacties tussen het GGO en personen die werken met, in contact komen met of in de nabijheid komen van GGO-introductie De waarschijnlijkheid van effecten op menselijke gezondheid bij toepassing van het GGO is verwaarloosbaar klein. De kans dat derden geïnfecteerd raken met de getransduceerde cellen én dat daardoor een schadelijk effect kan optreden is verwaarloosbaar klein. De gemodificeerde cellen zullen door het immuunsysteem opgeruimd worden. 6. Mogelijke verandering in de staande medische praktijk De waarschijnlijkheid van verandering in de staande medische praktijk bij toepassing van het GGO is verwaarloosbaar klein. Doel van de behandeling is het opwekken van een specifieke afweer tegen leukemie. Hierdoor zal het arsenaal aan mogelijke behandelingen voor leukemiepatiënten toenemen. Hier zijn geen nadelige gevolgen voor mens of milieu verbonden.

7. ADVIES Bij het opstellen van de ontwerpbeschikking is onder andere gebruik gemaakt van het COGEM advies van 5 april 2007 (CGM/070405-02), waarin de COGEM adviseert over de risico’s van handelingen met retroviraal getransduceerde cellen bij ingeperkt gebruik. In dit advies wordt een formule gegeven voor de reductie van de vectordeeltjes in de kweken die wordt bewerkstelligd door kweek- en wasprocedures. De formule om de reductiefactor voor retrovirale deeltjes te berekenen is afgeleid van het COGEM advies van 19 december 2005 (CGM/051215-01). De COGEM zal gelijktijdig met de publicatie van de onderhavige ontwerpbeschikking om advies worden gevraagd.

8. CONCLUSIE Het GGO dat aan de patiënten wordt toegediend bestaat uit T-cellen die getransduceerd zijn met een retrovirale vector afgeleid van MoMLV waarin een leukemie-specifieke TCR gekloneerd is. De virale vector is door verwijdering van een aantal virale genen replicatiedeficiënt gemaakt, waardoor het virus zich in de cel niet kan vermenigvuldigen. De kans dat tijdens de toediening van de getransduceerde cellen vrije retrovirale deeltjes of RCR aanwezig zijn is verwaarloosbaar klein. Tevens is de kans verwaarloosbaar klein dat de verloren functies van de geïnserteerde retrovirale vector gecomplementeerd worden waardoor recombinante virusdeeltjes ontstaan in de patiënt. De getransduceerde T-cellen kunnen in de patiënt een afweerreactie opwekken tegen hematologische cellen, waaronder leukemie cellen, die leukemie-specifieke antigenen tot expressie brengen. Vanuit de patiënt kunnen de T-cellen alleen via bloed of lymfe in het milieu komen. Echter, buiten het lichaam kunnen de cellen niet overleven. De kans dat derden geïnfecteerd raken met de getransduceerde cellen én dat daardoor een schadelijk effect kan optreden is verwaarloosbaar klein. Ministerie van IenM PorM/RB IM 11-003/00

Pagina 9 / 16

Concluderend kan gesteld worden dat het risico voor mens en milieu bij toepassing van het GGO verwaarloosbaar klein is. Uit de milieurisicoanalyse blijken aan de aangevraagde werkzaamheden, als deze onder de voorwaarden zoals aangevraagd worden uitgevoerd, geen mogelijke effecten verbonden te zijn die onaanvaardbaar zijn voor mens en milieu. De aanvraag voldoet daarmee aan de bepalingen van het Besluit ggo en de Richtlijn. Er zijn op basis van artikel 9.2.2.3, tweede lid van de Wet milieubeheer dan ook geen redenen om de aangevraagde werkzaamheden te weigeren.

Ministerie van IenM PorM/RB IM 11-003/00

Pagina 10 / 16

Naar aanleiding van deze overwegingen, gelet op het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer alsmede op de Wet milieubeheer,

B E S L U I T:

I

Aan het Academisch Ziekenhuis Leiden te Leiden een vergunning te verlenen als bedoeld in artikel 23 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer.

