Wijzigingen voor het RID 2017

January 9, 2018 | Author: Anonymous | Category: Engineering & Technology, Industrial Engineering, Supply chain management
Share Embed Donate


Short Description

Download Wijzigingen voor het RID 2017...

Description

Wijzigingen voor het RID 2017 1

Overzicht van de voornaamste wijzigingen 2

o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o

Overgangsperiode RID 2017 (slide 3) Vrijstellingen ivm vervoer van gas (slide 4) Vrijstellingen ivm vervoer van vloeibare brandstoffen (slide 5-6) Elektronisch examen veiligheidsadviseur (Slide 7) Plichten van de exploitant van een tank (Slide 8-9) Nieuwe definitie met onderhoud belaste entiteit (slide 10) Plichten van de vervoerder (Slide 11) Update van fiche 471-3 (Slide 12) Classificatieprincipes (subsidiaire effecten) (slide 13) Classificatieprincipes (polymeriserende stoffen) (slide 14) Nieuwe UN-nummers (slide 15) Wijzigingen ivm verpakkingsinstructies (slide 16) Lithium batterijen (slide 17-19) Merking van oververpakkingen (slide 20) Identificatienummers van het gevaar (Slide 21) Vermelding in het vervoersdocument van lege, niet-gereinigde verpakkingen (Slide 22) Veranderingen aan de schriftelijke richtlijnen (Slide 23-24) Vervoer na het vervallen van de geldigheid van de laatste periodieke controle (Slide 25) Voorschriften ivm de verblijfstijd in tanks (slide 26-29) Wijzigingen ivm de voorschriften voor tanks (slide 30-31) Toelating flexibele container losgestort vervoer (slide 32)

Overgangsperiode 3

De uitgave van het RID 2017 wordt van kracht op 1 januari 2017, met een overgangstermijn van 6 maanden (zie 1.6.1.1). Wanneer deze overgangsbepaling gebruikt wordt  vermelding in de vervoerdocument : « VERVOER VOLGENS HET VÓÓR 1 JANUARI 2017 GELDENDE RID » (zie 5.4.1.1.12).

Vrijstellingen ivm vervoer van gas 4

1.1.3.2. b)

gassen die zich in brandstofreservoirs van vervoerde motorvoertuigen bevinden; de brandstofkraan tussen het brandstofreservoir en de motor moet gesloten zijn en het elektrisch contact moet onderbroken zijn;  UN3529 VERBRANDINGSMOTOR, DOOR BRANDBAAR GAS AANGEDREVEN of MOTOR MET BRANDSTOFCEL, DOOR BRANDBAAR GAS AANGEDREVEN of VERBRANDINGSMACHINE, DOOR BRANDBAAR GAS AANGEDREVEN of MACHINE MET BRANDSTOFCEL, DOOR BRANDBAAR GAS AANGEDREVEN  Bijhorende bijzondere bepalingen: 363, 667, 669  Verpakkingsinstructie: P005

of

 UN3166 VOERTUIG, DOOR BRANDBAAR GAS AANGEDREVEN of VOERTUIG, DOOR BRANDBARE VLOEISTOF AANGEDREVEN of VOERTUIG MET BRANDSTOFCEL, DOOR BRANDBAAR GAS AANGEDREVEN of VOERTUIG MET BRANDSTOFCEL, DOOR BRANDBARE VLOEISTOF AANGDREVEN  Bijhorende bijzondere bepalingen:  Verpakkingsinstructie: P005

Vrijstellingen ivm vervoer van vloeibare brandstoffen 5

1.1.3.3 De voorschriften van het RID zijn niet van toepassing op het vervoer van: a) de brandstof, vervat in de reservoirs van spoorvoertuigen die een transportoperatie uitvoeren, en die dient voor hun voortstuwing of voor de werking van één van hun uitrustingen die gebruikt wordt of bestemd is voor een gebruik tijdens het transport (bijvoorbeeld koelinrichtingen) ; OPMERKING: Iedere container die voorzien is van een uitrusting die bestemd is om te functioneren gedurende het vervoer en vastgezet is op een spoorvoertuig, wordt beschouwd als een integraal onderdeel van het spoorvoertuig en geniet van dezelfde uitzonderingen voor wat betreft de brandstof die nodig is voor het functioneren van de uitrusting.