II

Aan de vergunning, waarvan de op 21-04-2011 ingediende vergunningaanvraag en de daarbij behorende stukken deel uitmaken, worden de hierna volgende voorschriften verbonden:

Artikel 1. Definities en begrippen In deze vergunning wordt, voor zover van toepassing, verstaan onder: a. Besluit: Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer; b. COGEM: commissie genetische modificatie, ingesteld bij de Wet milieubeheer; c. Staatssecretaris: Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, p.a. Directie Risicobeleid, ic 655, Postbus 30945, 2500 GX Den Haag. d. MoMLV: Moloney Murine Leukemia Virus e. MPSV: Myeloproliferative Sarcoma Virus f. MESV: Murine Embryonic Stem cell Virus g. RCR: Replicatiecompetent retrovirus h. LTR: Long Terminal Repeat i. SIN: zelfinactiverend j. VSV: Vesicular Stomatitis Virus k. GaLV: Gibbon ape Leukemia Virus l. CMV: Cytomegalovirus m. EBV: Epstein–Barr virus n. allo-SCT: allogene stamceltransplantatie o. DLI: donor lymfocyt infusie p. GvHD: Graft versus Host Disease q. TCR: T-celreceptor r. HA: Histocompatibility Antigen s. HLA: Humaan Leukocyten Antigen t. cGMP: current Good Manufacturing Practice Artikel 2. Toegestane werkzaamheden 1. De onderhavige vergunning heeft uitsluitend betrekking op de in de aanvraag beschreven werkzaamheden met de ex vivo retroviraal getransduceerde T-cellen, in de gemeente Leiden. 2. Jaarlijks mogen werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid uitsluitend doorgang vinden: a. nadat aan de Staatssecretaris het verslag als bedoeld in Artikel 7, vierde lid, is gezonden; deze bepaling geldt niet voor de eerste keer dat werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid worden uitgevoerd; b. voor zover die werkzaamheden zijn beschreven in de beschrijving van voorgenomen werkzaamheden als bedoeld in Artikel 5 en voorzover er minstens 15 dagen zijn verstreken nadat die beschrijving conform Artikel 5 aan de Staatssecretaris is gezonden, of zodra de ontvangst van de beschrijving van voorgenomen werkzaamheden schriftelijk is bevestigd. Artikel 3. Algemene voorschriften 1. De vergunninghouder dient tijdens de uitvoering van de werkzaamheden als bedoeld in Artikel 2 zich te verzekeren van de volledige zeggenschap over de werkzaamheden met genetisch gemodificeerde organismen. Daartoe dient voor aanvang van de werkzaamheden in het logboek, als bedoeld in Artikel 7, eerste lid, te worden vastgelegd op welke wijze de zeggenschap wordt gegarandeerd. 2. Medewerkers die uit hoofde van hun functie betrokken zijn bij de werkzaamheden, als bedoeld in Artikel 2 dienen op de hoogte te zijn van de bepalingen in deze vergunning en de invulling daarvan. Ministerie van IenM PorM/RB IM 11-003/00

Pagina 11 / 16

3.

Hiertoe dient een instructie te worden opgesteld die aan de bij de werkzaamheden betrokken personen ter beschikking wordt gesteld en bij het logboek, als bedoeld in Artikel 7, eerste lid, wordt gevoegd. Voor het interne toezicht op de vergunning worden één of meer milieuveiligheidsfunctionarissen aangesteld die door de Staatssecretaris van IenM zijn toegelaten. Deze functionarissen zijn deskundig met betrekking tot de werkzaamheden waarvoor deze vergunning is verleend.