6

Vrijstellingen ivm vervoer van vloeibare brandstoffen 1.1.3.3 De voorschriften van het RID zijn niet van toepassing op het vervoer van: b) de brandstof, vervat in de reservoirs van voertuigen of andere transportmiddelen (zoals schepen) die als lading vervoerd worden, wanneer deze bestemd is voor hun voortstuwing of voor de werking van één van hun uitrustingen. De kranen tussen de motor of de uitrusting en het reservoir moeten tijdens het vervoer gesloten zijn, behalve wanneer het noodzakelijk is dat deze uitrusting blijft werken. In voorkomend geval moeten de voertuigen of andere transportmiddelen rechtop geladen worden en beveiligd worden tegen elke val; c) de brandstof, vervat in reservoirs voor een niet voor de weg bestemde mobiele machine die als lading vervoerd wordt, wanneer deze bestemd is voor de werking van één van zijn uitrustingen. De brandstof mag vervoerd worden in vaste reservoirs, rechtstreeks verbonden met de motor en/of met de hulpuitrusting en die conform zijn aan de reglementaire bepalingen. In voorkomend geval moeten de machines rechtstaand geladen worden en vastgezet worden om het vallen te voorkomen.

 UN 3528 VERBRANDINGSMOTOR, DOOR BRANDBARE VLOEISTOF AANGEDREVEN of MOTOR MET BRANDSTOFCEL, DOOR BRANDBARE VLOEISTOF AANGEDREVEN of VERBRANDINGSMACHINE, DOOR BRANDBARE VLOEISTOF AANGEDREVEN of MACHINE MET BRANDSTOFCEL, DOOR BRANDBARE VLOEISTOF AANGEDREVEN  Bijhorende bijzondere bepalingen (kolom 6): 363, 667, 669  Verpakkingsinstructie P005 Of UN3166, zie slide 3

Elektronisch examen veiligheidsadviseur 7

1.8.3.12.5 Elektronisch examen De schriftelijke examens kunnen geheel of gedeeltelijk plaatsvinden onder elektronische vorm waarbij de antwoorden geregistreerd en geëvalueerd worden via elektronische gegevensverwerking (electronic data processing (EDP)), voor zover de volgende voorwaarden vervuld zijn : a) De hardware en software moeten gecontroleerd en goedgekeurd worden door de bevoegde overheid of een door deze overheid aangewezen exameninstantie ; b) De goede technische werking moet verzekerd worden. De nodige voorzieningen moeten getroffen worden voor wat betreft het vervolg van het examen in geval van het niet functioneren van de apparaten en de toepassingen. Het moet uitgesloten zijn om hulpmiddelen te gebruiken op de invoerapparaten (zoals bijvoorbeeld een elektronische zoekopdracht); de uitrusting die conform 1.8.3.12.3 ter beschikking gesteld wordt, mag het niet mogelijk maken dat kandidaten communiceren met gelijk welk ander apparaat gedurende het examen. c) De finale invoer door de kandidaten moet worden geregistreerd. De bepaling van de resultaten moet transparant zijn.

Plichten van de exploitant van een tank 8

1.4.3.5. Exploitant van een tankwagon In het kader van 1.4.1 van het RID moet de exploitant van een tankwagon er in het bijzonder voor zorgen dat1: a) de voorschriften betreffende constructie, uitrusting, beproevingen en het markeren worden nageleefd; b) een uitzonderlijke keuring wordt uitgevoerd, indien de veiligheid van de houder of de uitrustingen door herstelling, ombouw of een ongeval mogelijk verminderd is; c) de resultaten van de activiteiten die voorgeschreven zijn in a) en b) bewaard worden in het dossier van de tank; d) de met het onderhoud belaste entiteit (OBE) die aan de tankwagon toegewezen is, over een certificaat beschikt dat eveneens geldig is voor de tankwagons die bestemd zijn voor het vervoer van gevaarlijke goederen; e) de informatie die ter beschikking gesteld wordt van de OBE krachtens artikel 15, §3, ATMF (Aanhangsel G bij COTIF) en artikel 5 van bijlage A van AMTF eveneens betrekking heeft op de tank en zijn uitrustingen.

1De

exploitant van een tankwagon kan de organisatie van de in hoofdstuk 6.8 voorgeschreven beproevingen en de controles toevertrouwen aan een met onderhoud belaste entiteit (OBE).

Plichten van de exploitant van een tank 9

4.3.2.1.7 Geldig voor tankwagons, afneembare tanks en batterijwagons Het tankdossier moet bewaard worden door de eigenaar of de exploitant, die in staat moet zijn om deze documentatie voor te leggen op verzoek van de bevoegde overheid. Hij moet er zich van verzekeren dat deze documentatie ter beschikking staat van de met onderhoud belaste entiteit (OBE). Het tankdossier, met de relevante informatie betreffende de activiteiten van het OBE, moet tijdens de ganse levensduur van de tank bijgehouden worden en dient nog gedurende 15 maanden bewaard te worden nadat de tank uit dienst werd genomen. Bij verandering van eigenaar of exploitant tijdens de levensduur van de tank, moet het tankdossier zonder uitstel overgemaakt worden aan deze nieuwe eigenaar of exploitant. Ter gelegenheid van de periodieke of uitzonderlijke keuringen dienen copies van het tankdossier of van alle benodigde documenten ter beschikking gesteld te worden van de expert voor de proeven, onderzoeken en nazichten van de tank volgens 6.8.2.4.5 of 6.8.3.4.18.

Nieuwe definitie Met Onderhoud Belaste Entiteit 10

1.4.3.8. Een met onderhoud belaste entiteit (OBE) In het kader van 1.4.1 van het RID moet een OBE, er voor zorgen dat: a) het onderhoud van de tank en zijn uitrustingen verzekerd wordt op een manier die garandeert dat de tankwagon die aan normale belastingen bij het gebruik onderworpen wordt, beantwoordt aan de voorschriften van het RID; b) de informatie die beoogd wordt in artikel 15, §3, ATMF (Aanhangsel G bij COTIF) en artikel 5 van bijlage A van AMTF eveneens betrekking heeft op de tank en zijn uitrustingen; c) de onderhoudswerken op de tank en zijn uitrustingen opgetekend worden in het onderhoudsdossier.

Plichten van de vervoerder 11

1.4.2.2.7 Voor het vertrek moet de vervoerder de treinbestuurder informeren over de geladen gevaarlijke goederen en hun positie in de trein. Er wordt geacht aan de bepalingen van deze paragraaf te zijn voldaan als de bijlagen A en B van de UIC-fiche 47213 (remmingsbulletin, samenstellingslijst voor de treinbeheerder en de eisen die moeten gerespecteerd worden voor de uitwisseling van de informatie die noodzakelijk is voor de samenstelling van de lading op de treinstellen) toegepast worden.

1.4.2.2.8 De vervoerder moet er voor zorgen dat de informatie die ter beschikking gesteld wordt aan de met het onderhoud belaste entiteit (OBE) krachtens artikel 15, § 3, AMTF (Aanhangsel G bij COTIF) en artikel 5 van bijlage A bij AMTF ook betrekking heeft op de tank en zijn uitrustingen. 13De

uitgave van de UIC-fiche van toepassing vanaf 1 juli 2015

Update van UIC fiche 471-3 12

1.4.2.2.1 (plichten van de vervoerders) Aan de bepalingen van deze paragraaf wordt geacht te zijn voldaan, indien punt 5 van UIC-fiche 471-3 O (Uit te voeren nazicht voor de zendingen met gevaarlijke goederen)12 wordt toegepast. 12Uitgave

van de UIC-fiche 471-3 van toepassing vanaf 1 januari 2017 (http://www.otif.org/fileadmin/user_upload/otif_verlinkte_files/05_gef_guet/02_RID_fach_01_gt_p/021_2016/CE_G TP_2016-04_f_Fiche_UIC_471-3.pdf )

De wijzingingen betreffen de vermelding in het vervoersdocument naar aanleiding van de introductie van nieuwe bepalingen voor (zie ook verder): o Lithium batterijen o «Verblijftijd» voor de tanks die sterk gekoelde vloeibare gassen vervoeren

Classificatieprincipes (subsidiaire effecten) 13

2.1.2.8 Als de verzender op basis van de beproevingsresultaten geïdentificeerd heeft dat een stof die met name genoemd is in kolom 2 van tabel A van hoofdstuk 3.2, de classificatiecriteria vervult die voldoen aan een klasse die niet aangegeven is in kolom (3a) of (5) van tabel A van hoofdstuk 3.2, kan de verzender met het akkoord van de bevoegde overheid de stof verzenden: o onder de meest gepaste collectieve rubriek die voorkomt in de onderafdelingen 2.2.x.3, die rekening houdt met de geïnventariseerde risico’s ; of o onder hetzelfde UN-nummer en dezelfde naam mits het toevoegen van de nodige gevaarsinformatie om het/of de bijkomende subsidiaire gevaren (documentatie, etiket, groot etiket) te vermelden, onder voorbehoud dat de klasse onveranderd blijft en dat alle andere vervoersvoorwaarden (bijvoorbeeld hoeveelheidsbeperking, bepalingen betreffende de verpakkingen en de tanks) die normaalgezien van toepassing zijn op de stoffen die een dergelijke combinatie van gevaren vertegenwoordigen, ook van toepassing zijn voor de aangegeven stof. OPMERKING 1. De bevoegde overheid die haar goedkeuring verleent, mag de bevoegde overheid zijn van elke Verdragspartij bij het RID, die ook de goedkeuring door de bevoegde overheid van een land dat geen Verdragspartij van het RID is, kan erkennen, mits die goedkeuring is verleend in overeenstemming met de procedures die volgens het RID, het ADR, het ADN, de IMDG-Code of de Technische Instructies van de ICAO van toepassing zijn. 2. Wanneer een bevoegde overheid een dergelijke goedkeuring verleend, moet ze het Subcomité van Experten voor het vervoer van gevaarlijke goederen van de VN daarover informeren en een voorstel tot wijziging van de Lijst van gevaarlijke goederen van de modelvoorschriften van de VN voorleggen met als doel om aan deze Lijst de noodzakelijke wijzigingen aan te brengen. Wanneer het voorstel tot wijziging verworpen wordt, moet de bevoegde overheid haar goedkeuring intrekken. 3. Zie ook 5.4.1.1.20. voor het vervoer overeenkomstig 2.1.2.8.