Artikel 4. Bijzondere voorschriften (zoals opgenomen in de aanvraag) 1. De getransduceerde packaging cellijn PG13 en de vectorbatch worden getest op de aanwezigheid van RCR door middel van een PG4 S+L- assay. 2. Patiënten en donoren van de T-cellen die positief testen voor HIV worden uitgesloten van de studie. 3. De getransduceerde T-cellen worden aan de patiënt toegediend na een kweekperiode van minimaal 8 dagen en minimaal 3 wasstappen. 4. Behandelde patiënten worden uitgesloten van het doneren van bloedproducten. Artikel 5. Voorschriften met betrekking tot de beschrijving van voorgenomen werkzaamheden 1. De vergunninghouder is verplicht voor de aanvang van de werkzaamheden een beschrijving van de voorgenomen werkzaamheden aangetekend te zenden aan de Staatssecretaris. 2. Voor het maken van een beschrijving van voorgenomen werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid, dient tenminste het bij deze vergunning gevoegde formulier 'beschrijving van voorgenomen werkzaamheden' volledig en naar waarheid te worden ingevuld, waarbij in ieder geval vermeld dient te worden op welke datum en op welke locatie de werkzaamheden van start gaan en hoeveel patiënten worden geïncludeerd. Artikel 6. Voorschriften met betrekking tot controle 1. Iedere wijziging van gegevens met betrekking tot de vergunningaanvraag of de beschrijving van voorgenomen werkzaamheden, moeten in het logboek worden opgenomen en onverwijld schriftelijk aan de Staatssecretaris worden gemeld. Tot wijzigingen van gegevens behoren in ieder geval: - wijziging (in de naamgeving) van de rechtspersoon zoals vermeld in de aanvraag, - wijziging van contactpersoon, of - wijziging van milieuveiligheidsfunctionaris 2. Gedurende het uitvoeren van de in Artikel 2, eerste lid, bedoelde werkzaamheden moet regelmatig en doelmatig op locatie gecontroleerd worden op afwijkingen ten opzichte van de gegevens in de onderliggende aanvraag. Deze afwijkingen dienen te worden genoteerd in een logboek, als bedoeld in Artikel 7, eerste lid. 3. Afwijkingen van de werkzaamheden, zoals bedoeld in het tweede lid, die van invloed kunnen zijn op de risico’s voor mens en milieu, dienen onverwijld telefonisch en schriftelijk aan de Staatssecretaris gemeld te worden. 4. Iedere onvoorziene omstandigheid die de werkzaamheden betreft zoals beschreven in Artikel 2, eerste lid, moet onverwijld telefonisch en schriftelijk aan de Staatssecretaris worden gemeld. 5. Bij een schriftelijke melding kan contact opgenomen worden met het RIVM/SEC/Bureau GGO, Postbus 1, 3720 BA Bilthoven of via faxnummer 030-2744401. Bij een telefonische melding als bedoeld in het derde en vierde lid, kan 24 uur per dag contact opgenomen worden met het Ministerie van IenM, 070-3832425. Tijdens kantooruren kan ook contact opgenomen worden met het RIVM/SEC/Bureau GGO, telefoonnummer 030-2742793. 6. Bij een melding, als bedoeld in het derde en vierde lid, moeten aan de Staatssecretaris onverwijld de gegevens zoals gevraagd in het bij de beschikking gevoegde meldingsformulier “Meldingsformulier onverwachte situaties” worden doorgegeven. Dit formulier is beschikbaar via de website http://http://bggo.rivm.nl. Artikel 7. Voorschriften met betrekking tot verslaglegging 1. De vergunninghouder is verplicht van de voortgang van de werkzaamheden, als bedoeld in Artikel 2, eerste lid, doelmatig en frequent een logboek bij te houden. 2. In het logboek, als bedoeld in het eerste lid, moeten tenminste de gegevens zoals vermeld in de bij deze vergunning behorende bijlage 'inhoud logboek' worden bijgehouden. 3. De vergunninghouder is verplicht het logboek, als bedoeld in het eerste lid, ter beschikking te houden van toezichthoudende ambtenaren. 4. De vergunninghouder is verplicht jaarlijks een verslag van verrichte werkzaamheden, voor het eind van het kalenderjaar waarin die werkzaamheden hebben plaatsgevonden, aangetekend te zenden aan de Staatssecretaris. 5. Voor het maken van het verslag van verrichte werkzaamheden, als bedoeld in het vierde lid, dient tenminste het bij deze vergunning gevoegde formulier 'verslag van verrichte werkzaamheden' volledig en naar waarheid te worden ingevuld. Ministerie van IenM PorM/RB IM 11-003/00

Pagina 12 / 16

6.

De vergunninghouder is verplicht na voltooiing van de werkzaamheden die vallen onder de onderhavige vergunning voor introductie in het milieu voor het einde van het kalenderjaar een verslag in te dienen over de resultaten van de werkzaamheden. Hiertoe dient het rapportageformulier te worden gebruikt zoals dat is vastgelegd in de beschikking nr. 2003/701/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 september 2003 (PbEU L254).