Classificatieprincipes (polymeriserende stoffen) 14

Polymeriserende stoffen Definities en eigenschappen 2.2.41.1.20

Polymeriserende stoffen zijn stoffen die, zonder stabilisatie, vatbaar zijn om een sterke exotherme reactie te ondergaan die, onder normale vervoersomstandigheden, resulteert in de vorming van grotere moleculen of resulteert in de vorming van polymeren. Dergelijke stoffen worden als polymeriserende stoffen van klasse 4.1 aanzien indien: a) hun self-accelerating polymerization temperature (SAPT) 75° C of minder bedraagt onder de voorwaarden (met of zonder chemische stabilisatie onder de vorm waaronder ze ten vervoer aangeboden worden) en in de verpakking, IBC of tank waarin de stof of het mengsel vervoerd moet worden ; b) ze een reactiewarmte hebben van meer dan 300 J/g ; en c) ze aan geen enkel andere criteria voldoen voor een indeling bij de klassen 1 tot 8. Een mengsel dat voldoet aan de criteria van een polymeriserende stof, moet geklasseerd worden als een polymeriserende stof van klasse 4.1.

Nieuwe UN-nummers: UN3531 tem UN3534

Nieuwe UN-nummers 15

UN1202 DIESELOLIE overeenkomstig norm EN590:2013 + AC:2014 of GASOLIE of STOOKOLIE, LICHT met een vlampunt overeenkomstig norm EN590:2013 + AC:2014' UN2022 CRESYLZUUR UN3151 POLYHALOGEENBIFENYLEN, VLOEIBAAR of GEHALOGENEERDE MONOMETHYLBIFENYLMETHANEN, VLOEIBAAR of POLYHALOGEENTERFENYLEN, VLOEIBAAR UN3152 POLYHALOGEENBIFENYLEN, VAST of GEHALOGENEERDE MONOMEHTYL-BIFENYLMETHANEN, VAST of POLYHALOGEENTERFENYLEN, VAST UN3166, zie slide 3 UN3171 APPARAAT of VOERTUIG AANGEDREVEN MET ACCUVOEDING UN3269 POLYESTERHARS-KIT, vloeibaar basisproduct UN3527 POLYESTERHARSKIT, vast basisproduct UN3528, Zie slide 4 UN3529, zie slide 3 UN3530 VERBRANDINGSMOTOR of VERBRANDINGSMACHINE UN3531 POLYMERISERENDE STOF, VAST, GESTABILISEERD, N.E.G. UN3532 POLYMERISERENDE STOF, VLOEIBAAR, GESTABILISEERD, N.E.G. UN3533* POLYMERISERENDE STOF, VAST, MET TEMPERATUURBEHEERSING, N.E.G. UN3534* POLYMERISERENDE STOF, VLOEIBAAR, MET TEMPERATUURBEHEERSING, N.E.G. *: Deze UN-nummers zijn niet toegelaten voor het vervoer via het spoor.

Wijzigingen ivm verpakkingsinstructies 16

o P200:  UN1790 'FLUORWATERSTOFZUUR, met meer dan 85% fluorwaterstof  Niet meer verpakken volgens P200  Drukrecipiënten in composietmateriaal: toegestaan • Levensduur op drukrecipiënt aanduiden • Periodieke testen elke 5 jaar  Vloeibare gassen bijgemengd met samengeperst gas: • Beide bestanddelen tellen mee voor berekening inwendige druk o Nieuwe verpakkingsinstructies:  P412 voor UN 3527: POLYESTERHARSKIT, vast basisproduct  LP200 voor UN1950: SPUITBUSSEN (AËROSOLEN), verstikkend

Lithium batterijen 17

Lithium batterijen o o

o o

o

UN 3090, 3091, 3480, 3481: Bijzondere verpakkingsinstructies en BB Vervoerdocument: Voor de lithium batterijen met UNO nrs 3090, 3091, 3480 en 3481: het nummer van de klasse, zijnde « 9 » (in plaats van het nummer van het etiket) Maar vaak : « Vervoer volgens bijzondere bepaling XXX » Zie ook overgangsbepaling 1.6.1.42 BB 667: voorschriften 2.2.9.1.7 niet van toepassing op lithium-batterijen/cellen in beschadigde/defecte voertuigen, motoren en machines indien er geen schade aan de lithium-batterij/cel is die een impact heeft op de veiligheid. Indien de lithuim-batterijen/cellen beschadigd zijn, dan moeten ze verwijderd worden in overeenstemming met BB376. BB 636 b) Vrijstelling van het RID voor vervoer van lithuim-batterijen/cellen tot aan plaatsen voor intermediaire behandeling zijn onder bepaalde voorwaarden.