Artikel 8. Nadere eisen De vergunninghouder dient te voldoen aan de door de Staatssecretaris te stellen nadere eisen als bedoeld in artikel 9.2.2.3 Wet milieubeheer, betreffende de voorschriften bedoeld in de voorgaande artikelen.

Den Haag, datum De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, hier komt de handtekening

en de naam van de ondertekenaar

Ministerie van IenM PorM/RB IM 11-003/00

Pagina 13 / 16

BIJLAGE 1 BIJ BESCHIKKING PorM/RB IM 11-003 BESCHRIJVING VAN VOORGENOMEN WERKZAAMHEDEN Dit document mag geen vertrouwelijke gegevens bevatten 1. 1.1. 1.2. 1.3.

ALGEMENE GEGEVENS Nummer van de vergunning: IM 11-003 Het kalenderjaar waarvoor deze beschrijving van voorgenomen werkzaamheden geldt: De datum waarop de eerste patiënt of proefpersoon behandeld zal worden (alleen van toepassing indien de beschrijving van voorgenomen werkzaamheden betrekking heeft op het jaar van start van de studie):

2. 2.1. 2.2. 2.3.

BESCHRIJVING VAN DE WERKZAAMHEDEN Beschrijf het doel van de studie: Geef een korte inhoudelijke beschrijving van de studie: Geef een beschrijving van de te gebruikte batch van GGO(s) waarbij in ieder geval wordt vermeld: - een beschrijving van het/de GGO(s): de naam, aard van de vector, beschrijving van de modificaties: - de concentraties van de GGO(s): - aard van eventueel naast het/de GGO(s) aanwezige organismen of biologisch actieve stoffen: - de uit oogpunt van milieuveiligheid gestelde verwerpingscriteria waaraan de batch voldoet: 2.4. Wat is de maximale dosis per toediening aan een patiënt of proefpersoon, en wat is de maximale cumulatieve dosis die aan een patiënt of proefpersoon in de studie toegediend wordt: 2.5. Beschrijf via welke toedieningsweg(en) het GGO aan de patiënt of proefpersoon wordt toegediend: 2.6. Vermeld het aantal patiënten of proefpersonen die reeds in de studie opgenomen zijn en vermeld het aantal patiënten of proefpersonen dat nog geïncludeerd zal worden in de studie: 2.7. Geef de volgende locatiegegevens, waaronder bezoekadressen en nummers van de ruimten, van: - de bewaarplaats(en) van de batch: - de bewaarplaats(en) van biologisch materiaal anders dan afval, afkomstig uit deze studie: - de plaats(en) waar de batch bereid wordt en waar handelingen worden uitgevoerd met biologisch (patiënten of proefpersonen) materiaal afkomstig uit deze studie: - de plaats waar het logboek kan worden ingezien: 2.8. Geef de locatie (bezoekadres) waar patiënten worden behandeld en gehospitaliseerd: 2.9. Beschrijf hoe gevolg wordt gegeven aan de bijzondere voorschriften bedoeld in Artikel 4 van de vergunning: 2.10. Beschrijf alle, uit oogpunt van de veiligheid voor mens en milieu, te monitoren aspecten: 3. 3.1. 3.2. 3.3.

AFVALVERWERKING Beschrijf de samenstelling van het verwachte afval: Geef de locatie waar afval wordt opgeslagen voordat het wordt afgevoerd of vernietigd: Beschrijf de wijze waarop het afval zal worden verwerkt:

Ministerie van IenM PorM/RB IM 11-003/00

Pagina 14 / 16

BIJLAGE 2 BIJ BESCHIKKING PorM/RB IM 11-003 INHOUD LOGBOEK Dit document mag geen vertrouwelijke gegevens bevatten 1. 1.1.

ALGEMENE GEGEVENS Vermeld het nummer van de vergunning. IM 11-003

De volgende gegevens moeten in het logboek worden opgenomen: 2. 2.1. 2.2.

2.3. 2.4.

2.5.