Lithium batterijen 18

5.2.1.9 Merkteken voor lithiumbatterijen

5.2.1.9.1 Colli die lithiumcellen of - batterijen bevatten en voorbereid zijn in overeenstemming met bijzondere bepaling 188 van hoofdstuk 3.3 moeten voorzien zijn van de in 5.2.1.9.2 weergegeven figuur. 5.2.1.9.2 Het UN-nummer voorafgegaan door de letters “UN”, “UN 3090” voor batterijen met metallisch lithium of “UN 3480” voor lithium-ion batterijen, moet aangegeven worden op het merkteken. Wanneer de cellen of batterijen vervat zijn in of verpakt zijn met een uitrusting, moet het passende UN-nummer voorafgegaan door de letters “UN”, “UN 3091” of “UN 3481”, aangegeven worden. Wanneer een colli lithiumcellen of –batterijen bevat die ingedeeld worden bij verschillende UN-nummers, moeten alle passende UN-nummers aangegeven worden op één of meerdere merktekens.

Figuur 5.2.1.9.2

Merkteken voor lithiumbatterijen

* Plaats voor het of de UN-nummer(s). ** Plaats voor een telefoonnummer waar men bijkomende informatie kan bekomen. Het merkteken moet de vorm hebben van een rechthoek met gearceerde randen. De minimale afmetingen bedragen 120 mm lengte x 110 mm hoogte en de minimale dikte van de gearceerde lijn bedraagt 5 mm. Het symbool (batterijengroep, waarvan één beschadigd met een vlam, boven het UN-nummer voor cellen of batterijen met metallisch lithium of lithium-ion cellen en batterijen) moet zwart zijn op een witte achtergrond. De arcering moet rood zijn. Als de grootte van de colli het vereisen, mogen de afmetingen/de dikte van de lijn gereduceerd worden tot niet minder dan 105 mm lengte x 74 mm hoogte. Indien de afmetingen niet gespecificeerd zijn, moeten de elementen bij benadering de weergegeven proporties respecteren.

Lithium batterijen 19

5.2.2.2.2 Nieuw etiket 9A (≠ Groot etiket, zie 5.3.1.1.4) (nr. 9A) Conventioneel teken (zeven zwarte verticale strepen op de bovenste helft; batterijengroep waarvan één beschadigd met een vlam in de onderste helft): zwart op witte achtergrond; onderlijnd cijfer “9” in de onderste hoek

5.3.1.1.4

Voor klasse 9 moet het groot etiket niet conform zijn aan het model nr. 9 van 5.2.2.2.2; het etiket model Nr. 9A mag niet gebruikt worden voor de etikettering met grote etiketten.

P910:

Nieuwe verpakkingsinstructie van toepassing op productiereeksen van ten hoogste 100 cellen en batterijen van UN3090, UN3091, UN3480, UN3481 en op prototypes van cellen en batterijen van deze UN-nummers wanneer deze prototypes worden vervoerd om beproefd te worden.

Merking van oververpakkingen 20

5.1.2.1 a) Tenzij de representatieve merktekens en etiketten die voorgeschreven zijn in hoofdstuk 5.2, met uitzondering van diegene die voorgeschreven zijn in 5.2.1.3 tot 5.2.1.6, 5.2.1.7.2 tot 5.2.1.7.8 en 5.2.1.10, van alle gevaarlijke goederen die bevat zijn in de oververpakking zichtbaar zijn, moet de oververpakking: i) Een merkteken dragen met het woord “OVERVERPAKKING”. De letters van het merkteken “OVERVERPAKKING” moeten ten minste 12 mm hoog zijn. Het merkteken moet in een officiële taal van het land van oorsprong zijn en daarenboven in het Engels, het Frans of het Duits indien de officiële taal geen van de drie genoemde is; dit tenzij overeenkomsten tussen de bij het vervoer betrokken landen, indien er bestaan, anders bepalen; ii) Voor elke gevaarlijke stof die ze bevat, een merkteken dragen met het UN-nummer, evenals de etiketten en de andere merktekens die in hoofdstuk 5.2 voor colli voorgeschreven zijn, met uitzondering van diegene die voorgeschreven zijn in 5.2.1.3 tot 5.2.1.6, 5.2.1.7.2 tot 5.2.1.7.8 en 5.2.1.10. Het is voldoende om elk toepasselijk merkteken en etiket slechts één keer aan te brengen. Oververpakkingen die radioactieve stoffen bevatten moeten geïtiketteerd worden in overeenstemming met 5.2.2.1.11.

Identificatienummers van het gevaar 21

40 brandbare vaste stof, autoreactieve stof of voor zelfverhitting vatbare stof, of polymeriserende stof 687 giftige bijtende en radioactieve stof 768 radioactieve giftige en bijtende stof

Vermelding in het vervoersdocument van lege, niet-gereinigde verpakkingen 22

5.4.1.1.6.2.1 Bij de lege, niet gereinigde verpakkingen – met inbegrip van de lege, niet gereinigde gasrecipiënten met een inhoud van niet meer dan 1000 liter – die residus van andere gevaarlijke goederen bevatten dan die van klasse 7, worden de vermeldingen die conform 5.4.1.1.1 a), b), c), d), e), f) en j) dienen aangegeven te worden vervangen door “LEGE VERPAKKING”, “LEEG RECIPIËNT”, “LEGE IBC” of “LEGE GROTE VERPAKKING”, al naargelang van het geval, gevolgd door de informatie met betrekking tot de laatst geladen goederen, zoals voorgeschreven in 5.4.1.1.1 c). Voorbeeld: “LEGE VERPAKKING, 6.1 (3)” Bovendien mag in dat geval: a) Indien de laatst geladen goederen, goederen van klasse 2 zijn, de informatie die voorgeschreven is in 5.4.1.1.1 c) bovendien vervangen worden door het nummer van de klasse “2”. b) Indien de laatst geladen goederen, goederen zijn van de klasse 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 5.2, 6.1, 8 of 9, de daarop betrekking hebbende informatie zoals ze voorzien is in 5.4.1.1.1 c), vervangen worden door de vermelding “MET RESIDU’S VAN [...]”gevolgd door in volgorde van de nummering van de klasse, de klasse(n) en de bijkomend(e) risico(s) die beantwoorden aan het betrokken risidu. Bijvoorbeeld lege ongereinigde verpakkingen die stoffen van klasse 3 hebben bevat en vervoerd worden met lege ongereinigde verpakkingen die stoffen van klasse 8 met een bijkomend risico van klasse 6.1 hebben bevat, moeten als volgt aangegeven worden in het vervoerdocument: “LEGE VERPAKKINGEN MET RESIDU’S van 3, 6.1, 8”.

Veranderingen voor de schriftelijke richtlijnen 23

5.4.3.3 o 2015 Voor het vertrek moet de vervoerder de treinbestuurder informeren over de geladen gevaarlijke goederen. De treinbestuurder moet de schriftelijke richtlijnen in geval van een ongeval of een incident raadplegen.

o 2017 Voor het vertrek moet de treinbestuurder de schriftelijke richtlijnen raadplegen over de te nemen maatregelen in het geval van een ongeval of een incident, dit rekening houdende met de informatie die verschaft wordt door de vervoerder over de gevaarlijke goederen in zijn trein.

Veranderingen voor de schriftelijke richtlijnen 24

Diverse gevaarlijke stoffen en voorwerpen Risico op brandwonden Risico op brand. Risico op ontploffing.

9

9A

Brandbare vaste stoffen, zelfontledende stoffen, polymeriserende stoffen en ontplofbare vaste stoffen in niet explosieve toestand

4.1

Risico voor het aquatisch milieu of de afvoerstelsels voor afvalwater. Risico op brand. Brandbaar of ontvlambaar, kan ontstoken worden door warmte, vonken of vlammen. Kan zelfontledende stoffen bevatten die onderhevig kunnen zijn aan een exothermische ontbinding onder invloed van warmtetoevoer, contact met andere stoffen (zuren, verbindingen van zware metalen of aminen), wrijving of schokken. Dit kan resulteren in de ontwikkeling van schadelijke en brandbare gassen of dampen of in zelfontbranding. De houders kunnen ontploffen onder invloed van de warmte. Risico op ontploffing van de ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand bij weglekken van het verdunningsmiddel.

Vervoer na het vervallen van de geldigheid van de laatste periodieke controle 25

4.3.2.3.7 Tankwagons, afneembare tanks, batterijwagons, tankcontainers, wissellaadtanks en MEGC’s mogen niet gevuld worden of voor het vervoer aangeboden worden na het verstrijken van de geldigheidsperiode van de controle voorgeschreven in 6.8.2.4.2, 6.8.3.4.6 en 6.8.3.4.12. Nochtans mogen vaste tankwagons, afneembare tanks, batterijwagons, tankcontainers, wissellaadtanks en MEGC’s die gevuld werden voor de vervaldatum van de laatste periodieke controle vervoerd worden: a) gedurende een periode die één maand na het verstrijken van deze vervaltermijn niet overschrijdt; b) behalve als de bevoegde overheid het anders bepaalt, gedurende een periode die drie maanden voorbij deze datum niet overschrijdt, wanneer ze gevaarlijke goederen bevatten die teruggestuurd worden met het oog op hun eliminatie of recycling. Het vervoerdocument moet melding maken van deze uitzondering.