BESCHRIJVING VAN DE WERKZAAMHEDEN De datum van verzending van de jaarlijkse beschrijving van voorgenomen werkzaamheden aan het bevoegd gezag, en de datum van ontvangst van een eventuele reactie van het bevoegd gezag Voor iedere batch: - de datum van ontvangst - een kopie van de kwaliteitsgegevens - de actuele plaats van opslag Voor iedere geïncludeerde patiënt of proefpersoon de resultaten van tests waaruit blijkt dat de patiënt voldoet aan de in de vergunning gestelde in- en exclusiecriteria Voor iedere toediening aan een patiënt of proefpersoon een beschrijving van eventuele onvoorziene omstandigheden die zich bij de toediening en/of na de toediening hebben voorgedaan, waarbij in ieder geval de volgende gegevens opgenomen dienen te zijn: - de naam en codering van patiënt of proefpersoon - de maatregelen die zijn genomen om de gevolgen voor mens en milieu te beperken - de datum waarop en de autoriteit aan wie melding is gedaan - indien geen melding is gedaan: de reden waarom melding achterwege is gebleven Gegevens over hospitalisatie en beëindiging van deelname aan de studie van een patiënt of proefpersoon: - de naam of codering van de patiënt of proefpersoon - datum en locatie van hospitalisatie - datum van ontslag of beëindiging van deelname aan de studie - de tests en de resultaten op grond waarvan besloten is tot ontslag - eventuele andere redenen voor beëindiging van de opname of deelname aan de studie

3. 3.1.

VERVOER Vermeld de data waarop materiaal is vervoerd buiten de instelling waar de behandeling van de patiënten of proefpersonen plaatsvindt en vermeld daarbij de hoeveelheid materiaal, het verzendadres en de wijze van verpakken. Het voorgaande geldt voor het studiemateriaal dat aan de patiënten of proefpersonen wordt toegediend maar ook voor monsters die mogelijk GGO’s kunnen bevatten.

4. 4.1.

AFVALVERWERKING Voor alle afval dat GGOs bevat of kan bevatten, inclusief alle van een patiënt of proefpersoon afgenomen materiaal: - de datum, de locatie en de manier van afvalverwerking - in geval van verbranding in een vuilverbrandingsinstallatie, voeg de schriftelijke bewijzen van vernietiging toe.

Ministerie van IenM PorM/RB IM 11-003/00

Pagina 15 / 16

BIJLAGE 3 BIJ BESCHIKKING PorM/RB IM 11-003 VERSLAG VAN VERRICHTE WERKZAAMHEDEN Dit document mag geen vertrouwelijke gegevens bevatten 1. 1.1. 1.2.

ALGEMENE GEGEVENS Nummer van de vergunning: IM 11-003 Jaar van verslaglegging:

2. 2.1. 2.2. 2.3.

BESCHRIJVING VAN DE WERKZAAMHEDEN Beschrijf de proefopzet: Beschrijf het doel van de proef: Geef de namen van de gebruikte GGO’s en beschrijf kort de genetische modificatie:

3. 3.1. 3.2.

RESULTATEN Beschrijf de resultaten van de verrichte werkzaamheden: Vermeld het aantal patiënten of proefpersonen dat - in de verslagperiode nieuw is geïncludeerd: - reeds eerder werd geïncludeerd, en dit jaar nog deelnam aan het onderzoek: - in de toekomst nog geïncludeerd kan worden: Geef aan hoeveel patiënten dit jaar de studie hebben afgerond en hoeveel patiënten dit jaar met de studie vroegtijdig zijn gestopt waarbij aangegeven moet worden wat hiervan de reden is geweest: Beschrijf de onverwachte neveneffecten geconstateerd bij het uitvoeren van specifieke testen: Beschrijf waargenomen afwijkingen ten opzichte van de vooraf verwachtte resultaten die van belang kunnen zijn voor de milieurisicobeoordeling: Beschrijf indien van toepassing de resultaten van de uitgevoerde monitoring: Beschrijf hoe gevolg is gegeven aan de bijzondere voorschriften bedoeld in Artikel 4 van de vergunning: Geef aan welke waarnemingen, die van belang zijn voor de beschreven milieurisicobeoordeling, gedaan zijn in andere vergelijkbare (inter)nationale studies:

3.3. 3.4. 3.5. 3.6. 3.7. 3.8.

Ministerie van IenM PorM/RB IM 11-003/00

Pagina 16 / 16

View more...

Comments

Copyright � 2017 NANOPDF Inc.
SUPPORT NANOPDF