5.4.1.1.11 Bijzondere bepalingen betreffende het vervoer van IBC’s, tanks, batterijvoertuigen, mobiele tanks en MEGC’s na het vervallen van de geldigheid van de laatste periodieke beproeving of de laatste periodieke inspectie Voor de transporten overeenkomstig 4.3.2.3.7 b) moet volgende vermelding in het vervoerdocument voorkomen : “VERVOER VOLGENS 4.3.2.3.7 b)”

Voorschriften ivm de verblijfstijd in tanks 26

Definitie (1.2.1) verblijfstijd: de tijd die verstrijkt tussen het moment dat de initiële vultoestand tot stand is gekomen en het moment waarop de druk van de inhoud, ten gevolge van warmtetoevoer, de laagste druk heeft bereikt die op de drukbegrenzingsinrichtingen van de tanks voor het vervoer van sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen is aangegeven; OPMERKING: Zie hoofdstuk 6.7.4.1 voor mobiele tanks.

Overgangsbepalingen 1.6.3.45 Tankwagons die bestemd zijn voor het vervoer van sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen en die gebouwd werden vóór 1 juli 2017 volgens de voorschriften die tot en met 31 december 2016 van kracht waren, maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 januari 2017 geldende voorschriften van 6.8.3.4.10, 6.8.3.4.11 en 6.8.3.5.4, mogen verder worden gebruikt tot hun volgende controle die plaats moet vinden na 1 juli 2017. Tot die tijd kan, in overeenstemming met de bepalingen van 4.3.3.5 en van 5.4.1.2.2 d), de reële verblijfstijd geschat worden zonder beroep te moeten doen op de referentieverblijfstijd. 1.6.4.47 Tankcontainers die bestemd zijn voor het vervoer van sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen die gebouwd zijn voor 1 juli 2017 conform de voorschriften zoals die van toepassing zijn tot 31 december 2016, maar die niet voldoen aan de voorschriften van 6.8.3.4.10, 6.8.3.4.11 en 6.8.3.5.4 zoals die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2017, kunnen verder worden gebruikt tot de volgende controle vanaf 1 juli 2017. Conform aan de bepalingen van 4.3.3.5 en van 5.4.1.2.2 d) mag de reële verblijfstijd geschat worden zonder gebruik te maken van de referentieverblijfstijd.

Voorschriften ivm de verblijfstijd in tanks 27

4.3.3.5 Reële verblijfstijd: Voor elk vervoer van tanks met sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen moet de reële verblijfstijd berekend worden, rekening houdend met: a) de referentieverblijfstijd voor de voor het vervoer bestemde sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen (zie 6.8.3.4.10), zoals aangeduid op de metalen kenplaat waarvan sprake is in paragraaf 6.8.3.5.4; b) de reële densiteit bij het vullen; c) de reële vuldruk; d) de laagste afsteldruk van de drukbegrenzingsinrichting(en); e) de verslechtering van de isolatie Opmerking:ISO 21014:2006 “Cryogenic vessels – Cryogenic insulation performance” beschrijft in detail de methodes die het mogelijk maakt om het prestatievermogen van de isolatie van cryogene recipiënten te bepalen en verschaft een methode voor de berekening van de verblijfstijd. De datum waarop de reële verblijfstijd verstrijkt, moet aangegeven worden op het vervoerdocument (zie 5.4.1.2.2 d). De tanks mogen niet voor vervoer aangeboden worden: a) indien hun vullingsgraad zodanig is dat de bewegingen van de inhoud excessieve hydraulische krachten in de houder kunnen teweegbrengen; b) indien ze lekken; c) indien ze dermate beschadigd zijn dat de integriteit van de tank of van zijn inrichtingen voor het heffen of vastzetten in het gedrang kan komen; d) indien de bedrijfsuitrusting niet werd nagekeken en in goede staat van werking bevonden werd; e) indien de reële verblijfstijd voor het sterk gekoeld vloeibaar gemaakte gas niet werd bepaald; f) indien de duur van het vervoer, met alle vertragingen die zouden kunnen optreden, die reële verblijfstijd overschrijdt; g) indien de druk niet constant is en niet gebracht werd op een niveau zondanig dat de reële verblijfstijd kan bereikt worden4. 4Zie het document van The European Industrial Gases Association (EIGA) “Methods to prevent the premature activation of relief devices on tanks”, beschikbaar op www.eiga.eu .

Voorschriften ivm de verblijfstijd in tanks 28

Verblijfstijd voor de tanks die sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen vervoeren 6.8.3.4.10 De verblijfstijd voor de tanks die sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen bevatten, moet bepaald worden rekening houdende met: a) de doeltreffendheid van het isolatiesysteem, bepaald volgens 6.8.3.4.11; b) de laagste druk van de drukbegrenzingsinrichting(en); c) de initiële vultoestand; d) een hypothetische omgevingstemperatuur van 30 °C; e) de fysische eigenschappen van het te vervoeren gekoeld, vloeibaar gemaakt gas. 6.8.3.4.11 De doeltreffendheid van het isolatiesysteem (wartetoevoer in Watt) wordt bepaald door de tanks te onderwerpen aan een typebeproeving. Deze beproeving bestaat uit: a) ofwel een beproeving onder constante druk (bijvoorbeeld onder atmosferische druk), waarbij het verlies van sterk gekoeld, vloeibaar gemaakt gas wordt gemeten over een bepaalde tijd; b) ofwel een beproeving in gesloten systeem, waarbij de drukstijging in de houder wordt gemeten over een bepaalde tijd. Bij het uitvoeren van de beproeving onder constante druk moet rekening gehouden worden met schommelingen van de atmosferische druk. Bij beide beproevingen zullen correcties aangebracht moeten worden om rekening te houden met de verschillen in omgevingstemperatuur ten opzichte van de hypothetische omgevingstemperatuur van 30 C. OPMERKING: De norm ISO 21014:2006 “Cryogenic vessels – Cryogenic insulation performance” beschrijft in detail de methodes die toelaten om het isolatievermogen van cryogene recipiënten te bepalen en verschaft een methode voor de berekening van de verblijfstijd.

Voorschriften ivm de verblijfstijd in tanks 29

6.8.3.5.4 Gegevens die op het merkteken moeten worden ingeslagen Indien de tanks bestemd zijn voor het vervoer van de sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen: o de maximaal toegelaten bedrijfsdruk34. o de referentie verblijfstijd (in dagen of in uren) voor elk gas19 ; o de geassocieerde initiële drukken (in bar of in kPa) 19 19 Achter

de numerieke waarde moet de eenheid aangegeven worden 34 Achter de numerieke waarde moet de eenheid aangegeven worden

Wijzigingen ivm de voorschriften voor tanks 30

1.2.1 Definities maximale bedrijfsdruk (manometrische druk): de hoogste van de drie volgende waarden, die kan worden bereikt bovenaan in de tank wanneer die zich in zijn stand tijdens gebruik bevindt: a) de hoogste effectieve druk die in de tank is toegestaan tijdens het vullen (maximaal toegestane vuldruk); b) de hoogste effectieve druk die in de tank is toegestaan tijdens het lossen (maximaal toegestane losdruk); c) de door de vervoerde stof (met inbegrip van eventueel aanwezige vreemde gassen) veroorzaakte effectieve manometrische druk in de tank bij de maximale bedrijfstemperatuur. Tenzij in hoofdstuk 4.3 anders is voorgeschreven, mag de getalswaarde van deze bedrijfsdruk niet lager zijn dan de dampdruk (absolute druk) van de vervoerde stof bij 50 °C. Bij tanks, voorzien van veiligheidskleppen (met of zonder breekplaat), met uitzondering van de tanks die bestemd zijn voor het vervoer van de samengeperste, vloeibaar gemaakte of opgeloste gassen van klasse 2, is de maximale bedrijfsdruk echter gelijk aan de voorgeschreven druk, waarbij deze veiligheidskleppen in werking komen. (Zie ook beproevingsdruk, berekeningsdruk, losdruk en vuldruk.); OPMERKING 1. De maximale bedrijfsdruk is niet van toepassing op tanks die met behulp van de zwaartekracht gelost worden volgens 6.8.2.1.14 a). 2. Voor mobiele tanks, zie hoofdstuk 6.7. 3. Zie de opmerking van 6.2.1.3.6.5 voor de gesloten cryogene recipiënten.

Wijzigingen ivm de voorschriften voor tanks 31

o 4.3.5 Bijzondere bepaling UN1381 (Fosfor): Herschrijving van TU16 en TU21betreffende het gebruik van een beschuttingsmiddel bij het aanbieden voor het vervoer van ongereinigde lege tanks. o 6.8.2.1.23 Uitvoering en controle van de lasnaden. o 6.8.3.1.5 Krachten waaraan de vasthechting en structuur van batterijwagens en MEGC’s moeten kunnen weerstaan. o 6.8.3.6 Voorschriften met betrekking tot de batterijwagons en MEGC’s die ontworpen, gebouwd en beproefd worden volgens normen waarnaar verwezen is.

Toelating flexibele container los gestort vervoer (BK3) 32

7.3.2.1 Nieuw toegelaten houder: Flexibele container voor losgestort vervoer (BK3)

1.2 Definitie “flexibele container voor los gestort vervoer” (flexible bulk container), een soepele container met een capaciteit van niet meer dan 15 m3 met inbegrip van de voeringen, alsook de manipulatieinrichtingen en de bedrijfsuitrustingen die er vast op aangebracht zijn

6.11.5 Voorschriften met betrekking tot ontwerp, constructie, controle en beproevingen 7.3.2.10 Gebruik van flexible containers voor losgestort vervoer 7.5.7.6 Laden van flexibele containers voor losgestort vervoer

View more...

Comments

Copyright � 2017 NANOPDF Inc.
SUPPORT NANOPDF